Biekorf. Jaargang 109
(2009)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Norbert Edgard Fonteyne, Kinderjaren (postuum, 1939)‘Van een grootvader hadden we nog het litteken uit de Negendaagse Veldtocht gezien, en van een ander grootvader die in 't jaar dertig vrijwilliger was, zongen we de muiterliedjes, naïeve volksdeuntjes die veel weg hadden van een verkiezingsliedje, en waarvan er één schrijnend was van armoedige oprechtheid: Asa, asa, jonkheden
We trekken naar het veld
Omdat onze Rodenbach
Geeft brood ende geld.’
Die Negendaagse Veldtocht vindt men in de geschiedenisboeken als Tiendaagse Veldtocht terug: de inval door Nederlandse troepen in België na de inhuldiging van koning Leopold I (2-12 augustus 1831).
De term ‘muiterliedjes’ kon geïnspireerd zijn door het werk ‘Muiterij en scheuring’ van de Nederlander C. Gerretsen, 1936, 2 dln. Maar raak is Fonteynes commentaar op de schrijnende oprechtheid van deze miserabilistische liedtekst. Men leest die verwijzing naar brood en geld eigenlijk het best met de economische malaise van 1830 in het achterhoofd. Lang niet onprettig is overigens het hier volgend sfeerbeeld uit dat Brugge van eind augustus. F. Meuleman bracht het in 1901 in BiekorfGa naar voetnoot(1).
‘Op de markt liep er een vent weg ende were met de Belgsche vlaggen, omringd door jongens van tien, elf jaar; hij dretste alzoo over end over, voorbij de Hoogewacht. De Hollanders lieten hem begaan (...) Den maandag zat het vendel uit van Maria-Theresia. Bijna meestal de Hollanders waren al weg langs de Dampoort. 's Anderendaags kreeg iedereen, die door de Kruispoort trad, een streksken. Toen werd 't me een boeltjen in Brugge! Al 't rijfke-rafken kwam boven. Onderander lagen hier toen “de Portugezen” (...) Maar aardig volk! (...) Daarbij hadden wij hier nog | |
[pagina 188]
| |
de “koertranzeis” (corps étrangers) met Russen in, en Prussen en Polakken en Hannoverschen (...) Wat wete ik nog! Dat was een hoop baanstropers. Al die knapen vochten mee tegen den Hollander! Daarenboven ontstond er onder de Bruggelingen alle slag van wapenvolk! 't Is onbetwijfelbaar: dat moest bereid zijn. Ze kwamen lijk van onder den grond. Zoo hadt ge daar eenen hoop gasten die van den Maandag tot tenden de weke hen oefenden in 't schieten. Ze trokken daarom al St.-Kruis naar 't Veld. Men noemde ze “de scherpschutters”. Maar dat was eerder een leute. 't Was al zingen en zot zijn dat er in die mannen zat’.
Het stadsbestuur van Brugge had inderdaad op 28-29 augustus, vier dagen na het Brusselse straattumult, naar aanleiding van een voorstelling van La Muette de Portici en naar het voorbeeld van de hoofdstad, de stedelijke burgerwacht opzij gezet. Deze Schutterij was exclusief bemand door armelui omdat de opgeroepenen uit de bemiddelde stand systematisch plaatsvervangers uitkochten, en werd nu vervangen door een burgerwacht van ingezetenen die er warmpjes inzaten. Omdat die veel betrouwbaarder waren! Dit is toch wel een navrant verhaal: een welgestelde klasse die jarenlang godzalig de wacht over haar stadje op een zooi onverantwoordelijken afwentelt om, bij het eerste gerommel dat haar slaapje stoort, die troep de laan uit te sturen. Het stadsbestuur wierf daar bovenop het groepje Portugese ballingen aan dat na de reactionaire staatsgreep van 1829 in hun land, in Brugge was verzeild. Nachtpatrouilles dus, naast samenscholingsverbod, avondklok, werkverschaffing vanwege de stad en brooduitdelingen door het Bureel van Weldadigheid. Dat alles om de rust te behoudenGa naar voetnoot(2). In zo'n sfeer kadert Constantijn Rodenbachs rekrutering van een groep werkloze jongeren goed.
Was Rodenbach ook mannen gaan zoeken onder de afgedankte leden van de Schutterij? (‘opraapsel van al wat niet en docht’ en door de Hollanders ‘Beenhouwers’ genoemd en fel geducht, beweert F. Meuleman). En waar kwamen de wapens vandaan? En in welke mate hebben die jongens zich vanaf de woelige tweede helft van september laten inzetten? Wellicht maakte een aantal deel uit van de zgn. Blauwkielen die onder Constantijns commando op 21 september in Zellik-Evere oprukten tegen eenheden van prins Frederik.
Het ziet er sterk naar uit dat ze, vanaf de afscheuring van België, Constantijns snelle doorbraak naar de macht weldra alleen maar kon- | |
[pagina 189]
| |
den in de weg staan. De cijnskiezers van zijn geboortestad Roeselare verkozen hem op 3 november tot lid van het Congres, België's grondwetgevende vergadering, samen met zijn blinde broer Alexander en met de jonge Desiré de Haerne, onderpastoor in Brugge. De splinternieuwe natie was nu voor lang de gegoede burger zijn ding. Zangers en geweerslepers keerden terug tot de braafheid, en hun held De Potter gaf kort na 3 november ontgoocheld zijn ontslag uit het Voorlopig Bewind.
