Biekorf. Jaargang 108
(2008)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
De uurwijzers aan de kerktoren van WulveringemHet liber memorialis van Wulveringem, dat nog ter plaatse in de pastorie berust, werd opgesteld door pastoor Camille Dewancker (1935-1945) in de winter van 1936-1937, en bijgewerkt door pastoor Jozef De Meester (1965-1987). Het biedt een verwerking van wat de eerste in de kerkrekeningen vond en van wat zij daarna - o.m. uit eigen ervaring of over de tussenliggende tijd - konden toevoegen. Door de vrij systematische indeling biedt het een mooi overzicht van wat bekend is over de geschiedenis van de kerk en de bezittingen, zoals het kerkmeubilair.
Bij een beschrijving van het uurwerk op de vieringstoren van de Wulveringemse kerk noteerde Dewancker dat hij uitgaven voor het onderhoud in de kerkrekeningen gevonden had tot in de 1850-er jaren. Daarna was dit volgens hem steeds door de gemeente betaald, omdat de uurregeling als een openbare dienst beschouwd werd. Vroeger hoorde je vooral het uur, vervolgt Dewancker, maar was de klok dus niet overal te zien. Bij een herstel in 1938 werden de wijzers meer zichtbaar gemaakt ter gelegenheid van een nazicht van de daken, en ‘Alzoo kwam ook het cijfer 1889 bloot op den kant der pastorij: wat dat jaartal betekent, kan worden gegist, eene verbetering of aanvulling namelijk; voordien was er maar één cadrans, uitgevend op de dorpsstraat; in voormeld jaar kwamen de drie andere er bij’Ga naar voetnoot(1).
Dat Dewancker over de precieze betekenis van het jaartal in het duister tastte, ligt niet aan zijn opzoekingen in het kerkarchief; de dorpsherder lijkt een behoorlijke massa kerkarchief verwerkt te hebben. Ook uit de gemeenterekeningen wordt niets duidelijk. Maar de oplossing wordt geboden door het notulenregister van de Wulveringemse gemeenteraad, op datum van 8 november 1889Ga naar voetnoot(2).
Toen de gewone dagorde van die zitting afgewerkt was, vroeg raadslid Derickx het woord. Hij wou ‘in volle zitting dank zeggen, aan den weledelen heer Burgemeester Voorzitter, ter gelegenheid van zijn edelmoedige gifte eener gansch herstelde en verbeterde slaghorlogie met vier uurwijzers op de kerktoren van Wulveringhem.’ Secretaris Bruloot noteerde: ‘Die (sic) voorstel wordt door al de aanwezige Leden guldhertig bijgetreden en warm goedgekeurd’. | |
[pagina 304]
| |
De burgemeester van Wulveringem was toen de bekende jonker Arthur Merghelynck, die enkele jaren eerder als klerikale voorman succesvol de macht gegrepen hadGa naar voetnoot(3). Eduard Derickx was duidelijk een partijganger van de edelman. Deze meubelmaker werd raadslid in 1879, op de lijst van Merghelyncks voorganger notaris Cornille, maar liet die in de steek toen de Schoolstrijd de burgemeester volledig isoleerde. Derickx werd in 1892 voorzitter van de kerkraad en in 1900 schepen. Zoals burgemeester Merghelynck stelde hij zich in 1903 niet meer verkiesbaarGa naar voetnoot(4).
Het blijkt dus de edelman Arthur Merghelynck te zijn die de kerk met eigen middelen het ‘slaghorlogie’ geschonken heeft. Het nut voor de gemeente was voor alle aanwezige raadsleden duidelijk, vandaar die hulde, waartoe Derickx gewillig de aanzet gaf. En meteen blijkt ook waarom Dewancker, die het wel juist ‘gegist’ had, dit gegeven niet teruggevonden had: het betrof een private schenking, die - op de vermelding van die korte hulde na - geen enkel spoor in het archief nagelaten heeft.
Pastoor De Meester vulde later aan dat in 1966 drie ‘cadransen’ herschilderd werden met het jaartal 1889. Op het vierde uurwerk is thans het jaartal 1973 te lezen. In die periode werd een restauratie onder de leiding van de Kortrijkse architect Pauwels doorgevoerdGa naar voetnoot(5), zodat een verwijzing wellicht mocht. Maar dan had men wel beter een andere plaats gekozen dan net het meest zuidelijke uurwerk, gericht naar de pastorie. Op die manier ging immers de enige authentieke verwijzing in loco naar de schenking van Merghelynck, aangetroffen onder pastoor Dewancker, weer verloren.
