Biekorf. Jaargang 107
(2007)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Figuren van bij ons
| |
LevensloopCharles-Louis Brondel behoorde tot de bekende familie Brondel, die nu nog aanwezig is in Brugge. Hij werd op 16 maart 1834 geboren in Brugge in de Bouveriestraat als zoon van Carolus Brondel, stoelmaker, oud 32 jaar en van Isabella Becquet, oud 31 jaar, beiden uit Brugge. Het gezin telde verscheidene kinderen, waarvan de jongste zoon Jan Baptist, geboren in 1842 later priester-missionaris en bisschop werd in Noord-Amerika.
Karel-Lodewijk (zo heette hij zichzelf meestal) Brondel bezocht het Sint-Lodewijkscollege en had in de poësis (1852-53) Leonard De Bo, de man van het Idioticon, als leraar. De Bo was ook een verdienstelijk dichter en ongetwijfeld is er inzake dichtkunst invloed uitgegaan van De Bo op zijn begaafde leerling. Brondel was laureaat in de retorica (1854) en trok naar het Klein Seminarie in Roeselare (1854-55) en verder naar Brugge in het Groot Seminarie op 1 oktober 1855. Hij ontving de priesterwijding te Brugge in december 1858.
Reeds op 7 januari 1859 kreeg hij een aanstelling tot surveillant in het Sint-Michielsinstituut te Roeselare nabij het Kleine Seminarie, waar hij bleef tot einde 1860, toen hij benoemd werd in het college van VeurneGa naar voetnoot(1).
In Roeselare heeft hij ongetwijfeld Guido Gezelle ontmoet. Gezelle vertrok uit Roeselare in augustus 1860, zodat beide Bruggelingen een tijdlang in hetzelfde instituut verbleven. Dit was genoeg voor Brondel om later een lang gedicht aan Gezelle op te dragen en hem aan te spreken als Vriend. | |
[pagina 322]
| |
Veurne betekende voor Brondel het begin van zijn poëtische oeuvre. De vroegste gedichten die hij publiceerde in 1887 dateren immers uit zijn Veurnse leraarstijd. Eerst was er een huldegedicht aan Eduard Ruyssen bij zijn Eremis. Ruyssen was ‘opziener’ (surveillant) in het college van Veurne en Brondel bedacht hem met een lang gedicht van 11 strofen (96 verzen)Ga naar voetnoot(2).
Brondel bleef in Veurne tot in 1864. Hij stond er in de poësis en de retorica en geraakte er gauw bekend als een vlot verzenmaker. Zo dichtte hij een ‘vreugdezang’ bij de professie van Sophie Vandromme (zuster Josephina) in het klooster der zusters Annuntiaten in Veurne (16 nov. 1863), weeral van 11 strofen, samen 88 verzen. Gustaaf Thibau, surveillant in het college van Veurne, droeg zijn Eremis op in de kapel van het Sint-Janshospitaal in Veurne. Brondel spande zijn dichtersharp om een ‘huldebewijs’ van nog eens 11 strofen, samen 88 verzen, aan de feesteling aan te bieden.
Deze gedichten uit Veurne zijn zeker niet de enige die hij er schreef, maar wel diegene welke hij goed genoeg vond om ze in 1887 op te nemen in zijn Gedichten.
Na Veurne kwam Tielt. Hij werd er professor Grieks, Frans, Engels, ‘Natuurlijke Geschiedenis’ en titularis van de retoricaGa naar voetnoot(3). Zijn faam als dichter had hem vergezeld naar Tielt en we zien dan ook dat hij opnieuw te voorschijn treedt als een gelegenheidsdichter op wie vaak beroep werd gedaan, ook buiten het college. Zijn dichtbundel uit 1887 geeft enkele stukken uit zijn Tieltse tijd, voornamelijk gedichten en liederen die hij maakte voor een muziekmaatschappij bij haar Ceciliafeesten of bij andere feestelijke gebeurtenissen. Het betreft hier zeer waarschijnlijk de muziekmaatschappij ‘De goede Vrienden’, een sociëteit die precies in die jaren verwikkeld was in een felle politieke strijd tegen een andere maatschappij, dit alles in het kader van zuivere dorpspolitieke escapadesGa naar voetnoot(4).
Brondel bleef in Tielt van 21 juni 1864 tot 30 december 1869 toen hij verhuisde naar Izegem om onderpastoor te worden op Sint-Hilonius. Maar zijn onderpastoorschap duurde geen eeuwigheid | |
[pagina 323]
| |
Ga naar voetnoot(5). Deze onderwijsman kreeg reeds op 25 maart 1871 een nieuwe taak toegewezen, namelijk directeur van het meisjespensionaat Saint-Charles te Dottenijs. Dit instituut werd bestuurd door de zusters van Sint-Carolus Borromeus uit Dottenijs en geniet in de streek een gunstige faamGa naar voetnoot(6). In deze kostschool heeft Brondel zijn beste krachten ingezet en uit deze periode dateren er ook vele gedichten die hij in 1887 de moeite waard achtte te publiceren in zijn verzenbundel.
Zijn zilveren ambtsjubileum in Saint-Charles in 1896 en zijn gouden priesterjubileum in 1908 werden door heel Dottenijs meegevierd. Hij nam ontslag uit zijn bestuursfunctie op 15 oktober 1910. Hij trok zich terug in zijn geliefd Brugge als ambteloos priester. Hij vervulde er nog enige mindere bedieningen zoals habituant op de O.-L.-Vrouweparochie en overleed te Brugge op 30 april 1924. | |
Zijn gedichtenBrondel heeft veel gedicht. We haalden reeds aan dat hij in Veurne gelegenheidsgedichten schreef. Ook in Tielt voor de muziekmaatschappij heeft hij zijn pen gescherpt. Maar vooral in Dottenijs zijn er tientallen gedichten ontstaan. Hij schreef, naar wij menen, steeds in het Nederlands. Ook een aantal jaarschriften heeft hij gemaakt, altijd in het Latijn. Enkele ervan staan in zijn Gedichten weergegeven.
