Biekorf. Jaargang 109
(2009)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Oorsprong en eerste generatiesDe katholieke Schot André Donny (ca1670-1733) kwam zich op het einde van de zeventiende eeuw in Brugge vestigen. Wellicht was hij op het vasteland soldaat geweest in een of ander leger. Na de ‘Glorious Revolution’ van 1688 waren het jaren van intense militaire activiteit, aangezien toen op het Continent de Negenjarige oorlog werd uitgevochten. Heel wat van de militairen die met koning James II naar het vasteland waren gevlucht, sloten om den brode bij Franse, Pruisische, Habsburgse of andere legers aan.
Geboren in Garmouth, een klein havenstadje met scheepsbouwactiviteiten gelegen aan de rivier Spey in Noordoost Schotland, trouwde Donny in oktober 1698 in Brugge met Marie van Meulebeke (1674-1723) en na haar dood hertrouwde hij in november 1725 met de heel jonge Scolastica Inghels (o1704). Als beroep koos hij voor glazenmaker en glazenier en hij vestigde zich in de Riddersstraat. De oudste van zijn negen kinderen, Jacques Donny (1700-1733), getrouwd met Catharina Bouckaert, werkte met hem samen en nadat vader en zoon hetzelfde jaar waren overleden, werd het beroep verder gezet door de weduwen die tevens winkel hielden in de Zouterstraat (thans Academiestraat). De opvolger was de jonge André-Adrien Donny (1725-1801). Hij werd gouverneur van de corporatie van de beeldenmakers Sint-Lucas en trouwde met Thérèse de Schrijver.
Een andere van de negen kinderen uit het huwelijk Donny - van Meulebeke was François-Joseph Donny (o1710) die trouwde met Geneviève de Somer, met wie hij dertien kinderen had. Eén van hen was Jean-François Donny (1739-1783) die chirurgijn was en trouwde met Anna van den Heede. Zij hadden een zoon, François-Jean Donny (1764-1809) die notaris werd in Oostende en trouwde met Marie-Constance van der Heyde (o1765), uit de bekende Leffings-Oostendse notarisfamilie. Zij hadden dan op hun beurt enkele kinderen die welvarend werden. Zo was er François-Constantin-Louis Donny (1791-1872), getrouwd met Anne Tribou, die doctor in de rechten was en ontvanger in Oostende, alvorens hij een invloedrijk volksvertegenwoordiger (1832-1848) werd en vanaf 1834 ook advocaat-generaal was bij het Hof van beroep in Gent. Hij was een erudiet man die zich zeer inte- | |
[pagina 82]
| |
resseerde aan scheikunde, wiskunde, muziek en schilderkunst. Zijn zoon François-Marie-Louis Donny (1822-1896) kreeg huisonderricht van zijn vader en onder diens leiding leerde hij schilderen op doek en op glas, deed hij opzoekingen over galvanoplastiek en fotogravure, en studeerde hij wiskunde, Grieks, Latijn, scheikunde en fysica. Glasramen in gotische stijl maar met profane afbeeldingen van de hand van François-Marie zijn bekend gebleven. De eerste dateren van toen hij amper tien of elf jaar was. Hij nam zelfs aan tentoonstellingen deel. Hij leerde ook schilderen, tijdens verblijven in Brussel, bij zijn neef Désiré Donny. Hij werd hoogleraar scheikunde aan de universiteit van Gent en was een pionier in het onderzoek naar spanningen in vloeibare stoffen. Met zijn vrouw Emma Baertsoen (1828-1895) had hij elf kinderen, onder wie verschillenden die voor vrije beroepen kozen zoals ingenieur of arts. Donny werd lid van de Koninklijke Academie voor kunsten, letteren en wetenschappen en was ook de eerste voorzitter van de Association belge de la photographie.
