Biekorf. Jaargang 108
(2008)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
[Nummer 4]De laatste maanden van Sir Cranstoun te Veurne in 1752In 1752 stapte het Britse Rijk over van de Juliaanse naar de Gregoriaanse tijdrekening. Voor het eerst begon het jaar officieel op 1 januari en woensdag 2 september werd gevolgd door donderdag 14 september. Dit moet een grote impact op de bevolking gehad hebben. Toch waren het niet die vérgaande chronologische aanpassingen die dat jaar het meest de voorpagina's haalden. De 33 regionale kranten die het land toen telde, besteedden beduidend meer aandacht aan een halszaak wegens vadermoord in Oxford, die heel Engeland beroerdeGa naar voetnoot(1). De laatste woorden van de veroordeelde, toen ze het schavot be-steeg, spraken het publiek trouwens erg aan: Gentlemen, do not hang me high, for the sake of decency, zei Mary Blandy tot haar beul. | |
Mary Blandy: veroordeeld voor vadermoordMary Blandy was de naam van de jonge vrouw die veroordeeld werd tot de doodstraf. Zij werd in 1720 geboren als het enige kind van een niet onbemiddelde man uit Henley-on-Thames, tussen Oxford en Londen, en dat trok - ook al bleek later dat de beoogde bruidschat lager zou zijn dan algemeen aangenomen werd - de aandacht van een aantal ‘would-be lovers’. Eén van hen wist haar - ondanks zijn allesbehalve florissante verschijning - bijzonder te charmeren en was door zijn afkomst ook voor haar ouders acceptabel: de zoon van de vijfde Lord Cranstoun uit Schotland, de galante kapitein William Henry Cranstoun. Uiteindelijk bleek evenwel dat de edelman al getrouwd wasGa naar voetnoot(2) en zelfs een dochter had. Pogingen om | |
[pagina 374]
| |
dit huwelijk te ontbinden voor een Schotse rechtbank bleken vruchteloos, en uiteindelijk zette vader Blandy, die vooral na de dood van moeder Blandy een steeds grotere afkeer kreeg van de kapitein, de vrijer aan de deur. Maar Mary Blandy en kapitein Cranstoun bleven elkaar ontmoeten. Daarbij gaf de edelman zijn geliefde een poeder dat ze in kleine dosissen aan haar vader moest toedienen. Het middeltje zou hun problemen oplossen en de vader tot andere gedachten brengen.
En vanaf hier lopen de meningen over de rol van Mary Blandy uiteen. Nog in 2005 startte de Bingham Press een actie om haar proces te herzien. De ‘Henley Standard’ (uitgegeven door die groep) publiceerde een artikel dat haar onschuld uitschreeuwde. Het meisje zou niet beseft hebben dat ze haar vader langzaam vergiftigde met arsenicum, omdat ze meende hem alleen een onschuldig kruidenreceptje voor te schotelen. Dat moet onder meer blijken uit de laatste woorden die Mary Blandy op papier zette en waarin ze haar onschuld staande hield. Het leek immers onmogelijk dat een meisje uit de betere kringen, christelijk opgevoed en met de dood voor ogen, met een leugen afscheid van dit tranendal genomen zou hebben. De schuld lag dan volgens de 21ste-eeuwse uitgevers helemaal op de schouders van haar aanbidderGa naar voetnoot(3).
Het gedrag van Mary Blandy zelf lijkt dit echter minstens gedeeltelijk tegen te spreken. Zo bleek ze perfect te weten wat voor tegengif ze moest toedienen, toen iemand anders per ongeluk van de vergiftigde thee gedronken had. Toen haar vader na een eerste inname onwel werd en symptomen van voedselvergiftiging kreeg, ontdekte een alerte dienstmeid het witte poeder in het eten. Ze liet het onderzoeken door een apotheker die niet tot een besluit kwam, maar ze verwittigde toch de vader. Toen Mary Blandy probeerde zich van een blad met resten van het poeder te ontdoen door het in het vuur te gooien, wist de meid dit opnieuw deels te recupereren. Maar de vader kon niet geloven dat zijn dochter kwaad in de zin had en liet haar verder zijn eten bereiden. Tot hij uiteindelijk stierf op 14 augustus 1751 en zijn dood leidde tot een rechtszaak wegens vadermoord. | |
[pagina 375]
| |
Het proces van Mary Blandy staat in Engeland bekend als het eerste, waaraan bij de bewijslast forensisch onderzoek te pas kwamGa naar voetnoot(4). Vier dokters voerden een autopsie uit en de preserved quality van de organen bevestigde in hun ogen dat het om een arsenicumvergiftiging ging. Toen één van hen ook nog eens met een gloeiend ijzer het poeder aanraakte dat de dienstmeid bewaard had, bleek een reukproef het ultieme ‘bewijs’ te leveren. Gelukkig was het niet alleen op basis van dit ‘onderzoek’ dat de jury na een proces van twaalf uur en een beraadslaging van slechts vijf minuten tot een vonnis kwam. Vooral het getuigenis van de meid was cruciaal om Mary Blandy op 29 februari 1752 tot de strop te veroordelen. Het vonnis moest niet onmiddellijk uitgevoerd worden; de rechter verleende haar op haar verzoek de gunst de nodige tijd te nemen om haar zaken te regelen en vrede met God te sluiten.
