Biekorf. Jaargang 108
(2008)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1]Lucien van Acker en Biekorf: een symbiose?Biekorf behoort ongetwijfeld tot één van de oudste historische tijdschriften van het land: in de 117 jaar van zijn bestaan, verschenen er niet minder dan 107 jaargangen. Het omspant daarmee al drie eeuwen. Bij diverse ‘verjaardagen’, hetzij van de oprichting, hetzij van vijftig of honderd jaargangen werden al stukken van de geschiedenis van het tijdschrift geschreven. Nog in het jaar 2000 werd stil gestaan bij de honderdste jaargang. Alles samen verschenen in Biekorf dus al vele duizenden bladzijden over heem- en volkskunde, lokale en regionale geschiedenis,...
De geschiedenis van Biekorf is gekenmerkt door het optreden van enkele sterke figuren, zonder wie het tijdschrift niet een zo uitzonderlijk lang bestaan zou hebben gekend. Lodewijk De Wolf en Antoon Viaene spreken hierbij heel zeker nog tot de verbeelding. Een figuur die in deze rij niet mag ontbreken is ongetwijfeld Lucien Van AckerGa naar voetnoot(1).
In deze bijdrage komt Lucien Van Acker enkel als medewerker, auteur en eindredacteur van Biekorf naar voren. Zijn vele andere activiteiten blijven hier onbesproken. Toch zouden we hem maar volledig recht doen indien ook zijn publicaties in andere tijdschriften (Het Houtland, Het Brugs Ommeland, VWS-Cahiers, Vlaamse Stam, Iepers Kwartier,...), in boeken (Huldeboek Octave Mus, Huldeboek Valère Arickx, Nationaal Biografisch Woordenboek,...) of zijn eigen boeken (o.a. de Geschiedenis van Koolskamp), zijn vele voordrachten, lidmaatschappen en voorzitterschappen geanalyseerd zouden worden. Zijn betrokkenheid bij de stichting van de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde dient daarbij zeker ook vermeld. | |
[pagina 6]
| |
Lucien Van Acker kunnen we als medewerker van Biekorf voor het eerst terugvinden in de achtenveertigste jaargang, verschenen in 1947. Vanaf dit prille begin tot vandaag is dit meer dan zestig opeenvolgende jaren en dus meer dan de helft van het bestaan van Biekorf. De voorbije kwart eeuw, meer bepaald sinds 1982, is Lucien Van Acker ook eindredacteur: zijn invloed is bijgevolg veel groter geweest dan zijn eigen bijdragen laten vermoeden.
Lucien Van Acker startte zijn deelname aan Biekorf dus bijna eenenzestig jaar geleden op negentienjarige leeftijd. Het betrof vier korte notities, twee over taal, een ander over diverse broodsoorten en ten slotte een correctie op een eerder artikel. De jonge Van Acker was via Karel de Busschere, één van zijn leraren aan de Torhoutse Normaalschool, met Biekorf in contact gekomen. Het zou het begin worden van een lange loopbaan bij Biekorf. Vandaag, zes decennia later, heeft Lucien Van Acker bijna duizend bijdragen in Biekorf op zijn actief. Dit is een jaargemiddelde van zestien stukjes of stukken van zijn hand; met als absoluut hoogtepunt het jaar 2002 toen hij niet minder dan eenenvijftig keer een tekst van hem in Biekorf gepubliceerd zag.