Van Merghelynck zijn meerdere banden met de kerk van Wulveringem bekend. Eén van de eerste functies die hij in het dorp bemachtigde, nauwelijks enkele maanden nadat hij officieel zijn gerestaureerde kasteel was komen bewonen, was die van lid en meteen voorzitter van de kerkraad (april 1879). Hij bleef dit tot hij burgemeester werd (1885). Merghelynck schonk diverse voorwerpen | |
[pagina 305]
| |
aan de kerk (liturgische gewaden, een statie van de kruisweg en rouwborden voor zijn ouders), restaureerde andere op eigen kosten (grafplaten van vroegere kasteeleigenaars) en zorgde er voor dat de gemeente financieel tussen kwam bij restauraties door de kerk zelf (schilderijen en het orgel). In die zin past de schenking van de uurwijzers op het eerste gezicht gewoon in dit lijstje mecenaat.
Maar het kan best dat er méér achter zit. Merghelyncks voorganger, notaris Auguste Cornille, had zich als burgemeester immers onmogelijk gemaakt door zijn houding tegenover de kerk. Zo speelde de Schoolstrijd duidelijk een rol toen hij plaats moest ruimen voor Merghelynck, die van meet af aan het vrij onderwijs steundeGa naar voetnoot(6). Maar ook verbrandde Cornille zijn vingers aan de zogenaamde klokkenkwestie. Dit was een soort conflict dat in de negentiende eeuw in Oost- en West-Vlaanderen veelvuldig voorkwam met betrekking tot de aflijning van de rechten van de burgerlijke en de kerkelijke overheden over de klokken, die immers niet alleen de kerkelijke diensten aankondigden, maar ook het burgerlijke leven reguleerden. Het is daarbij opvallend dat dit soort wrijvingen culmineerde in de periode van de SchoolstrijdGa naar voetnoot(7).
In Wulveringem hangen de klokken in de vieringtoren, daardoor een van de weinige torens die zonder enige betwisting steeds aan de kerkfabriek toebehoorde - de klokstrengen hangen trouwens nog altijd zichtbaar binnen in het kerkschip, zodat het luiden wat op een attractie lijkt. Zo kwam het dat al in 1817 een vergelijk rond het plaatselijk gebruik van de klokken tot stand gekomen was, waarbij het laatste kloppen van het Angelus meteen diende als ‘vertrekklok’ om het sluitingsuur van de herbergen aan te gevenGa naar voetnoot(8). Maar onder Merghelyncks voorganger zou de kwestie weer acuut worden.
Op 29 april 1880 had koster Angelus Vanlaere de parochie verlaten. Daags nadien al stelde het bureau van kerkmeesters onder impuls van pastoor J. Galley een nieuwe koster-klokkenluider aan: Pieter Ameeu. Dit was echter geen ‘neutrale’ keuze: Ameeu was de gewezen onderwijzer van de gemeenteschool die pas zijn ambt neergelegd had, | |
[pagina 306]
| |
allicht als koster-klokkenluider weer aan inkomen geraakte en wat later onderwijzer zou worden van de vrije school, die pastoor Galley met steun van gemeenteraadslid Merghelynck oprichtte. Voor burgemeester Cornille moet dit een dubbele oorlogsverklaring geleken hebben. Niet alleen kon hij zich als liberaal niet verzoenen met de primauteit van de kerkfabriek in de benoeming, maar daarenboven zal hij het moeilijk gehad hebben met de aanstelling van iemand, die hem door zijn prompt ontslag openlijk gedesavoueerd had. De gemeenteraad verkoos onder zijn leiding op 13 mei dus kleermaker Joseph Houck tot luider van ‘de politieklok’ en grafmaker.
De burgemeester stuurde de veldwachter naar de pastoor om de sleutels van de kerktoren op te eisen, maar die kwam onverrichter zake terug. Cornille beriep zich op 's lands wetten om zijn eis hard te maken, maar de pastoor had duidelijk andere wetten te gehoorzamen. Daarop diende de burgemeester klacht in wegens inmenging in de openbare orde, wat door het Strafwetboek verboden was. Zo werd ‘het fameus klokken-proces’ ingeleid van de burgemeester tegen de pastoor en tegen gemeenteraadslid Pieter Huyghe. Dit was een jonge boer die zich algemeen ontpopte tot de taaiste tegenstander van de burgemeester in de gemeenteraad. Huyghe kreeg in de volksmond wel de sprekende bijnaam ‘Pietje van 't geloove’Ga naar voetnoot(9), maar zou pas in 1882 tot de kerkraad toetredenGa naar voetnoot(10). Het lijkt duidelijk dat hier de aversie tussen de burgemeester en het raadslid gespeeld moet hebben. Zowel in het verweer als in het vonnis wordt uitdrukkelijk vermeld dat Huyghe alleen in het proces betrokken werd omdat hij aan de door de pastoor voorlopig aangestelde klokkenluider gezegd zou hebben - in de woorden van het vonnis - ‘om de kerkeklok te luiden en den Angelus te klippen: luid gij maar provisoirlijk voort;’, en dat hij zich daarbij dus ‘geenszins heeft willen inlaten in het ambt van den Burgmeester’.