Op 6 april 1752Ga naar voetnoot(5) besteeg ze het schavot. Het aantal toeschouwers werd op 5.000 geschat. Volgens The Yellow Pages uit 1897Ga naar voetnoot(6), één van de populairste Engelse tijdschriften uit dat decennium, werd Mary na haar terechtstelling carried through the crowd upon the shoulders of a man with her legs exposed very indecently. Met haar laatste wens was dus geen rekening gehouden.
Het gebruik om de lichamen van terechtgestelden voor onderzoek vrij te geven, werd pas kort na haar executie ingevoerd, en zo kon Mary Blandy onmiddellijk begraven worden in de Henley Parish Church bij haar ouders. Sindsdien is de kerk evenwel verbouwd, zodat haar graf niet meer te vinden is. Wel spookt haar geest nog regelmatig rond op meerdere plaatsen in Henley en omgeving (zoals in het nabijgelegen Turnville, waar ze te paard verschijnt in Churchfield Wood en te voet in Dolesden Lane) en nog in de 20ste eeuw ook even in het Kenton Theater of de Town Hall, waar vreemde dingen gesignaleerd werden toen toneelstukken over haar wedervaren geprogrammeerd werden... | |
[pagina 376]
| |
De moordzaak en het proces kregen immers een enorme weerklank. Al in 1751, het jaar van de moord, verschenen de eerste publicaties en in 1752 werd dit onverminderd verder gezet met onder meer het vonnis, dat diverse uitgaven beleefde. De bibliografie die Horace Bleackley in 1905 opstelde, vermeldt - naast de kranten - een 25 à 30 eigentijdse titelsGa naar voetnoot(7). Ook daarna, vooral door de opname in The Newgate Calendar, een maandelijkse publicatie over veroordeelde criminelen die in de huismiddens van 1750-1850 even populair aanwezig was als de bijbel en waarvan de lectuur aan kinderen ter lering en vermaak aangeraden werd, maakten generaties verrukt kennis met deze verschrikkelijke vadermoordGa naar voetnoot(8). De meeste teksten van de moordzaak werden ook verzameld in de geïllustreerde uitgave die William Roughead in 1914 verzorgdeGa naar voetnoot(9), terwijl het gehele proces, inclusief de getuigenverklaringen met de kruisverhoren en het vonnis, al een eeuw eerder gepubliceerd was in een volumineuze uitgavenreeks van grote processenGa naar voetnoot(10). Ook nu nog maakt haar rechtszaak het onderwerp uit van rechtshistorische studiesGa naar voetnoot(11).
Een van de belangrijkste publicaties is een tekst, die Mary Blandy zelf schreef toen ze in de gevangenis van Oxford op haar terechtstelling wachtte en die onmiddellijk gepubliceerd werd in Londen. Als Miss Mary Blandy's own account of the affair between her and Mr. Cranstoun, from the commencement of their acquaintance in the year 1746 to the death of her father in August, 1751, with all the circumstances leading to that unhappy event werd het te koop aangeboden aan 4 pence. Vooral deze most famous apologia in criminal literature, zoals Bleackley ze noemdeGa naar voetnoot(12), lijkt de laatste jaren hernieuwde | |
[pagina 377]
| |
aandacht te krijgen, omdat het als egodocument van een meisje uit de betere middenklasse zeer bruikbaar bleek voor de sociologische of genderstudies, die thans populair zijnGa naar voetnoot(13). | |
Kapitein Cranstoun op de vluchtMet dit alles verdwijnt de medeplichtige, of volgens sommigen de belangrijkste verantwoordelijke voor het moorddrama, stilaan compleet uit beeld. In de genderstudies wordt hij soms niet eens meer vermeld. In de negentiende eeuw was het nochtans vooral kapitein Cranstoun die de zwartepiet toegespeeld kreeg. The Newgate Calendar beschrijft hem zonder meer als the original contriver of this horrid murder, en die werd daarbij nagevolgd door allerlei populaire uitgaven. Vooral het feit dat de edelman het land ontvlucht was en zijn liefje, een meisje uit de betere burgerkringen nog wel, aan haar lot overgelaten had, wekte misprijzen en veroordeling op. Dat de kapitein nog hetzelfde jaar zelf overleed, beschouwden velen als een minimale gerechtigheid.