Lucien Van Acker heeft het diegene, die het spoor dat hij in Biekorf trok wil reconstrueren, niet gemakkelijk gemaakt. Zijn eigenlijke artikelen ondertekent hij met ‘L. Van Acker’, maar zijn korte bijdragen verschijnen onder diverse initialen. ‘L.V.A.’ is duidelijk; iets minder eenvoudig is het als hij ‘L.R.’ gebruikt; de initialen van zijn beide voornamen: Lucien Remi (waarbij Remi ook verwijst naar de voornaam van zijn vader). In navolging van Antoon Viaene, ondertekent Lucien Van Acker vanaf zijn aantreden als eindredacteur een hele reeks korte bijdragen echter ook met ‘A.B.’, een voorrecht (?) dat blijkbaar aan de eindredacteur toekwam of toekomt. Bovendien ondertekende hij notities ook met vele andere combinaties van initialen... Doordat ook nog diverse andere auteurs met initialen ondertekenen, wordt een echt grondige en definitieve ontsluiting van de schat aan informatie die in Biekorf ligt opgeslagen niet eenvoudig! | |
Korte notitiesMeer dan acht op tien bijdragen van Lucien Van Acker zijn korte notities. Een constante in deze reeks van vele honderden aantekeningen zijn de aankondigingen en vermeldingen van nieuwe publicaties. Deze zijn altijd gekenmerkt door een korte beschrijving en - hoewel het meestal geen echte recensies zijn - worden ze bijna altijd afgerond met een persoonlijke beoordeling. Menig auteur zal een zucht | |
[pagina 7]
| |
van verlichting hebben geslaakt wanneer Lucien Van Acker eindigde met ‘Aanbevolen’. In vele gevallen wees hij de auteur echter fijntjes op een paar onvolkomenheden of onjuistheden. De belezenheid van Lucien Van Acker zorgde ervoor dat niets hem ontsnapte, ook niet het kleinste detail, als het maar relevant of typerend was. In andere gevallen trok hij de besluiten van de vermelde auteur op tot een algemener niveau. Soms riep hij de lezers van Biekorf op tot gelijkaardig onderzoek voor andere steden of delen van de provincie West-Vlaanderen. In een klein aantal gevallen klonk verontwaardiging door in zijn aankondigingen, zeker wanneer de auteur te haastig naar conclusies ging of wanneer hij werken, die Lucien Van Acker als essentieel aanzag, blijkbaar niet kende.
Andere korte notities zijn ‘vragen’ aan lezers en medevorsers. Al lezend en noterend stootte Lucien Van Acker op een voor hem merkwaardig woord of woordspeling of op een door hem ongekend gebruik of gebeurtenis. Door gebruik te maken van de rubrieken ‘Mengelmaren’, ‘Korte berichten’ of ‘Vragenwinkel’ probeerde hij telkens een stapje verder te raken. Deze rubrieken kunnen we als de voorlopers aanzien van de chatruimtes en webfora van vandaag. De lezers van Biekorf die niet enkel ‘consument’ waren en zijn (maar met enkel consument zijn is op zich niets mis mee), maar die ook als ‘producent’ naar voren willen komen, konden en kunnen er hun kennis en inzichten met elkaar delen. Wanneer Lucien Van Acker een vraag had gesteld, vergenoegde hij zich niet met lijdzaam en geduldig afwachten tot een antwoord verscheen. In bibliotheken en archieven zocht en las hij zelf ook naarstig verder. Het wekt dan ook geen verwondering vast te stellen dat hij in één aflevering als ‘L.R.’, ‘A.B.’ of nog onder andere initialen een vraag stelde en in enkele afleveringen verder als ‘L.V.A.’ een antwoord gaf. Deze korte mededelingen en vragen beschouwt Lucien Van Acker echter niet als curiosa en anekdotes die los staan van zijn eigen interesse en bezigheid. De lezer kan er van op aan dat, wanneer ‘L.R.’, ‘A.B.’, ‘L.V.A.’,... een vraag stelt of beantwoordt er al een embryo van nieuwe bijdrage op zijn werktafel ligt. De vraag leeft dus niet in het ijle, maar is opnieuw een uiting van de drang naar volledigheid en accuraatheid van de auteur. Een aantal van die vragen kunnen op het eerste gezicht misschien eigenaardig overkomen, maar door hun ‘evidentie’ laten ze de lezer achteraf toch niet snel los. Een voorbeeld: van wanneer en tot wanneer werd er in West-Vlaanderen bedrukt behangpapier vervaardigd? Hoeveel arbeiders waren in die sector tewerkgesteld? Gingen die bedrijven failliet door een verandering in de smaak van de consument of werden ze door andere overgenomen? En wat gebeurde achteraf met die arbeiders? | |
[pagina 8]
