Biekorf. Jaargang 108
(2008)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 400]
| |
Vlaamse klachten over de geestelijkheid te Houthem (bij Komen), 1858, 1877Anderhalve eeuw geleden - op 6 februari 1858 - schrijft een inwoner van Houthem (bij Komen) een brief aan de Brugse bisschop J.-B. Malou (1848-1864) om zijn beklag te doen over de talenkennis van de pastoor en zijn onderpastoor (kapelaan)Ga naar voetnoot(1). Joseph Dekimpe (Moeskroen 1799-Houthem 1871) is er pastoor sinds 1846; de kapelaan, sinds 1857, is Théophile Lambin (Waasten 1824-Houthem 1887). Volgens de briefschrijver zijn er tenminste 500 van de 1200 inwonersGa naar voetnoot(2) die enkel Nederlands (Vlaams) kennen, en bijgevolg door de eentaligheid van de twee parochiegeestelijken hun godsdienstplichten niet in hun moedertaal kunnen vervullen. Bij de Vlamingen vernoemt hij o.m. de gezinnen van de tolbeambten en van de baanwerklieden bij de spoorweg, evenals de meiden en knechten die bij de landbouwers inwonen. De Vlaamse briefschrijver vraagt aan de bisschop één van de twee priesters te vervangen door een tweetalige geestelijke. De brief wordt door vicaris-generaal J. Faict overgemaakt aan de deken van Menen om de zaak te onderzoeken, ‘ut rem investiget et, si opus sit, vicepastorem admoneat’Ga naar voetnoot(3). Er is blijkbaar niet veel gebeurd of verbeterd, want onderpastoor Lambin is op de parochie gebleven tot aan zijn overlijden in 1887. Overigens is hij door zijn eigenaardig karakter nooit pastoor gewordenGa naar voetnoot(4).
Enkele jaren later, in 1877, komt opnieuw een brief met taalklachten toe op het bisdom, ditmaal gericht aan vicaris-generaal Livinus Bruneel (Poperinge 1798 - Brugge 1885), ongetwijfeld de ‘vlamink | |
[pagina 401]
| |
van onze streeke’Ga naar voetnoot(5). De pastoor - de opvolger van Dekimpe - is nu Estrimoine Aguttes (Waasten 1818-Houthem 1883), als onderpastoor is er nog altijd T. Lambin. De brief dateert van 29 mei 1877 en werd geschreven door een ‘bedrukte vlamsche vrouwe’. Ook zij verwijst naar het groot aantal Vlamingen, vierhonderd, die geen Frans verstaan en zodoende geen deel kunnen nemen aan het parochiaal leven aangezien geen van de twee priesters hun taal spreekt. De brief besluit met een emotionele vraag om hulp aan de vicaris-generaal waarvan men hoopt dat hij, als Vlaming en afkomstig uit de streek, begrip zou tonen voor hun verzuchtingen. Maar blijkbaar hebben de Vlaamse taalklachten het bisschoppelijk paleis in Brugge niet wakker geschud. De stem van de Kerk is in het Komense Frans geblevenGa naar voetnoot(6).
Luc Devliegher | |
Bijlage 1Prendre inform. auprès Doyen
Eerwerdige Bisschop Ik kom ul. ootmoediglijk bidden dat gij heden wilde nauwkuerig doen onderzoeken wat weinig vlams dat den kapelaen van de gemeente van Houthem bij Comen kan; hij is walle en kan maer weijnig vlams. De gemeente Houthem rekt 1200 zielen en van die 1200, ten minsten 500 en kennen geen andere tael dan vlams, zoo verre dat er geheel veel waeren die ten minsten alle 14 daegen te biechten en te heijlige communie gingen en nu moeten in vremde prochien gaen om hunne pligten te konnen kwijten. Mijnheer den pastor en verstaet geen word vlams en den kapelaen geheel geheel (sic) weinig. Om ul. te doen blikken dat het waer is, ik zal u hier, eerweerdigen bisschop, doen zien hoe veel vlamingen dat er zijn. Vooreerst alle de douaniers met hunne kinders, de piochers van den izerweg met hunne kinders, ander vlamsche menagie, en nog alle dienstboden die bij den landbouwer woont. Zoo dan, eerweerdigen bisschop, ik smeek u om den een of den anderen te doen vertrekken en te doen vervangen bij een die de twee taelen wel kan; en om ten minsten ook een vlams sermoen te hebben maendelijks. Wij moeten tog ook zorgen voor onze ziel zaligheijd en voor de gonne van onze kinders. Want het is nogtans te straf van nooit geen sermoen te hebben in het vlams. In afwagting dat ul. recht gaet doen aen mijne vraegen, ik groete ul. eerweerdige bisschop. Houthem den 6 februarij 1858.