De verdediging baseerde zich op het feit dat het gemeentebestuur steeds een vergoeding betaald had aan de klokkenluider. Dit impliceerde evenwel niet dat hij door de gemeente aangesteld werd: het was steeds de kerkraad die hem aanstelde, en dan kreeg hij voor zijn bijkomende prestaties een bijkomend loon. Zodat het niet de pastoor was die zich mengde in de zaken van de gemeente, maar de burgemeester - en notoir tegenstander van de pastoor - die zich mengde in de zaken van de kerk! | |
[pagina 307]
| |
Deze these werd op 15 juli 1880 in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Veurne gevolgd. De procureur ging in beroep, maar het Hof van Beroep te Gent bevestigde op 18 januari 1881 de uitspraak van de Veurnse rechtbankGa naar voetnoot(11). De burgemeester kreeg het deksel op de neus: pastoor Galley, die intussen in Wulveringem vervangen was door Florimond De Soutter, en Pieter Huyghe werden vrijgesproken. ‘Het eindigde op eenen sisser voor dezen laatsten [= de burgemeester], en de benoeming door E.H. Galley gedaan bleef behouden. Zodus volgde dan op als koster en titularis voor het luiden de nooit genoeg gewaardeerde Pieter Ameeu’, noteerde Dewancker tevreden in zijn liber memorialisGa naar voetnoot(12). Ameeu, die onder burgemeester Merghelynck weer naar de gematigde gemeenteschool zou terugkeren, bleef uiteindelijk zelfs meer dan een halve eeuw lang koster van Wulveringem en was vanaf 1893 tot zijn dood eind 1931 ook schatbewaarder van de kerkfabriek.
Dit klokkenproces en andere klokkenkwesties werden uitvoerig bestudeerd door Karel Velle, vooral op basis van juridisch-normatieve teksten en de vonnissenGa naar voetnoot(13). Voor het proces van Wulveringem kon hij daarbij steunen op de brochure, die de advocaat van de kerkfabriek nadien publiceerde, en die alle relevante teksten voor zijn ‘schitterende verdediging’ bevatGa naar voetnoot(14). Die advocaat was Daniel De Haene, een Veurnse juristGa naar voetnoot(15), die zich stilaan ontpopte tot de katho- | |
[pagina 308]
| |
lieke voorman bij uitstek. De Haene zou trouwens bij de eerstvolgende verkiezingen in 1884 de liberale Louis Ollevier onttronen, zelf burgervader van de Boetestad worden tot zijn dood in 1912 en uiteindelijk één van de belangrijkste burgemeesters van Veurne blijken.
De synthese van K. Velle krijgt echter meer diepgang door op de voornaamste betrokkenen, die in de brochure van De Haene alleen met hun initiaal aangeduid worden, de namen en hun achtergrond te plakken. Zo is het ongetwijfeld niet zonder belang dat de kerkfabriek net Pieter Ameeu tot koster-klokkenluider benoemde, of dat de ‘tweede verdachte’ in het proces net Pieter Huyghe was. Ook de figuur van Daniel De Haene is hier interessant. Zoals Merghelynck zou hij in 1885 de nieuwe katholieke burgemeester worden, en samen werden ze in 1889 lid van de Noordwatering van VeurneGa naar voetnoot(16). Toch komt bij dit alles Arthur Merghelynck zelf, die nochtans voorzitter van de kerkraad en dus officieel de werkgever van de klokkenluider was, nergens ter sprake. Liet hij, hoewel hij het polemische niet schuwde, de kastanjes uit het vuur halen door de omstuimige Huyghe? Of was het de notaris, die de ingeweken edelman ontzag? Het proces heeft het eigenlijk - op een minimale interventie van Huyghe na - alleen over het optreden van de pastoor. Uiteindelijk zou ook Merghelynck in conflict komen met Huyghe, die intussen schepen geworden was en in 1904 na Merghelyncks resignatie zelf burgemeester van Wulveringem werdGa naar voetnoot(17).
Met die kwalijke historie van het klokkenproces nog fris in het geheugen, kan het in elk geval best dat Merghelynck van meet af aan wel overtuigd was van het nut of zelfs de noodzaak voor het dorp om te beschikken over een uurwerk dat overal zichtbaar was, maar dat hij er voor terug schrok dit te laten realiseren door welke overheid ook: de gemeente(raad) als burgerlijke overheid, omwille van het openbaar nut, of de kerk(fabriek), als eigenaar van de toren en het uurwerk. Het zelf bekostigen als een schenking hakte dan gewoon de Gordiaanse knoop door. En aan geld had de kasteelheer toch nooit een gebrek...
Jan Van Acker |
|