Een broer van François-Constantin was Théodore Donny (1793-1848), getrouwd met Sophie Van Daele. Hij was industrieel en werd raadslid en schepen van Ieper, alsook provincieraadslid en bestendig afgevaardigde voor West-Vlaanderen. Hij stond bekend als orangist en later als liberaal. | |
André-Charles DonnyWe komen terug op het echtpaar André-Adrien Donny - De Schrijvere dat drie zonen had, André, Albert en Louis.
De eerste, André-Charles Donny (1771-1852) werd veehandelaar in Brugge, in de Smedenstraat, en trouwde met Brunona van Severen (1771-1818) uit de bekende Izegems-Brugse veehandelaarsfamilie. Hun dochter Thérèse Donny (1802-1868) trouwde met Louis van Lede (1796-1870), lijnwaadhandelaar, voorzitter van de Handelsrechtbank in Brugge en stadhouder van de Gilde van Sint-Sebastiaan, terwijl hun zoon André-Auguste Donny (1802-1873) trouwde met zijn nicht Anne van Severen (1808-1891). Ook in de volgende generaties bleef men trouwen binnen gegoede families met namen zoals Duquesne, Jonckheere en Sheridan. Een dochter van André-Auguste, Marie-Louise Donny (1836-1919) trouwde met Louis van de Walle (1825-1888) zoon uit een voorname Brugse familie van advocaten. Hun nageslacht leeft voort via het echtpaar Octave Landas - Van de Walle en Leon van de Walle - Janssens. De Kortrijkse advocaat Octave Landas (1857-1929) was vele jaren bestendig afgevaardigde voor West-Vlaanderen. | |
[pagina 83]
| |
De tweede zoon van het echtpaar Donny - De Schrijvere was Albert-François Donny (1773-1817) die trouwde met Marie-Louise de Villegas (1771-1846). Ze was weliswaar geboren als onecht kind van de ongeletterde schippersdochter Anne-Marie Peperzeele (1745-1818), maar werd toen ze al volwassen was erkend door haar natuurlijke vader, schepen Jean-Baptiste de Villegas (1721-1805), die in 1801, na een levenslange geheime verhouding, eindelijk in het huwelijk trad met zijn bijzit. Zodoende kreeg Marie-Louise een mooie adellijke naam die het haar mogelijk maakte het jaar daarop een deftig huwelijk aan te gaan. Albert-François en Marie-Louise waren al de dertig voorbij toen ze trouwden en zij bracht een onecht kind mee, dat echter niet door Donny werd erkend. Hun zoon, Auguste-Ferdinand Donny (1807-1884) trouwde met Mathilde Mulle (1813-1879) en werd luitenant-generaal in het Belgisch leger en vleugeladjudant van de koning. Hun zoon, Albert-Ernest Donny (1841-1923), verkreeg in 1912 opname in de erfelijke adel met de titel van baron en met als wapenspreuk ‘Pro Fide, Pro Rege’. Hij was eveneens luitenant-generaal en vleugeladjudant van de koningen Leopold II en Albert I en van andere leden van de koninklijke familie. Donny had vele jaren in Belgisch Congo doorgebracht en publiceerde heel wat over de kolonie. Getrouwd met Juliette Elsen (1844-1874), had hij twee dochters die trouwden met respectievelijk advocaat jonkheer Edouard van Nuffel d'Heynsbroeck en procureur-generaal bij het Militair gerechtshof baron Marcel Janssens. Hun zoon baron Leopold Donny (1868-1935) werd directeur op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Van deze drie kinderen zijn er heel wat nakomelingen, maar geen naamdragers Donny meer. | |
Charles-Benoît Donny en familieWas bij de voormelde tak van de familie Donny de sociale opgang ontegensprekelijk, dan was het beeld enigszins anders wat betreft de tweede zoon van het echtpaar Donny-Bouckaert. Het ging om Charles-Benoît Donny (20 maart 1730-17 april 1799) die trouwde met Isabelle Van Eeckhoutte (1738-1796). Ze woonden bij de ‘Comedieplatse’ (thans Academiestraat 12) en hij was klerk van de vierschaar, notaris en pleitbezorger. Het gezin had acht kinderen, onder wie vier zonen van wie het niet altijd eenvoudig is de activiteiten uit elkaar te houden. Die vier zonen waren Charles-Joseph, Jean-Joseph, Henri-Joseph en Jacques-Antoine.