| |
Een laatste reeks bijdragen in de korte notities zijn de pure korte mededelingen. Deze kunnen over een volkswijsheid handelen; ze kunnen ook een spreuk, gezegde of rijmpje zijn. Lucien Van Acker noteerde deze en liet ze in Biekorf verschijnen telkens hij oordeelde dat ze voor een periode, een gebruik of een regio van enig belang waren. Niet zelden roepen ze bij de lezer een vorm van herkenning op. Meestal ontlokken ze een glimlach omwille van de sfeer die ze in enkele raak gekozen woorden weergeven. Hoewel het echt op zichzelf staande ‘mengelmaren’ zijn, rondt Lucien Van Acker ze heel vaak af met een oproep aan de lezer om meerdere gelijkaardige voorbeelden, al dan niet uit andere regio's in te sturen. In ‘de wilde catechismus’, ‘de Peerdemeester’, ‘de hondenkar’, ‘de roep van de koekoek’, ‘de piffesnijder’, ‘Coca-Cola in 1844’, ‘de Peperbollenommegang in Kortrijk’ en vele honderden andere klinkt zó het plezier door waarmee deze notities zijn neergepend. | |
Langere artikelsMet ingang van 1951 begint de activiteit van Lucien Van Acker als auteur van meer diepgaande artikels in Biekorf. Op een paar uitzonderingen na, blijft hij jaar na jaar bijdragen insturen. In de eerste helft van deze vruchtbare periode beperkt hij zich tot één à twee bijdragen per jaar. Later, vanaf het begin van de jaren tachtig van de twintigste eeuw - met andere woorden van zodra hij hoofdredacteur werd - neemt het ritme waarmee hij in Biekorf publiceert, spectaculair toe. Gemiddeld publiceert hij dan vijf à zes bijdragen per jaar. In elke aflevering is dan op zijn minst één artikel van zijn hand te vinden, en vaak ook meer. In een aantal jaren, meer bepaald in 1984 en 2006, publiceert hij tot tien artikels, terwijl zeven, acht of negen bijdragen per jaar geen uitzondering zijn. Het toont aan dat Biekorf in Lucien Van Acker een eindredacteur had die niet alleen bijdragen van anderen inwachtte en op hun kwaliteit en geschiktheid voor publicatie beoordeelde, maar die ook bereid was om zelf - nog maar eens - in de pen te klimmen en zo de lezer te geven waar die recht op had.
Een zo langdurige en productieve periode laat toe de auteur beter te leren kennen. Zowel de werkwijze als de interesses van Lucien Van Acker kunnen uit zijn bijdragen worden afgelezen.
De werkwijze van Lucien Van Acker bij de opbouw van zijn bijdragen vertoont gedurende de gehele periode een merkwaardige constante. Ongeacht het onderwerp begint hij zijn artikel altijd met een korte status quaestionis die bij de lezer belangstelling moet opwekken. Dit kan een samenvatting van een nieuw boek zijn dat hij onder de aandacht van de lezers van Biekorf wil brengen; dit kan ook een | |
[pagina 9]
| |
welbekende waarheid zijn die hij hetzij wil onderbouwen, hetzij wil weerleggen. Af en toe is het een fenomeen uit zijn jeugd waarvoor hij een verklaring zoekt. Uitgaande van deze situatieschets formuleert Lucien Van Acker dan een aantal vragen, die hij voor zijn lezers wil beantwoorden. Het is duidelijk dat zijn opleiding tot onderwijzer hem in deze aanpak heeft beïnvloed. Hij neemt de lezer als het ware mee in zijn eigen belangstellingswereld en leidt hem van ‘probleem’ tot ‘oplossing’. Het ‘bewijsmateriaal’ haalt Lucien Van Acker steevast uit archivalische bronnen. Zonder overdrijven kan worden gesteld dat geen enkel West-Vlaams archief hem onbekend is. Toch is dit voor Lucien Van Acker niet voldoende: in vele gevallen rondt hij zijn bijdrage af door de aandacht van de lezer te vragen voor analoge situaties elders, voor het doorleven van het bestudeerde fenomeen in andere periodes of regio's. Met andere woorden, lokale geschiedenis niet als een reeks geïsoleerde feiten en anekdotes, maar lokale geschiedenis als voorbeeld van wat elders, vroeger, later,... ook gangbaar was.
De studie en de analyse van wetenschappelijke literatuur en van archivalia brengt Lucien Van Acker van het ene onderwerp naar het andere. Toch leidt dit niet tot een beschrijvende aaneenschakeling van toevallige vondsten: in de belangstelling van Lucien Van Acker zitten wel degelijk een aantal constanten, die naar voren komen uit de lectuur van de ruim tweehonderd artikels van zijn hand in Biekorf.