Kapitein Cranstoun zou, nadat Mary Blandy gearresteerd was, gevlucht zijn naar het noorden; Schotland of Northumberland. Na de veroordeling van Mary vond hij het Britse Rijk evenwel te onveilig geworden en daarom stak hij het Kanaal over om in Frankrijk zijn heil te zoeken. De rest van het verhaal lijkt wat minder overtuigend te zijn. Vooral de vele websites waar het verhaal over Mary Blandy gretig overgenomen wordt, spreken elkaar vaak tegen. Over zijn bekering (waarover verder) zijn ze eenstemmig, maar volgens sommigen overleed hij in Frankrijk, waar anderen Veurne schrijven (of zelfs Furness, dat in Engeland ligt), was dit op 30 november, op 2 of op 3 december 1752, of was hij intussen zelfs een klooster binnengetreden. Ook menen sommigen dat hij op het einde opnieuw door zijn eigen vrouw onderhouden werd, hoewel hij voor haar verwanten op de vlucht geslagen was. Een en ander is beslist onduidelijk en vergt nader onderzoek. | |
[pagina 378]
| |
De bronnen hiervoor zijn nochtans grotendeels beschikbaar. Zo liet ook Cranstoun zijn visie op de moordzaak na (Capt. Cranstoun's Account of the poisoning of the Late Mr. Francis Blandy, gedrukt te Londen in 1753; gepubliceerd en aangevuld door wie?), die in de bundel van William Roughead opgenomen is, samen met een uittreksel uit een Letter from Dunkirk anent the death of Cranstoun (waarvan evenmin de auteur bekend is, maar die in februari 1753 in de London Magazine gepubliceerd werd). Diverse documenten zijn ook opgenomen in Memories of the life and most remarkable transactions of Capt. William Henry Cranstoun, eveneens gepubliceerd in Londen in 1753.
Uit dit alles blijkt dat Cranstoun het ten laatste op 2 maartGa naar voetnoot(14) raadzaam vond zichzelf in veiligheid te brengen. Hij trok naar de Engelse Kanaalkust en kon op 18 maart de overtocht naar Boulogne maken. Daar kwam hij aan wal de 27steGa naar voetnoot(15). Hij vond er een ver familielid, mrs. Ross, en die was bereid zich over hem te ontfermen. Op haar aanraden zou Cranstroun zelfs haar meisjesnaam Dunbar aangenomen hebben. Maar al snel bleek dat hij zich er schuil moest houden, omdat verwanten van zijn (wettige) vrouw, Franse officieren, lucht gekregen hadden van zijn aanwezigheid en gezworen hadden hem te straffen not only for his cruel and villainous Usage to his Wife and Child, but also as being a Murderer. Dat die in Frankrijk te vinden waren, had te maken met hun betrokkenheid bij één van de mislukte pogingen van de ‘Great Pretender’ Charles Stuart om in Engeland de macht te grijpen. Cranstouns eigen schoonbroer was daarbij ter dood veroordeeld, maar omwille van zijn jeugd (hij was nog geen 18 jaar oud) verbannenGa naar voetnoot(16). En zo bracht het lot beiden in de Noord-Franse havenstad. | |
[pagina 379]
| |
Cranstoun begreep dat hij een veilige toevlucht elders moest zoeken. Vlaanderen, onder de heerschappij van Maria-Theresia, hier steeds ‘de koningin van Hongarije’ genoemd, werd de bestemming, waarheen zowel hij als het echtpaar Ross, dat intussen door financiële malversaties ook al uit Boulogne weg moest, zich zouden wenden. De keuze viel hierbij op Veurne. Het grensstadje lijkt voor Engelsen, die op het vasteland hun heil zochten, enigszins bekend geweest te zijn. Zo is de beschrijving bekend van ene John Newcome, die omstreeks 1819 met schulden Parijs wou verlaten en de postdiensten de opdracht gaf om zijn briefwisseling door te sturen naar Veurne, waar hij incognito zou verblijven, tot een gelukkig gesternte hem zou toelaten terug te keren. En hoewel hij net toen bericht kreeg dat een rijke oom overleden was, vertrok hij met zijn bediende toch naar Veurne, omdat hij vreesde dat er een laatste wilsbeschikking gevonden zou worden die hem niets zou nalaten: hij set out for the frontier, there to vegetate in obscurity. Met zijn bediende Murphy beleefde hij in Veurne three long dull days, toen hij de bevestiging ontving dat er geen testament gevonden was, waarop hij onzeker via Oostende naar Engeland terugreisde om zijn erfenis te claimen. Het is opvallend dat Furnes hier telkens weer geciteerd wordt zonder enige verdere uitleg, zodat het stadje bij het publiek bekend geweest moet zijnGa naar voetnoot(17).