Jean-Joseph Donny (1767-na 1838) waarvan mag worden aangenomen dat hij rechten studeerde, werd, naast zijn vader, klerk van de vierschaar. Er staan geen akten op zijn naam ingeschreven, aangezien | |
[pagina 84]
| |
hij tot aan de afschaffing van het klerkenambt, in maart 1797, in dienst van zijn vader werkte. Waarschijnlijk was hij zelfs al voor die datum professioneel niet langer actief. Hij was namelijk door zijn vader aan de deur gezet. De reden was dat hij tijdens de eerste inval van de Franse troepen, in november 1792, op militante wijze de kant van de Franse Revolutie had gekozen. Hij was als eerste van de familie lid geworden van de Jacobijnse Club en speelde er een actieve rol in.
Einde november 1792 reisde hij met een paar andere leden van de Club naar Rijsel, om er te leren hoe men verkiezingen moest organiseren. Tot ongenoegen van enkele leidende leden was het enige dat ze van hun reisje meebrachten de tekst van enkele revolutionaire liederen. Zo meldde het alvast de kroniekschrijver Van Hese. In januari 1793 was Donny president van de Club. Einde januari reisde hij met een paar kompanen in gezantschap naar Parijs om aan de Convention te vragen zonder dralen onze gewesten bij Frankrijk in te lijven. Terug in Brugge las hij publiek het decreet van 15 december 1792 voor dat tot die annexatie beslist had. Coppieters noemde hem bij die gelegenheid ‘un intrus’ - een indringer. Op 25 februari werd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, een volksraadpleging gehouden over de aanhechting. Donny fungeerde als één van de secretarissen van de bijeenkomst. Mits de nodige druk werd de aanhechting eenparig door de kleine groep aanwezigen goedgekeurd. Kort daarop stonden de Oostenrijkers weer voor de poorten van de stad en was Donny één van degenen die naar Frankrijk vluchtten. Hij zou toen dienst hebben genomen in een Frans legerkorps. Van Hese schreef dat hij een sinister uiterlijk had, wat hem de bijnaam ‘de lijkkarre’ had opgeleverd.
Enkele jaren later treft men Donny aan als griffier van één van de Brugse vredegerechten. Hij woonde trouwens in de Blinde-Ezelstraat. In 1811 werd hij benoemd tot keizerlijk procureur in Groningen, maar werd nog hetzelfde jaar, op verzoek van minister van Justitie Cornelis van Maanen, ontslagen onder de beschuldiging van afpersing en andere ambtelijke misdragingen. Hij kwam terug naar België en werkte als advocaat in Brussel. Philippe Van Hille heeft nog een ander verhaal over hem. Hij werd in 1820 rechter in Kortrijk maar werd in 1823 afgezet, na een veroordeling door het Assisenhof van Brabant voor knevelarij, namelijk onregelmatigheden in een faillissement Laviolette. Hij kon dus blijkbaar na wat in Groningen was gebeurd, toch nog rechter worden en opnieuw amok maken. Jean-Joseph Donny is alvast een moeilijk te grijpen figuur.
In 1800 trouwde hij met Marie-Joséphe Christiaens en ze hadden onder meer een zoon, Désiré Donny (1801-1861), begaafde vertegenwoordiger van de romantiek, die eerst in Brugge leraar aan de | |
[pagina 85]
| |
Academie was en nadien in Frankfurt en in Brussel kunstschilder werd en vooral havenzichten en marines schilderde.
Henri-Joseph Donny (1770-voor1838) was, zoals zijn vader, Oostenrijkgezind en tegen de revolutie gekant. Hij vluchtte in 1794 toen de Franse troepen in aantocht waren. Hij kwam later terug, trouwde in 1803 met Jeanne Herrens (1780-na 1838) en werd bediende bij het gemeentelijk octrooi en bij het Bureel van Weldadigheid.