Zoals eerder gezegd, vat Lucien Van Acker zijn ‘loopbaan’ als auteur van Biekorf aan in 1951. Hij publiceert dan een artikel over de negentiende eeuwse borstelnijverheid in Izegem. Meteen kunnen we deze bijdrage heel typerend noemen voor deze jaren: de belangstelling van Lucien Van Acker gaat dan vooral uit naar economische geschiedenis, naar de negentiende eeuw en naar het Roeselaarse.
In de loop van die meer dan halve eeuw is economische geschiedenis altijd zijn grote interesse gebleven. Nijverheid en landbouw - en heel vaak ook het snijvlak tussen beide - zijn daarbij de toppers, maar ook veeteelt, sierteelt, visvangst, jacht, financiële geschiedenis, fiscaliteit en handel komen ruim aan bod. De invloed van thuis - zijn vader was o.a. landbouwleraar - was daar ongetwijfeld niet vreemd aan. Stapsgewijze zien we de belangstelling van Lucien Van Acker ruimer worden: nieuwe belangstellingsvelden komen niet in de plaats van zijn eerste liefde, de economische geschiedenis, maar vervoegen deze en vullen ze aan. Een eerste domein dat naast economische geschiedenis naar voren komt is dat van de cultuurgeschiedenis in de ruime zin van het woord. Vooral onderwijs - en in de eerste plaats | |
[pagina 10]
| |
lager onderwijs - krijgt vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aandacht. Vervolgens richt Lucien Van Acker zijn blik in toenemende mate naar de geschiedenis van godsdienst en kerk. Hij analyseert de wederwaardigheden van pastoors en van congregaties en richt zich meer en meer op de godsdienstoorlogen van de zestiende eeuw. Zeker vanaf de jaren zeventig wordt dit voor hem een belangrijke inspiratiebron. Hij breidt zijn belangstelling nog verder uit en vanaf de jaren tachtig wordt sociale geschiedenis een vierde pijler in zijn onderzoek. Hij heeft aandacht voor migratie, voor sociale categorieën als adel en burgerij, zonder dat hij de gewone man en vrouw uit het oog verliest. De jaren tachtig zijn voor Lucien Van Acker op wetenschappelijk vlak een belangrijk keerpunt gebleken. Hij bestrijkt nu alle domeinen die binnen zijn belangstelling liggen; hij is eindredacteur van zijn geliefde tijdschrift geworden en zijn debiet aan bijdragen bereikt ongekende hoogten. Het kwart eeuw dat daarop volgt gaat in dezelfde lijn verder en culmineert - redelijk recent - in belangstelling voor een ‘totale geschiedenis’ van een lokaliteit op een bepaald ogenblik of in een bepaalde periode. Enkel in dit kader buigt Lucien Van Acker zich over politieke geschiedenis in de strikte zin van het woord.
Het onderzoek van een historicus wordt - qua bronnenmateriaal althans - niet enkel door het onderwerp, maar evenzeer door de regio en de periode bepaald.
Stellen dat Lucien Van Acker een geboren en getogen Ardooienaar is, is een open deur intrappen. Hij is met al zijn vezels - zowel zijn persoonlijke als professionele - met deze gemeente vergroeid. De grote meerderheid van zijn bijdragen voor Biekorf handelt over de gemeenten die tot de arrondissementen Roeselare en Tielt behoren: naast Ardooie, Roeselare en Tielt zelf, komen ook Izegem, Koolskamp, Ingelmunster en sporadisch ook Lichtervelde, Westrozebeke, Oostrozebeke, Beveren, Moorslede, Rumbeke, Pittem, Meulebeke en Ruiselede aan bod. Zou het kunnen dat Lucien Van Acker dit geheel liever als Groot-Ardooie omschreven zou zien? Ook Brugge, als belangrijke, nabijgelegen stad en - vanaf de hedendaagse tijd - als West-Vlaamse provinciehoofdstad valt constant, zij het in iets mindere mate, in het belangstellingsveld van Lucien Van Acker. Vanaf de jaren zeventig komen diverse gemeenten uit het Ieperse meer en meer voor in zijn artikels. Vooral de stad Ieper zelf krijgt vanaf dan een ruime aandacht. Dit was nauw verbonden met de verruiming van zijn belangstelling: nieuwe thema's in nieuwe regio's vergen onderzoek van nieuwe bronnen. Algemeen kan worden gesteld dat Lucien Van Acker vanaf de jaren tachtig de gehele | |
[pagina 11]
| |
provincie West-Vlaanderen in zijn vizier krijgt. Vanaf dit decennium publiceert hij regelmatig over gemeenten en parochies in de omgeving van Diksmuide, vooral dan over die lokaliteiten die nu behoren tot de gemeenten Kortemark en Houthulst, quasi aangrenzend aan zijn oorspronkelijk gebied van interesse én een regio waar een deel van zijn voorouders afkomstig van was. Maar in iets mindere mate publiceert hij resultaten van opzoekingswerk over gebieden verspreid over de gehele provincie. Wanneer hij over niet-West-Vlaamse onderwerpen publiceert, dan is er altijd wel een link met de provincie: een zeereis uit Oostende naar Spanje, Vlaamse fustijn- en bombazijnwevers in Groningen, West-Vlaamse bedevaarders in het Oost-Vlaamse Waarschoot; een onderwijzer uit Lichtervelde actief in Amsterdam,... Stelden we eerder al vast dat Lucien Van Acker vanaf de jaren tachtig thematisch volledig was opengebloeid, dan kunnen we dit vanaf deze periode eveneens bevestigen voor wat betreft zijn geografische horizont.