(Brugge, Bisschoppelijk Archief, F. 165 (Houthem)). | |
[pagina 402]
| |
Bijlage 2Zeer eerweerden heer vikaris-generael Ik neeme de stoutheyd ul. een klagte toe te stieren wegens den staet van ons geestelyk bestier die hier zeer beklaegensweerdig is voor ons taelryke vlaemingen die eene parochie moeten bewoonen waer wy onze priesters niet en verstaen ter oorzaek dat zy alle twee geen vlams en konnen dat de moyte weerd is. 't Is nu al verscheyde jaeren dat wy de parochie van Houthem bewoonen; wy en hebben bins al den tyd nog maer twee vlamsche sermoenen gehad en het heeft in den laetsten jubylee geweest. Er zyn hier op onze parochie wel vierhonderd vlaemingen die geen fransch en verstaen en veele hunne christelyke plygten vergeten. 't Is wel dat onze achtbaere priesters een winnig vlamsch verstaen in den bigtstoel, maer zy zyn onbekwaem al wy raed noodig hebben er ons te konnen geven, zoo dat wy hier moeten leeven als verlaeten, en zonder eens eene vlamsche onderwyzinge. Al wy informeeren na de andere waelsche gemeenten waer er twee priesters zyn, er is altyd een die wel vlams kan. 't Is juys Houthem alleen die zoo beklaegensweerdig is. Als de kinders hier koomen, dikwils maer en koomen onttrent de jaeren der eerste comunie, zy leeren hunnen cattekismus gelyk de papegaeen en en verstaen geen een woord in twee a drye jaer. Zy en weeten nog van God nog van zyn gebot. Zy en hooren noyd geene vlamsche onderwyzingen en leeven juyste gelyk de wilden. 't Is pynelyk in ons dierbaer bisdom van Brugge zulke gegronde klagten te moeten toestieren. Al er vigilie of quattertem dagen zyn, t' en is geen een vlamink die het weet; zy en zyn niet gerekemandeerd in vlams. 't Is nog maer ontlang gebeurt dat een vlamsche vader des huysgezins na de bichte ging by onzen heer pastoor, zeyde dat hy het niet wel en verstond, kreeg voor antwoord: zoek een bigtvader die gy beter verstaet. Zoo dat wy verpligt zyn ons paroche te verlaeten of wel naer niet meer te kiken of wy wel of kwaelyk doen. Eerbydweerden heer, ik en peyze niet dat ik kwaelyk doe met u de bittere klagten toe te stieren. 't En is niet dat wy ons te beklaegen hebben van onze yvervolle priesters. Zy zyn onberispelyk en zeer ten dienste van hun gemeente, maer 't is wy taelryke vlaemingen die te beklaen zyn nu met het vieren van den jubileeGa naar voetnoot(7) die niemand in huijs en heeft die het hun kan wysmaeken. Zy en weten van niet. 'k En gae mynen brief niet onderteekenen, 't en zoude niet geeren hebben dat ik klagten indiene die voor iemand onaengenaem zouden konnen zyn en voor mij, bedrukte vlamsche vrouwe, berispelyk. Houthem den 29 mey 1877. Zeer eerweerden heer, ik stiere myne klagten tot u om dat gy vlamink zyt van onze streeke, dat gy medelyden met onze vlamingen zoude hebben.
(Brugge, Bisschoppelijk Archief, F. 165 (Houthem)). |
|