Over zijn rol bij het rekruteren en aanvoeren van vrijwilligers blijft Constantijn in zijn ‘Episodes de la révolution dans les Flandres de 1829 à 1832’ (1833) vanzelfsprekend in het ongewisse.
Maar al voor de rellen van eind augustus zal de Brugse politieke oppositie, waar Rodenbach - naar de diepgaande studie van Arnoldus Smits laat blijken - de spil van wasGa naar voetnoot(3), wel handlangers uit het volk ter beschikking hebben gehad. Die oppositie verenigde sinds kort de katholieke en de liberale misnoegden onder de noemer Unionisten. Bekijk even het door hen georganiseerde zgn. Constitutioneel Banket te Brugge gehouden op 9 juli 1829. Het wilde oorspronkelijk enkel zes West-Vlaamse leden van de Tweede Kamer huldigen die de grievenbeweging hadden ondersteund, maar het draaide uit op een protestmanifestatie tegen de verkiezing twee dagen eerder (door de West-Vlaamse Tweede Kamerleden) van de oranjegezinde kandidaat P.A. Sandelin (president van de rechtbank te Brugge), die ongeveer dubbel zoveel stemmen had behaald als de oppositiekandidaat F. de Mûelenaere (procureur te Brugge). Wat in het bijzonder om aandacht vraagt is dat al direct na dit banket een ogenblik sprake was om met een groep aanhangers uit de volksklasse bij Sandelin, de voorman van een oranjegetrouwe meerderheid binnen de stedelijke burgerij, te gaan plunderenGa naar voetnoot(4).
Nemen we nu de uitbarsting van een jaar later, zaterdag 28 augustus 1830, onder de loep. De Markt van Brugge loopt tegen de avond vol volk (duizenden, zegt Van Genabeth in een belangrijk getuigenis dat nu eventjes zijn beurt afwacht). Twee elementen trekken de aandacht. Ten eerste: die ochtend had de overheid zoveel vertrouwen in de terugkeer van de rust (na enkele | |
[pagina 190]
| |
dagen van spanning die was veroorzaakt door de rellen in Brussel) dat de helft van het garnizoen uit Brugge was weggestuurd naar Menen om de wacht op te trekken tegen mogelijk gevaar vanuit het woelige Frankrijk. En ten tweede: rond zeven uur in de avond, tijdstip waarop de arbeiders uit hun werkplaats terugkeerden naar huis, liep het gerucht over de ontsnapping van een vijftiental gevangenen uit de Brugse gevangenis.
Knap werk: een half garnizoen de stad uit en de resterende ordehandhavers in volle klopjacht. Rodenbach en zijn mannen hoefden alleen maar de Markt vol te laten lopen. Het kwam daar tot twee zeer contradictorische daden van agressie: eerst een aanslag op het lokaal van de Unionisten (het drankhuis Société Littéraire, noordelijke hoek Markt-Breidelstraat), vervolgens de opmars naar de veel verder gelegen woonst van Sandelin (Sint-Katelijnestraat), waar veel ergere feiten werden gepleegd dan alleen maar het ingooien van ruiten. Wat aan het traditioneel relaas schortGa naar voetnoot(5), is dat de ruitentikkerij tegen het lokaal van de antigouvernementelen er als de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld wordt opgedist, terwijl enkel de aanval op de woonst van de voorman der regeringsgezinden opmerkingen ontlokt in de zin van ‘agitatorenwerk’! Deze voorstelling van zaken volgt natuurlijk slaafs het verhaal van koning Willems partijgangers. Neem bijvoorbeeld Petrus van Genabeth in zijn klaaglijk schrijven aan de koning op 31 augustusGa naar voetnoot(6): ‘Duizenden menschen bevonden zich op de grote markt, alwaar ik een kreet hoorde opgaan: Leve De Potter en andere onverstaanbare woorden. Maar Sire! Dit had plaats na dat men op de grote markt reeds de glazen had ingesmeten van de Societeit, zijnde de rendez-vous van de Unionisten. Vermits het daarbij was gebleven en men niet plunderde, zoo kwam het mij voor dat er lieden waren die het gemeen leidden, want anders zouden zij naar andere rijke lieden, en niet juist naar het huis van de hr. Sandelin gegaan zijn die verre van de groote markt woont’.