Sommige van zijn gedichten zijn tijdsgebonden. Zo gaf hij in 1883 een lang gedicht ten beste ter ere van Karel de Goede, de Vlaamse graaf, vermoord in Brugge in 1127, die precies in die jaren zalig verklaard werd. De cultus van Karel de Goede kadert, zeker in die | |
[pagina 324]
| |
jaren, in de politieke polemiek omtrent de schoolstrijd tussen katholieken en liberalenGa naar voetnoot(7). Brondel heeft een soort cantate gedicht van zo eventjes 63 strofen! Dit dichtwerk verscheen ook afzonderlijkGa naar voetnoot(8). Hetzelfde jaar dichtte hij nog een hooggestemd lied ‘Aan Brugge’, zijn vaderstad.
Speciaal moeten we melding maken van een gedicht opgedragen aan Guido Gezelle, die vier jaar ouder was dan hij en zijn collega was in Roeselare. In niet minder dan 21 strofen verheerlijkt hij zijn ‘Vriend’, gedateerd Dottenijs, feestdag van S. Thomas, Ap., 1882. Tot voorbeeld van zijn dichterstalent, geven we hier de eerste strofe weer: 't Bestaat een woord, dat als een honing
In 't diepste van mijn herte dringt,
En in mijn duistren geest en woning
Als 't glansrijk licht der Zonne schingt.
Het vloeit gewillig op de lippen
Van menig mond, wien 't niet en dient,
En meermaals, ook valt 't op de klippen
Eens vijands. 't Lieve woord is Vriend
Het is ons niet bekend hoe Gezelle reageerde op de vleiende verzen van zijn jongere confrater uit Dottenijs. In alle geval vonden we nergens enig spoor van relaties van Gezelle met Brondel; zijn naam is helemaal afwezig in de Gezellebiografieën.
Onder de overige gedichten mogen we niet nalaten te wijzen naar de gedichten die Brondel schreef voor zijn broer-missionaris. Jan Baptist Brondel was de jongste telg uit het gezin Brondel-Becquet. Hij werd priester gewijd in Mechelen in 1864. Te dezer gelegenheid schreef Karel-Lodewijk voor zijn jongere broer een huldegedicht, dat zelfs afzonderlijk uitgegeven werdGa naar voetnoot(9).
Bij zijn bisschopswijding in 1879 en iedere maal dat zijn broer-missionaris in België was, greep Karel Brondel naar zijn pen en kwamen er gedichten bij te pasGa naar voetnoot(10). | |
[pagina 325]
| |
Als rasechte Bruggeling heeft Brondel nog een gedicht geschreven over Breidel en De Coninck ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld en de feesten in Brugge in 1887. Zijn jubelgalm was bedoeld als een soort cantate (recitatief, solo, duo, koor, enz.) en dateert van 1886. Over dit werk vonden we geen echo's uit die tijd, het bleef wellicht bij een ontwerp dat nooit uitgevoerd werd. Of toch?
De overige gedichten uit zijn verzenbundel behandelen vooral twee onderwerpen: het godsdienstige (de H. Geest, de engelbewaarder, enz.) of het anekdotisch-naieve uit de natuur (de puid en de kraai, mijn vogeltje, de dood van 't canarievogeltje, enz.) | |
Betekenis van zijn werkDe verzen van Charles-Louis Brondel zijn zeker geen hoogstaande poëzie. Het is gelegenheidswerk. Wel verdienstelijk omdat het beantwoordde aan hetgeen feestvierders toen verwachtten bij een of andere gebeurtenis. Een Eremis, het feest van Cecilia, enz. Zelden waagde hij zich buiten deze kring. Wel eens een langer lied dat hij als Bruggeling dichtte om zijn vaderstad in de bloemen te zetten.
Hijzelf gaf bij het verschijnen van zijn Gedichten een prospectus uit om inschrijvingen bij de drukker te laten toekomen en waarin hij de bedoeling van zijn verzen uiteenzet. Wij citeren letterlijk: Deze gedichten, den vlaamschen lezer aangeboden, komen niet ten voorschijne als een echt letterkundig gewrocht. De schrijver is zulks niet machtig. De letterkundige, indien hij geweerdigt eenen oogslag erop te geven, zal allichte meer dan eene feil en nog al eenige onvolmaaktheden ontmoeten. En hij schrijft verder: Dat het (hem) te doen is om goed te stichten, deugd te bevorderen, waarheid voor te staan, tijdelijk welzijn en eeuwig geluk te doen betrachten. En hij besluit de voorstelling van zijn dichtwerken met de vrome wens dat ze mogen dienen om: Den geest een goed gedacht te geven, in het hert een deugdzaam gevoelen te verwekken en aan den wil een zalig besluit te doen nemen. Brondel is bijgevolg te rekenen bij de talrijke schare priesters en leken, die vooral in de 19de eeuw, als gelegenheidsdichter optraden en met hun werk een soort sociaal getinte opdracht wilden waarmaken. In onze eeuw komt dat zeker veel minder voor, en daarom was het goed dat we priester Brondel even voorstelden als een nu vergeten, maar in zijn tijd niet onverdienstelijk dichter. L. Van Acker |
|