De familie Ross reisde naar Oostende en zakte twee weken later af naar Veurne. Kapitein Cranstoun vertrok op 27 juli, nog voor zonsopgang, met twee gezellen naar Parijs. Niet per koets of met het openbaar vervoer, uit vrees onderweg ontdekt te worden, maar te voet, en lodging every Night at some obscure Village. Zijn tekst bevat hierover geen informatie, maar allicht zal het trio over die 250 km toch een week tot een tiental dagen gedaan hebben.
In elk geval hadden ze ruim de tijd om onderweg op de Blandykwestie in te gaan. De kapitein bekende dat heel zijn hofmakerij gesteund was op het feit dat Mary Blandy een mooie bruidschat te wachten stond en toonde zich bepaald snoeverig over het feit dat hij van alle aanbidders de voorkeur genoten had. Mary was stapelverliefd op hem geworden en daar had hij al van geprofiteerd om tweemaal geld van haar te krijgen, dat ze moeizaam bijeen had moeten schrapen, onder meer door zelf van een dienstmeid te lenen! Ook verwees hij naar brieven in zijn bezit die zouden aantonen dat ze - in | |
[pagina 380]
| |
tegenstelling tot wat ze zelf had laten publiceren - wel degelijk op de hoogte was van de giftige werking van het poeder. Onder meer in de uitgave van Roughead zijn enkele van die brieven gepubliceerd, die na de dood van Cranstoun aangetroffen werden. Ze lijken, zij het uiteraard omfloerst, zijn visie te bevestigen. Opvallend is ook dat hij en Mary volgens eigen zeggen twee jaar eerder een private marriage gesloten zouden hebben, waar andere bronnen een geheim huwelijk steeds afwijzen.
In de Franse hoofdstad verbleef het gezelschap veertien dagen om kennis te maken met de attractions, maar toen de bodem van de geldbeugel in zicht kwam, vertrokken ze naar Veurne. Hiervoor hadden ze drie dagen nodigGa naar voetnoot(18), zodat de kapitein de Boetestad bereikt moet hebben in de tweede helft van augustus. Daar wachtte het echtpaar Ross hen intussen op. Mijnheer Ross was net terug uit Engeland, waar hij een som van 60 pond voor Cranstoun geïncasseerd had, het enige geld waarover de kapitein voor de rest van zijn verblijf zou beschikken: het War Office had bij zijn vlucht in maart 1752 de uitbetaling van zijn soldij natuurlijk stopgezet (een document dat de nauwgezette Roughead al even vlijtig publiceerde). | |
Het verblijf van Cranstoun in VeurneZo kwam kapitein Cranstoun in Veurne wonen. Hij gebruikte er opnieuw de naam ‘Dunbar’ en deed zich voor als de neef van mrs. Ross. Vanaf hier, over zijn verblijf in Veurne tot zijn daaropvolgende dood in december, delen de Engelse teksten een aantal gegevens mee, die we kunnen controleren of confronteren met een aantal lokale bronnen. Dat blijkt al bij het verblijf waar de edelman zou sterven, dat omschreven wordt als the House of Mons. MAULSET, the Sign of the BURGUNDY CROSS. Deze gegevens blijken verrassend accuraat te zijn. Er was in Veurne inderdaad een herberg met die naam - nog maar vrij kort zelfs - en ook de vermelding van de uitbater - die er slechts een beperkt aantal jaren actief was, is juist, zij het dat zijn naam uiteraard wat vervormd is.
‘Het Bourgondisch Kruis’ is opgenomen in het toponymisch overzicht van Gh. Declercq, met slechts één vermelding uit | |
[pagina 381]
| |
1771Ga naar voetnoot(19). Ons onderzoek laat toe dit sterk aan te vullen. Het etablissement was eene herberge onder het uythanghbart van het Bourgoinsche kruys, zoals het heet in 1780Ga naar voetnoot(20). Het was gelegen aan de oostkant van de Zuidstraat, zodat het behoorde tot de Sint-DenijsparochieGa naar voetnoot(21), wat nog zijn belang zou hebben.
In de periode dat Cranstoun er verbleef, was het etablissement het eigendom van Philippus Jacob. Hij had het enkele jaren eerder aangekocht van Pieter Jacobus Bauden, die zelf pas in het volle bezit hiervan gekomen was. Uit de erfenis van zijn vader bezat die (samen met zijn zus?) immers één achtste van dit pand, dat voor de rest toebehoorde aan Isabella Josepha Amaere. Dit was de dochter van Pieter Amaere uit zijn eerste huwelijk met Maria van Hove. Pieter Amaere was als bakker gevestigd in dit huis, maar was overleden in 1743Ga naar voetnoot(22). In 1748 kocht Pieter Bauden het deel van Isabella Amaere af, en werd zo de volledige eigenaar. Ruim een jaar later, per akte van 28 december 1749, verkocht hij het huis door aan Philippus JacobGa naar voetnoot(23) voor zo'n 320£ par., waarbij de verkoper, die meester-metser was, nog de verplichting kreeg het vervallen werck aenden geseyden huijse te erstellen naer den eijsch van het werck, ende schimp ende fraude geweirt. Het pand was belast met twee renten met een gezamenlijk kapitaal van 95£ vl., maar die wist Philippus Jacob binnen het jaar te lossen, hoewel hij het drie maanden na zijn aankoop belastte met een nieuwe rente, die anderhalf jaar later weer gelost werd. Allicht hebben die diverse financiële transacties te maken met zijn aankoop van een ander huis ‘De Toren van Duinkerke’ in de Vleeshouwersstraat in diezelf- | |
[pagina 382]
| |
de periode, waarbij Jacob nogmaals met diverse renten goocheldeGa naar voetnoot(24).