Twee agitatorengroepen hebben dus op de menigte ingewerkt, en de regeringsgezinde is begonnen. Zij waren namelijk al van plan om de ontevredenen op sleeptouw te nemen naar nog andere, zorgvuldig uitgeselecteerde rijkemanshuizen toen de kreet ‘Naar Sandelin!’ klonk. Hun kijk op de samenscholing is zo af te lezen uit Van Genabeths brief: een hongerlijdersmanifestatie die wij wel even naar onze hand zullen zetten! | |
[pagina 191]
| |
Die agressie tegen de Société Littéraire heeft alleen maar een boemerangeffect teweeggebracht, en kan overigens ook de heftigheid verklaren waarmee Sandelins woonst is aangepakt. Een haastig geïmproviseerde burgerwacht van gegoede ingezetenen is dan van het stadhuis opgemarcheerd naar de plaats van vernieling te midden de Sint-Katelijnestraat: een laaiende vuurberg die de inboedel van huize Sandelin verteerde. Rond 10 uur hebben die burgers geweerschoten gelost. Drie mensen hebben ze gedood en een vijftal zwaar verwond, allen kijklustigen, zegt Constantijn RodenbachGa naar voetnoot(7). Hierbij kunnen twee kanttekeningen worden geplaatst. De oorspronkelijke, opzij geschoven wachters van bescheiden afkomst zouden wellicht wel geweten hebben dat op mensen vuren moord is. En ten tweede: de brandstichters waren meegesleept in een machtsstrijd waar ze buiten stonden. Maar wie gaf brood en geld? Het liedje rept van één. Maar was de greep van sommige geestelijken op de volksklasse niet veel sterker dan de greep die enkele liberale intellectuelen daarop hadden? | |
Guido Gezelle In het weekblad 't jaer 30, eerste jaargang 1864Ga naar voetnoot(8)Jantje Kaas zit in de zak!
Vivan Potter en Rodenbach!
Vivan is de Latijnse wensvorm vivant op z'n West-Vlaams. Net zo West-Vlaams is Potter voor De Potter. (En de ware West-Vlaming zegt Rwudd'mbak).
Louis de Potter (Brugge 1786-1859), journalist, was wegens heftige anti-regeringsgezinde publicaties (in het liberale oppositieblad Le Courier des Pays-Bas, Brussel) in november 1828 tot een gevangenisstraf veroordeeld. Nadat hij vanuit de gevangenis samenwerking van de liberale met de katholieke opposanten ging propageren, werd hij in april 1830 verbannen. Dat maakte zijn naam in 1829-1830 tot de vlag van eendrachtig verzet.
‘Vive De Potter!’ weerklonk het o.a. op het Constitutioneel Banket van de West-Vlaamse Unionisten te Brugge op 29 juli 1829 (met o.a. | |
[pagina 192]
| |
de vier broers Rodenbach: Ferdinand, Alexander, Constantijn, Pedro). ‘Vive De Potter!’ weerklonk het weer onder massa op de Markt te Brugge, die late augustusdagen van 1830Ga naar voetnoot(9).
Er is geen reden om dit rijmpaar met ‘zak’ en ‘Rodenbak’ aan andere feiten op te hangen dan aan de dagelijkse tochten van Constantijn Rodenbachs vrolijke bende naar ‘het veld’. Wie van de Belgische Revolutie alleen maar het traditionele verhaal in zijn grote trekken kent, koppelt het rijm automatisch aan wat zich in Brussel in de nacht van 27 op 28 september heeft afgespeeld. Pedro Rodenbach, de jongste van het viertal, voert in zijn koets de uit Rijsel terugkerende De Potter binnen in een triomf vierend Brussel. Daar was de vertrouwde revolutiekreet ‘Vive De Potter!’ natuurlijk weer niet uit de lucht.
Maar het rijmpje is en blijft West-Vlaams en slaat op Constantijn Rodenbach die zich in het Brugse aan het volksgezinde vrijheidssymbool Louis de Potter optrok.
Van de vijf liedjesflarden lijkt dit rijm veruit het taaiste overlevertje. Het moet tot refrein hebben gediend. Misschien voor het ‘Asa, asa jonkheden’ door Fonteyne geciteerd.
In Lendelede mochten de dorpelingen zich nog lang verkneukelen in een revolutieviering waar koning Willem als stropop in vlammen opging onder het gebrul van Vivan Potter en RodenbachGa naar voetnoot(10). | |
H. van Houcke
| |
[pagina 193]
| |
Dat Jantje Kaas wordt door sommigen als koning Willem geïdentificeerd. Op grond van de versjes 3 en 4 zou men er misschien beter een personificatie in zien van de oranjegezinde mooiweermakers in onze zuidelijke gewesten.
Van Houcke dateert zijn verhaal op Sint-Kruiskermis en volgende dagen (en F. Meuleman doet het hem na)Ga naar voetnoot(11). Onder andere Aloïs Walgrave heeft zich door Van Houcke bij de neus laten nemenGa naar voetnoot(12). Het oproer is te Brugge eind-augustus losgebarsten, niet half september. Wie geschiedkundige informatie uit orale bronnen put, kan best extra waakzaam zijn. | |
L.V., in: biekorf (vraagwinkel), 1963, 224Hij moet nu naar Amsterdam
daar is nu zijn land,
daar zijn zijne vrienden.
En er kwam nog iets bij van ‘drie koleuren’ herinnerde zich L.V.'s grootmoeder († 1890).
De inhoud van deze drie verzen sluit goed aan bij het daarnet besproken brokstuk over Jantie Kaas. Misschien flarden uit eenzelfde lied? | |
H. van Houcke
|
|