De overgrote meerderheid van de bijdragen van Lucien Van Acker handelt over de vroegmoderne tijd. Doordat zijn belangstelling erg ruim is, is het niet eenvoudig aan te duiden welke nauwkeurig afgebakende periode of subperiode zijn grootste aandacht krijgt. In heel wat bijdragen neemt hij - verantwoord - een lange historische aanloop. Toch kunnen we stellen dat de volle achttiende eeuw, met duidelijke aanlopen vanuit de zeventiende, de kroon spant. In een klein aantal gevallen gaat hij eventjes tot de late middeleeuwen terug, maar dan meestal om een fenomeen uit de vroegmoderne tijd te kunnen verklaren. De overgangsperiode van de vroegmoderne naar de moderne tijd (of zo men wil: van de nieuwe naar de nieuwste geschiedenis), met inbegrip dus van de Franse en de Nederlandse tijd, is ook een periode van blijvende aandacht. Lucien Van Acker heeft weinig over de twintigste eeuw geschreven, hoewel ‘weinig’ bij hem uiteraard ook erg relatief is!
Ook hier zien we weer een evolutie doorheen de tijd. Eerder stelden we al dat Lucien Van Acker zijn reeks artikelen in Biekorf startte met een publicatie over de negentiende eeuw. In de jaren vijftig en zestig is de lange negentiende eeuw de periode waar hij het intensiefst mee bezig is. Maar gaandeweg zien we zijn belangstelling ook hier weer uitbreiden - niet verschuiven. In de jaren zeventig richt zijn aandacht zich sterk op de achttiende eeuw en haar overgang naar de negentiende. Nog recenter is hij eerder op de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw gefocust. In de voorbije, laatste jaren legt hij de klemtoon echter weer ten volle op de negentiende eeuw. Zoals Multatuli bijna honderdvijftig jaar geleden schreef dat zijn verhaal | |
[pagina 12]
| |
eentonig dreigde te worden toen Saïdjah, in het verhaal van Saïdjah en Adinda, nog maar eens zijn buffel werd ontnomen, zo wordt ook mijn verhaal bijna eentonig als ik moet stellen dat Lucien Van Acker vanaf het begin van de jaren tachtig ook het gehele register van vroegmoderne en moderne tijd in zijn bijdragen bespeelde.
In de eerste dertig jaar van zijn Biekorf-periode zien we Lucien Van Acker evolueren tot een steeds ruimer denkend, zoekend, schrijvend en sprekend vorser. In de daaropvolgende dertig jaar laat hij zijn lezers integraal meegenieten van zijn eigen volle wasdom. | |
Specifieke onderwerpenLaten we nu bij wijze van afronding enkele specifieke onderwerpen even van naderbij bekijken. Met name focussen we op achtereenvolgens de Franse en de Nederlandse Tijd. Uiteraard is het gehele werk van Lucien Van Acker veel rijker dan wat hieronder beschreven is.
Een klassieke benadering van de Franse Tijd is deze waarbij de decennia tussen +/- 1789 en +/- 1815 vooral uit politiek oogpunt worden bekeken. Afhankelijk van de politieke en ideologische ingesteldheid van de auteur worden deze jaren positief of negatief geëvalueerd. De enen zien in deze scharnierperiode het begin van de broodnodige modernisering van de samenleving; de anderen veroordelen deze tijd als het begin van het politieke en morele verval.