In de verkoopsakte aan Philippus Jacob wordt geen huisnaam vermeld. Het huijs ende erfve, met voorder toebehoorten, vryheden ende servituten wordt enkel beschreven als een voormalige bakkerij. Bij de voorgaande verkoop door Isabella Amaere aan Pieter Bauden werd geen gebruiker vermeld, maar toen die het pand een jaar later doorverkocht aan Philippus Jacob, werd gestipuleerd dat het huis gebruikt werd door Joannes Malfait. Dezelfde was er nog steeds toen Jacob het met een rente belastte, zodat hij door de nieuwe eigenaar in de exploitatie bevestigd werd.
Ongetwijfeld is het deze Jan Malfait die in de teksten rond Cranstoun als monsieur Maulset vermeld wordtGa naar voetnoot(25). Die laatste naam lijkt in Veurne immers niet voor te komen, maar is duidelijk te beschouwen als een Engelse verschrijving, terwijl Malfet of Malfait er wel aangetroffen wordtGa naar voetnoot(26). Jan Malfait gebruikte het pand dus vanaf 1748-1749 en was er blijkens deze tekst nog in 1752, als uitbater van ‘Het Bourgondisch Kruis’. Hij moet dus de allereerste uitbater van de nieuwe herberg geweest zijn. Of hijzelf of eigenaar Philippus Jacob de voor eethuizen nog steeds populaire naam gekozen hebbenGa naar voetnoot(27), is niet bekend. Maar de Engelse teksten blijken wel merkwaardig accuraat te zijn.
Het oudste bewaarde register met toelatingen om herberg te houden in Veurne vangt aan in 1751, dus nog vóór Cranstouns komst, maar daarin vinden we ‘Het Bourgondisch Kruis’ pas in 1757. Dit | |
[pagina 383]
| |
betekent dat Jan Malfait het toen voor bekeken hield. Philippus Jacob vroeg immers voor zijn nieuwe pachter Francois van Houtte een licentie om dranken te schenken, w.o. brandewijn en jenever, zoals alle pachters in deze heirberghe van oude tyden steeds genoten haddenGa naar voetnoot(28). Dat laatste is dus - na minder dan een decennium uitbating - een flinke overdrijving. Philippus Jacob zou de herberg overigens nooit zelf uitbaten. Pas in 1784 nam zijn zoon, Philippus Dominicus Jacob, als mede-eigenaar van ‘Het Bourgondisch Kruis’ zelf de exploitatie opGa naar voetnoot(29). Hij overleed negen dagen na zijn vader op 20 juni 1785Ga naar voetnoot(30), zodat we op zijn boedelbeschrijving kunnen steunen om ons een beeld van het etablissement - zij het drie decennia later - te vormen. Hoewel Jacob drie woningen in de stad bezat (naast het al vermelde huis in de Vleeshouwersstraat bezat hij ook een huis in de Nieuwpoortstraat), is net deze bezitting immers nauwkeurig beschreven, omdat dit het huis was dat hij sinds een jaar zelf bewoondeGa naar voetnoot(31).