Jacques-Antoine Donny (1773-1856) was eerst enkele jaren brouwer in Brugge en vertrok toen naar Sint-Niklaas, waar hij politiecommissaris werd. Hij trouwde met Amelberga Tuynman, de weduwe van de uit Menen afkomstige Franse generaal Pierre-Jacques Osten (1758-1814). In Brugge was Donny stichtend lid van de loge ‘La Réunion des Amis du Nord’ en hij sloot zich later aan bij ‘L'Accord Parfait’ in Lokeren. | |
Charles DonnyEn dan was er nog de oudste van de vier, Charles-Benoît Donny (1765-1838), de persoon waarover het hier in hoofdzaak gaat. Hij behaalde zijn diploma in de rechten in 1784 en legde de eed af als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Einde 1792 werd hij lid van de Jacobijnse club, maar terwijl zijn broer Jean-Joseph één van de leiders was tijdens de eerste Franse inval, bleef Charles onopvallend op de achtergrond. Wellicht was het omwille van die gematigde houding dat hij, tijdens de laatste Oostenrijkse restauratie, op 25 juli 1793 tot pensionaris van de stad Brugge werd benoemd, functie die hij tot aan de afschaffing van het Oostenrijkse bestuur, begin 1795, uitoefende.
Toen de Fransen in juni 1794 definitief terug waren, paste hij zich aan de toestand aan. Hij werd opgenomen in het arrondissementele kiescollege en was van 1799 tot 1809 lid van de ‘conseil d'arrondissement’ voor Brugge. Hij bleef verder als advocaat werkzaam. Gezien de advocatuur door de revolutie was afgeschaft, deed hij dit als ‘défenseur officieux’, titel die om het even wie zich mocht toe-eigenen, hoewel vele rechtzoekenden toch de voorkeur gaven te worden verdedigd door een gediplomeerde jurist. Toen in 1804 een decreet het beroep van advocaat weer herstelde, trad Donny verder als pleiter op, zowel in Brugge als in Oostende en kwam hij tot in 1814 voor op het jaarlijkse tableau van advocaten.
In 1814 ging Charles Donny in Brussel wonen, tenzij men verward heeft met Jean-Joseph, aangezien ook van hem wordt gezegd dat hij advocaat werd in Brussel. Of het vanuit Brussel dan wel vanuit Brugge | |
[pagina 86]
| |
was, ontpopte Charles Donny zich tot een actief tegenstander van de door Willem I voorgestelde grondwet. In zijn brochure ‘Belges, vous dormez’ hekelde hij het feit dat het de koning was en niet het volk die een grondwet opstelde. Het jaar daarop, in het pamflet ‘Les habitans de la lune’, stelde hij de benadeling van de Belgen tegenover de Hollanders aan de kaak. Zijn kritieken tegen de grondwet werden in dezelfde bewoordingen geuit en met dezelfde argumenten als dit ook werd gedaan door de liberale notabelen die in Brugge tegen de grondwet stemden. Hij was trouwens in 1815 definitief (weer) in Brugge, waar hij verder als advocaat bekend stond. Zijn schotschriften maakten hem allerminst geliefd bij de overheid en hij werd nauwlettend geobserveerd.
In maart 1817 nam Donny de verdediging op zich van de Engelsen George Craufurd en James Craufurd McLeod, die schuldeiser waren van de opgedoekte Oostindische Compagnie. Hij eiste dat de regering, die de Compagnie had in beslag genomen, de schulden zou vereffenen. Toen hierop geen gevolg kwam, publiceerde hij (op 200 exemplaren) een pamflet van 14 bladzijden met als titel: Adresse au Roi pour MM. George Craufurd et James Craufurd Macleod par Charles Donny, cidevant conseiller-pensionnaire de Bruges, met het ganse verhaal van wat er zijn cliënten werd aangedaan. Hij profiteerde ervan om hierin enkele schampere opmerkingen over de koning en de regering te maken. Donny en George Craufurd werden opgepakt op aanklacht van majesteitsschennis en zaten drie maanden in voorhechtenis. Toen de zaak op 27 december 1817 voor de kamer van inbeschuldigingstelling werd opgeroepen, besliste die dat de voorhechtenis een voldoende straf was en liet beide heren vrij. De procureur-generaal was het hier echter niet mee eens en bracht in maart daaropvolgend de zaak voor het Assisenhof van Brabant. Craufurd werd vrijgesproken maar Donny werd tot drie jaar hechtenis veroordeeld. Na een afgewezen voorziening in Cassatie moest hij in juni 1818 de gevangenis in.