Lucien Van Acker kijkt - hoe kan het ook anders - naar de Franse Tijd vooral vanuit een economische invalshoek. Zijn aandacht is in de eerste plaats gericht op de tweede helft van de Franse tijd, met name de Napoleontische periode. In de meeste van zijn bijdragen analyseert hij - naast een of ander aspect van de landbouw - een welbepaalde bedrijfstak (fokken van paarden en merinosschapen, de textielnijverheid, de leerlooierijen, de jeneverstokerijen, de fabricage van hoeden, koper en dakpannen). Ook voor handel heeft hij opnieuw belangstelling: zeeverzekeringen, de uitbouw van de vloot, de oprichting en organisatie van de handelskamers,... Vrij impliciet noteert hij een positief beeld van de regeerperiode van Bonaparte: het zakendoen herneemt; de welvaart neemt toe en er ontstaan nieuwe technieken en nieuwe organisatievormen.
Wanneer hij zich tot een uitspraak over de Franse Tijd laat verleiden, is hij nochtans minder opgetogen. Regelmatig laat hij zich termen als ‘onzekere’ en ‘troebele’ tijden ontvallen, terwijl dit niet meteen uit zijn bijdragen blijkt. Hoewel hij het taalbeleid niet bestudeert, projecteert hij uitspraken als ‘fransdolheid’ en ‘collaboratie- | |
[pagina 13]
| |
avant-la-lettre’ terug tot in de zeventiende eeuw. Zuivere definities, die uitdrukken wat in een bepaalde omstandigheid onder een welomschreven term dient te worden verstaan, verhogen het correcte begrip van en over een periode of regime ten zeerste. Collaboratie kende in de jaren vóór de Romantiek een compleet andere invulling dan daarna en dient dan ook in dit tijdsperspectief te worden gehanteerd. Lucien Van Acker grijpt voor de politieke achtergrond van de Franse Tijd terug naar het werk van Paul Verhaegen (1929). Deze laatste heeft in zijn vijfdelig werk een schat aan gegevens bijeengebracht (hij was de eerste die de Archives nationales op een systematische wijze doorzocht voor de aangehechte departementen). In die zin is zijn werk bijzonder bruikbaar. Maar het door Verhaegen gehanteerde referentiekader is wel erg tijdsgebonden en zeer gekleurd: hoewel Franstalig, was Verhaegen erg anti-Frans, erg Belgicistisch en was hij in het interbellum sterk geëngageerd in de ‘los-van-Frankrijk’-beweging. Hij gebruikte zijn historisch onderzoek over het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw bewust om aan te tonen dat Frankrijk politiek gezien al altijd een verderfelijke politiek had gevoerd: het land had het in zijn ogen ten tijde van het Directoire en Bonaparte niet goed voor met België en zo was het volgens hem ook in het interbellum. Er zijn dus betere en recentere werken om als referentiekader te gebruiken.
Wanneer Lucien Van Acker zich toch tot de eerste jaren van de Franse Tijd richt, heeft hij het in hoofdzaak over de houding van de clerus. Hij beschrijft er de problematiek van de eedaflegging ten tijde van het Directoire, meer bepaald over de vlucht van Franse priesters naar de toen nog Oostenrijkse Nederlanden en de opdracht van enkele Vlaamse beëdigde priesters in het Noorden van Frankrijk. Deze passages getuigen van een bijzonder objectieve analyse van de feitelijkheden en van een erg faire beoordeling van dit deel van de clerus dat besloot de eed af te leggen. Uiteraard waren er onder hen ook ‘onstandvastigen’, maar gelet op het bijzonder grote aantal clerici in deze tijd was dit niet verwonderlijk: ze kwamen ook bij de onbeëdigden voor. Lucien Van Acker typeert ook de ernst van de meesten onder hen die in eer en geweten meenden de eed te moeten afleggen.