‘Het Bourgondisch Kruis’ bevatte op de gelijkvloerse verdieping een ‘woonhuis’ en een kamer, op de eerste verdieping een kamer boven het ‘woonhuis’, dat met de gang twee lits de repos en drie banken bevatte, een ‘boven achter kamer’ en een kamertje boven de keuken voor een dienstmeid, verder de zolder (gebruikt als stapelplaats voor oud ijzer e.d.m.), de keuken, een gang (waar de kinderen uit zijn eerste huwelijk sliepen en met verder compluijsinghen) en een kelder, en tenslotte enige stallingen en een achterhof. Het etablissement lijkt toen vooral een drank- en eethuis geweest te zijn. Deelsman-prijzer Ghijselen telde op het gelijkvloers bij voorbeeld 6 tafelmessen, 18 stalen forchetten en 18 tinnen lepels, diverse kannen en 32 bier- en 17 wijnglazen (in het ‘woonhuis’) en 24 greijnen talhooren en 14 stoelen (in de kamer), naast uiteraard de nodige kannen, potten en pannen en ander kookgerei. Hoewel zowel in het ‘woonhuis’ als in de kamer een lit de camp gesignaleerd werd, lijkt het weinig aannemelijk dat het vaste verblijf voor een inwonende edelman als betalende gast in één van deze gelijkvloerse ruimtes te vinden was. De wieg in het ‘woonhuis’ suggereert trouwens dat die ruimte door de uitbater en zijn tweede vrouw gebruikt werd. Allicht verbleef sir Cranstoun op de eerste verdieping in de ‘boven achter kamer’, de enige kamer die naast een degelijk bed ook meer comfort | |
[pagina 384]
| |
bevatte (een spiegel) en ingericht was met wat versiering (moleurkens)Ga naar voetnoot(32). Of was dit de kamer van het echtpaar Ross? Dan verbleef de kapitein misschien in de kamer boven het woonhuis, al was dit veel soberder ingericht.
Het lijkt aannemelijk dat de levenslustige kapitein Cranstoun zich van meet af aan in deze herberg gevestigd had. Dat was toen een nieuw etablissement onder Jan Malfait, met een drankvergunning voor gewone en sterke dranken, dat ook materieel allicht voldeed. We mogen immers aannemen dat het interieur pas aan zijn nieuwe bestemming aangepast was, en de recente herstellingen door meester-metser Pieter Bauden moeten ook het huis zelf in een goede staat gebracht hebben. | |
Bekering en doodKort na zijn aankomst in Vlaanderen werd Cranstoun bevangen door een zware koorts, maar hij wist te herstellen. Het is opvallend dat Veurne in die periode al bekend stond als een mooi stadje, maar gelegen in een ongezonde omgeving, veroorzaakt door de nabijheid van de Moeren. Die genoten een zeer slechte faam en zouden ongezond geweest zijn - toch voor vreemdelingen; de plaatselijke bevolking was die omstandigheden natuurlijk meer gewoonGa naar voetnoot(33). En heel de streek leed hieronder: voor de Nieuwpoortse kartuizers was het zelfs de aanleiding om in dezelfde periode elders hun heil te willen zoekenGa naar voetnoot(34). Cranstouns ziekte, onmiddellijk na zijn aankomst in de regio, lijkt die kwalijke faam te bevestigen. Kwam hij misschien net naar hier omdat die kwalijke bestemming zijn vervolgers zou afschrikken? | |
[pagina 385]
| |
De ziekte van Cranstoun zou echter omwille van andere redenen belangrijk blijken. In Capt. Cranstoun's Account klinkt het als volgt: In this miserable condition he languished till he bethought himself that possibly he might receive some spiritual Belief from a Father famed for his Piety in a neighbouring Convent. To him he addresses himself and entreats his assistance & advice. The good Father having probed the wounds of his Conscience, and brought him to a due sense of his Sins, applied the healing remedy of Absolution, on the Penitent's declaring himself reconciled to the Church of RomeGa naar voetnoot(35).
Cranstoun liet zich in zijn ziekte dus bijstaan door een geestelijke van een nabijgelegen klooster, waarna hij zich bekeerde tot het katholicisme. Om welk klooster gaat het hier? De ligging van ‘Het Bourgondisch Kruis’ laat maar twee mogelijkheden open. De eerste is de Sint-Niklaasabdij, die zich uitstrekte achter de huizenrij aan die kant van de Zuidstraat. Het betreft hier norbertijnen, waarvan één de pastoor van de Sint-Denijsparochie was, waarin de herberg gelegen was. De tweede is het klooster van de cellenbroeders of Alexianen, dat zich bevond aan het Sint-Denijskerkhof, gelegen naast of tegenover de Zuidstraat, zowat tegenover ‘Het Bourgondisch Kruis’. Gelet op de ziekte van Cranstoun, lijkt het het meest waarschijnlijk dat het hier een cellenbroeder betreft. Tot hun activiteiten behoorde immers onder meer het verzorgen van zieken en stervendenGa naar voetnoot(36).
Het Veurnse cellenbroedersklooster werd in die periode geleid door pater Milo Remond. Daarnaast telde het vier broeders, nl. Augustinus Hal(le)mes, Milo Janssen, Alexius van Ommeslagh, Matthaeus Scherens en de novice Joannes VermeulenGa naar voetnoot(37). Uiteraard is het niet eenvoudig te zeggen wie van hen voor de bekering van Cranstoun gezorgd heeft. In het citaat hierboven wordt hij ‘befaamd omwille van zijn vroomheid’ genoemd. Een gelijkaardige typering | |
[pagina 386]
| |
vinden we in de begrafenisregisters van Sint-DenijsGa naar voetnoot(38) met betrekking tot de Alexianen later alleen bij de begrafenis van broeder Franciscus Vergoote in 1771 (obijt pie vicut vixit), en bij de latere pater (overste) Jacobus Marlijn (vir vere pius et religiosus) in 1772, maar beiden waren nog niet geprofest toen Cranstoun in Veurne was. Indien de beschrijving als father wat betekent, lijkt dit naar overste Milo Remond te verwijzen, de enige broeder die pater was. Augustinus Hallemes werd pas later mede-pater.