Terwijl hij in de cel zat schreef hij weer een pamflet onder de titel Marie-Thérèse et Guillaume premier, maar zijn papieren werden in beslag genomen. Hij schreef ook een Requête en révision à S.E. le Ministre de la Justice maar zijn verzoek bleef zonder gevolg. Er zat niets anders op dan zijn straf uit te zitten. Toen hij vrij kwam, werd hij opnieuw als advocaat actief en stond als één van de oudsten op het tableau. Hij bleef advocaat tot aan zijn dood maar voor politieke actie was hij wellicht te oud geworden. Hij liet in 1829-1830 alvast niets van zich horen tijdens de woelige tijd die leidde tot de scheuring in de Nederlanden. | |
[pagina 87]
| |
Kasteel LeyselebeekDonny was bemiddeld en had in het begin van de Franse tijd tegen lage prijzen nationale goederen opgekocht. In de stad bewoonde hij een huis in de Freren-Fonteinestraat en toen hij oud werd een appartement in de Suveestraat B15-78. Daarnaast liet hij zich in 1803 een majestueus buitenverblijf bouwen in Sint-Michiels, het kasteel Leyselebeek, Heidelbergstraat. Dit paleisachtig gebouw, gelegen midden een groot parkdomein, was opgetrokken in neoclassicistische stijl, naar de canons ingesteld door de renaissance-architect Andrea Palladio. Het werd waarschijnlijk gebouwd met materiaal van de afgebroken Sint-Donaaskathedraal. Dertig jaar later, nog voor zijn dood, was er een nieuwe bewoner (en eigenaar?). Het ging om Charles Doudan (1773-1857), schepen van de stad Brugge of om zijn zoon notaris Charles Doudan (1800-1848). Van 1845 tot 1878 deed het kasteel dienst als chic bijhuis voor het privé-instituut Sint-Dominicus, een psychiatrische kliniek gelegen in de Jacobinessenstraat. Het werd vervolgens aangekocht en bewoond door Leon de la Kethulle de Ryhove (1854-1929) en zijn echtgenote Victorine Coppieters (1861-1934), die er hun vijftien kinderen groot brachten, onder wie de in Zaïre gevierde pater scheutist Raphaël de la Kethulle (1890-1956). In 1936 werd het kasteel eigendom van de Witte Zusters van Afrika die het tot in 1996 bewoonden. Sindsdien is het opnieuw privé-eigendom geworden.
De ongehuwde Donny was een overtuigde voorstander van de verfransing, omwille van de universaliteit van de Franse taal. Het Nederlands vergeleek hij in één van zijn pamfletten met ‘la croassante voix des grenouilles’. Zijn dood werd aangegeven door notaris Joseph Van Caillie en werd aangekondigd door zijn broer Jean-Joseph en zijn schoonzus Jeanne Herrens. Op die aankondiging stond bovenaan een kruisje, zodat men mag aannemen dat hij kerkelijk werd begraven, maar er werd alleen vermeld dat de begrafenis zou plaats vinden op 28 juni om 11 uur, zonder vermelding van een kerk. Was het wellicht een korte plechtigheid, een zogenaamde absoute? Volgens de inschrijving op het begrafenissenboek ging het om een dienst van Derde klas gehouden in de Onze-Lieve-VrouwekerkGa naar voetnoot(1).
Andries Van den Abeele |
|