In de bespreking van enkele soldatenbrieven van Vlamingen in het Franse leger blijkt Lucien Van Acker het wat moeilijk te hebben met de interpretatie van de inhoud. In een brief uit de omgeving van Parijs onderstreept hij het feit dat de auteur de nadruk legt op de slechte levensomstandigheden van de miliciens, terwijl hij zich over een brief uit Hamburg in 1813 verwondert over het enthousiasme van de Vlaamse soldaat voor de Franse keizer en zijn leger. Veel hing | |
[pagina 14]
| |
natuurlijk af van de censuur: de Franse militaire overheid heeft het brieven schrijven nooit verboden (indien ze dat zou gedaan hebben, zouden de soldaten thuis niet om geld hebben kunnen vragen - wat de voornaamste reden was om een brief te schrijven - en zou de legerleiding meer zelf voor het levensonderhoud van de soldaten hebben moeten instaan), maar ze heeft wel op tijd en stond de brieven gecensureerd. Zeker in de nadagen van het Keizerrijk stond het de briefschrijvers niet vrij om het even wat aan het thuisfront te laten weten. Het ‘enthousiasme’ van Jacobus Maertens zal dus wel de prijs zijn die hij diende te betalen om zijn ouders te laten weten dat hij nog in leven was.
Heel opvallend zijn de vele notities en bijdragen van Lucien Van Acker over de situatie in diverse West-Vlaamse gemeenten in 1818. De overheid van het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden wilde haar regio's en gemeenten beter leren kennen en stuurde naar de lokale politici een standaardvragenlijst. Eenmaal ingevuld zou dit een staalkaart vormen van de toestand in dat bewuste jaar en zou dit als leidraad kunnen dienen voor het te ontwikkelen beleid. Het spreekt voor zich dat de waarde van de antwoorden bijzonder verschillend is. Sommige burgemeesters gingen al dieper in op de gestelde vragen dan andere en weer andere beperkten zich tot een heel selectief antwoord vanuit een zeker wantrouwen ten opzichte van de overheid. Lucien Van Acker heeft in een reeks notities en artikels de essentie van die antwoorden van een aantal gemeenten in Biekorf gepubliceerd. Tot heden heeft hij zich beperkt tot een beknopte weergave per gemeente. Het zou een mooie uitdaging zijn indien hij een synthese zou kunnen brengen over deze aangelegenheid. Minstens even belangrijk voor ons vandaag - naast de beschrijving van de toestand in de gemeente - is de analyse van de uiteenlopende antwoorden: het zou een zicht kunnen geven op het politieke vertrouwen en wantrouwen dat toen heerste bij de lokale politici. Het is misschien een boutade te beweren dat Willem I zijn kroon in het verenigde koninkrijk reeds in 1815 verloor, maar het is in elk geval zo dat misverstanden en verkeerde politieke uitgangspunten bij de start van het koninkrijk de neergang hebben bespoedigd. 1818 was voor de regering een cruciaal jaar: de ergste problemen die ze had meegemaakt bij de start leken voorbij en hadden plaats gemaakt voor gematigd optimisme. Het initiatief om goed op de hoogte te komen van wat in de dorpen en steden leefde, was een uiting van dit optimisme. De studie van de antwoorden kan aantonen of dit optimisme al dan niet gewettigd was. We hopen dat Lucien Van Acker - gelet op zijn kennis van deze bron - die taak nog op zich zal nemen. | |
[pagina 15]
| |
BesluitHet gehele oeuvre van Lucien Van Acker, zoals het in Biekorf is verschenen, in het bestek van enkele bladzijden samenvatten en beoordelen is niet alleen een onmogelijke taak; het zou ook een onderbelichting zijn van de waarde van deze historicus.
We gaven het hierboven al eerder aan: stapsgewijze heeft Lucien Van Acker zijn actieradius uitgebreid, zowel in themata, tijd en ruimte. Lange tijd is hij reeds op diverse terreinen actief, en met succes. De wijze waarop hij het resultaat van zijn opzoekingswerk meedeelt, is bovendien zowel onderhoudend als onderwijzend. ‘Onderhoudend’: Biekorf is een ‘leesblad’ en Lucien Van Acker een geboren verteller en schrijver. ‘Onderwijzend’: Biekorf is een leerblad en Lucien Van Acker schrijft op een pedagogisch verantwoorde en degelijk onderbouwde wijze. Beide richten zich tot een heel divers palet aan themata uit alle mogelijke facetten van het verleden van wat vandaag West-Vlaanderen is. Is het daarom overdreven te stellen: Lucien Van Acker en Biekorf: een symbiose?
Luc François |
|