Zijn bekering bracht Cranstoun alvast het gewenste mentaal soelaas. After this, Cranstoun seemed to be pretty easy in his mind, deelt Capt. Cranstoun's Account mee. Zijn fysieke gezondheid zou echter opnieuw te wensen over laten. Omstreeks 20 novemberGa naar voetnoot(39) werd hij opnieuw ziek en zes dagen later werd dit bijzonder accuut: he was swelled to such a degree, that it was thought by the physician and apothecary that attended him, that he would have burst, and by the great agonies he expired in, he was thought to be raving mad, beschrijft de Extract from a letter het. Gelijkaardige symptomen worden weergegeven in Capt. Cranstoun's Account:... his body, which was swoln to that Degree that it was apprehended he would have burst, & felt such Torments in every Limb & Joint, as made him wish for Death.
De dood verloste de 46-jarige kapitein William Henry Cranstoun uit zijn lijden op 30 november 1752. Omdat hij nu behoorde tot de Veurnse Sint-Denijsparochie, werd hij er ook begraven. De Sint-Denijskerk was wel al bijna een halve eeuw verdwenen, maar de parochie bestond nog in de Sint-Niklaaskerk. Pastoor Facon noteerde in zijn begrafenisregister dat hij op 2 december edele heer Wilhelmus Henricus Cranstroun [sic], een Schot, met de grootste dienst begraven had in de kerk. De aflijvige was door Gods genade tot het rooms-katholicisme bekeerd. Hij was ingeslapen in de Heer nadat hij een lange ziekte geduldig gedragen had, met volledige overgave van zijn geest en in constant vroom geloof...Ga naar voetnoot(40). | |
[pagina 387]
| |
In het aanschijn van de dood gebruikte Cranstoun dus weer zijn echte naam. Het lange ziekteverloop dat de pastoor vermeldt, lijkt wat overdreven als hij na zijn eerste aandoening volledig genezen was, want dan was hij slechts een negental dagen echt ziek geweest. De formulering lijkt te suggereren dat hij nooit helemaal gerecupereerd was van die koortsaanvallen, die hem tot de bekering gebracht hadden. In elk geval toont de pastoor hier zijn waardering voor de Schot, die lijdzaam en vol vertrouwen in God zijn dood tegemoet gezien had. | |
De plechtige begrafenisDie positieve houding stemt overeen met het opmerkelijke, dat de Engelse bronnen hieraan toevoegen. As he had just before his death embraced the Roman CatholickGa naar voetnoot(41) religion, he was buried in great solemnity, the corporation attending the funeral, and a grand mass was said over the corpse in the cathedral church, which was finely illuminated, and in which he was buried, luidt het in de Extract from a letter, die zijn dood evenwel op 2 december plaatst. De kathedraalkerk moet uiteraard de Sint-Niklaaskerk geweest zijn, die ook voor Sint-Denijs de parochiekerk was. Die feestelijke begrafenis, inderdaad de grootste plechtigheid volgens de pastoor, maakte indruk en wordt in de Engelse teksten uitvoerig overgenomen. The Newark Calendar, die zijn juiste overlijdensdatum geeft, beschrijft het als volgt:... and the fraternity of monks and friars looked on his conversion as an object of such importance, that solemn mass was sung on the occasion, and the body was followed to the grave not only by the ecclesiastics, but by the magistrates of the town. Latere populaire uitgaven hebben die tekst getrouw gevolgd, in termen die soms wat schamper of ironisch lijkenGa naar voetnoot(42). In enkele publicaties | |
[pagina 388]
| |
vormt dit trouwens de aanleiding om een sneer te geven naar het rooms-katholieke gebruik van de biecht. The Newgate Calendar vatte de algemene visie in het Engeland van toen allicht goed samen met: We are to hope that his penitence was sincere; but it is impossible to think highly of a religion that offers immediate pardon and absolution to a criminal, of whatever magnitude, on the single declaration of his becoming a convert to that religion. Het verschil tussen de misdaden van de overledene en de aard van de begrafenis werd zo sterk aangevoeld, dat op de enige prent van de kapitein die in Rougheads bundeling opgenomen werd, precies zijn | |
[pagina 389]
| |
pompous Funeral Procession te Veurne - hier gewoon In Flanders gesitueerd - onder zijn portret gezet werd. Het contrast met de afbeelding van Mary Blandy, waaronder haar executie geïllustreerd werd, is sprekend en heeft ongetwijfeld in Engeland de onvoorwaardelijke veroordeling van Cranstoun versterkt en de sympathie voor Blandy en zo de twijfel aan haar schuld kracht bijgezet.
De afbeelding van de begrafenis is echter gefantaseerd. We zien een stoetsgewijze optocht van vier acolieten, gevolgd door diverse geestelijken. De religieuzen die de baar dragen, zijn duidelijk te herkennen als broeders, en dan volgen schijnbaar leken in de rouw, terwijl een notabele staat toe te kijken. Dat alles kan best zo geweest zijn, met bij voorbeeld respectievelijk paters van de norbertijnerabdij, cellenbroeders en wat lokale magistraten, maar de gebouwen zijn zonder meer geheel uit de lucht gegrepen. De diverse constructies op de achtergrond zijn niet herkenbaar in Veurne, en het merkwaardige bouwwerk waarheen de optocht zich begeeft, is al evenmin in de Boetestad te vinden. Iconografisch heeft de voorstelling dus geen enkele waarde. Ze zet alleen sterk de plechtige teraardebestelling in de verf.
Kan die feestelijke begrafenis gestaafd worden door Veurnse bronnen? De stads- en de kasselrijrekeningen over 1752-1753 reppen met geen woord over het gebeurenGa naar voetnoot(43): er zijn geen extra uitgaven voor de magistratenGa naar voetnoot(44), en evenmin bijzondere tussenkomsten voor de prelaten die de begrafenis bijgewoond zouden hebben. Dit lijkt er op te wijzen dat de eventuele aanwezigheid van de magistraten op de begrafenis toch niet als een officiële acte de présence, die vergoed moest worden, beschouwd werd. Gezien de eerder aangetoonde accuraatheid met betrekking tot zijn verblijf in ‘Het Bourgondische Kruis’ zijn we evenwel geneigd de Engelse teksten te volgen.
Ook voor de verdere afwikkeling van Cranstouns overlijden moeten we vooral op Engelse teksten een beroep doen. Die vertellen weer eenstemmig dat na de begrafenis twee brieven verstuurd werden om zijn verscheiden aan zijn familie te melden. Allicht moet het echtpaar Ross hiervoor ingestaan hebben. Zijn weduwe werd op de hoogte gebracht en zou levenslang verder van een rente genieten, die haar | |
[pagina 390]
| |
als deel van zijn erfenis door het Hof van Schotland al toegewezen wasGa naar voetnoot(45), toen de kapitein zijn huwelijk zonder succes geprobeerd had nietig te laten verklaren. Volgens zijn laatste wil (waarvan geen enkele auteur de tekst geeft, maar die door Cranstoun eigenhandig getekend zou zijn) diende zijn erfdeel zelf aan hun dochter toe te komen.
Een tweede brief werd verzonden naar zijn moeder. Zij antwoordde al snel dat alle goederen en correspondentie, die aangetroffen zouden worden in zijn nalatenschap, gesloten en verzegeld naar zijn broer Lord Cranstoun in Schotland opgestuurd moesten worden, met opgave van eventuele schulden en schuldenaars. Die briefwisseling werd inderdaad aangetroffen in zijn Portmanteau-Trunk en diende later ter stoffering van de publicatie Capt. Cranstoun's Account. Zijn klederen echter, consisting chiefly of Laced & Embroidered Waistcoats, moesten in Veurne verkocht worden om zijn schulden te delgen. All this was punctually complied with, besluit Capt. Cranstoun's Account.
Over de afwikkeling van de zaak Cranstoun in Veurne is niets bekend. Gezien het karakter van de beschreven laatste handelingen, de particuliere verkoop van zijn klederen, lijkt dit logisch. Bleef het echtpaar Ross lang in Veurne? De parochieregisters van Veurne bevatten geen verwijzingen, maar als zij protestant waren en bleven, verwondert dit natuurlijk niet.
Heeft iemand in Veurne ooit iets van Cranstouns verleden geweten, toen de gemeenschap de man zo'n grootse uitvaart bezorgde? We signaleerden hoger de vele publicaties, die rond de affaire Blandy verschenen, maar allicht zullen die in Vlaanderen niet zo bekend geweest zijn. En dan gebruikte Cranstoun nog een schuilnaam, die het helemaal onmogelijk gemaakt moet hebben om achter zijn ware identiteit te komen, totdat die bij zijn dood prijsgegeven werd. De prominenten, die de begrafenis van de bekeerde Schot gevolgd hadden, hebben wellicht nooit geweten dat men hier met de medeplichtige aan een vadermoord te maken had. Voor hen was het een vreemdeling, die door Gods wil geleid in hun stadje aanbeland was en er zich bekeerd had tot het Ene Ware Geloof. En dat was allicht het enige wat er voor hen toe deed. Jan Van Acker |
|