Biekorf. Jaargang 107
(2007)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een contributierekening voor Oostende (1595)Op vrijdag 5 mei 1595 trok de Tieltenaar Jan vander Piete vanuit Ardooie en Koolskamp op weg naar Oostende voor een moeilijke en gevaarvolle opdracht. Hij moest immers namens beede de wetten naar Oostende reizen en daar van die twee gemeenten de contributie overhandigen aan de vrijbuitersgouverneur van de bezette en belegerde stad OostendeGa naar voetnoot(1).
Oostende was een geducht nest van vrijbuiters die het platteland afschuimden, contributies eisten en brandschattingen afpersten, uitvallen ondernamen waarbij doden en gekwetsten vielen en allerlei baldadigheden uitstaken. Deze onveilige situatie, die begonnen was omstreeks 1580 en pas afzwakte rond 1609, had onze streken uitgeput, ontvolkt en geterroriseerd zoals het later nooit meer mogelijk was. De Spaanse troepen, ook al geen brave lammetjes, en ons eigen Zuidnederlands landsbestuur vermochten bijna niets tegen de legeren roversbenden uit Oostende, Sluis en Vlissingen die Vlaanderen, vooral op het platteland, decennia lang in de greep hielden van dood, vernieling en geweldGa naar voetnoot(2).
Officieel was het aan de dorpsbesturen verboden contact op te nemen met de rebellerende troepen, contributie of losgeld te betalen, vrijgeleiden en sauvegarden af te kopen. Maar nood breekt wetten. Zo is het bekend dat talrijke dorpen uit onze streken de vrijbuiters uitkochten en jarenlang zware contributie betaalden. In 1591 stortte Dentergem contributie aan de Oostendenaars onder de vorm van een trimestriële bijdrage. Over de maanden augustus-september-oktober betaalde dit dorp maandelijks 8 p. gr. als brandschatting aan Oostende. Over december 1591 en de maanden januari en februari 1592 werden die afgeperste gelden, samen met die van nog meer andere gemeenten uit de omtrek, naar Oostende gebracht door een Tieltse vooraanstaande burger, Zacharis de MuelenaereGa naar voetnoot(3). Dentergem was geen alleenstaand geval, maar van Dentergem zijn er toevallig een bijna volledige reeks parochierekeningen uit die jaren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewaard gebleven, zodat wij vrij nauwkeurig ingelicht zijn over die afpersingen en sauvegardegelden.
Deze onmogelijke toestand, buiten de gewone belastingen aan de wettige overheid, nog contributie en brandschattingen afdokken voor Oostende, verarmde enorm de parochiefinanciën. Zelfs steden als Tielt kochten zich los aan de Oostendse vrijbuitersGa naar voetnoot(4).
In 1596 betaalde Wingene via een tussenpersoon uit Zwevezele rantsoengeld aan Oostende. Wingene stortte namelijk 8 p. gr. aan de Staten, 10 gulden aan de gouverneur van Oostende en 2 gulden aan de officieren van aldaar. Het geld werd naar Brugge gebracht, waar het door iemand anders overgenomen werd en vervolgens ter bestemming werd gebracht, mits 8 stuivers per pond of 20 percent aan woekerloon. We mogen er zelfs uit afleiden dat deze geldtransporten min of meer officieus georganiseerd werden.
De contributiestortingen liepen ongehinderd jarenlang door. In 1591 pointte Dentergem contributiebijdragen die ze via bemiddeling van een Schot, Jacques Metseel, in Oostende lieten overhandigen. Het was een maandelijkse verplichting geworden die gelden binnen de vier dagen te betalen op straffe van algemene plundering en verwoesting. De contributie van Dentergem werd volgens de bewaarde parochierekeningen met tussenpozen doorbetaald tot in 1606.
Rond die jaren, vooral na de val van Oostende in 1604, werden er gewapende burgerlijke wachten per parochie georganiseerd en verzwakte de toeloop van vrijbuiters, maar op het platteland bleef het nog jaren erg onveilig en onrustig.
Over de meeste contributies van enkele dorpen aan de vrijbuiters kennen we alleen de geëiste bedragen en uitzonderlijk ook wel eens de namen van de tussenpersonen die het brandgeld overbrachten naar Oostende. De nota van Ardooie en Koolskamp is interessant omdat ze niet enkel de naam van de tussenpersoon opgeeft, maar eveneens de gedetailleerde rekening van die man naar Oostende, afgelegd na uitvoering van zijn opdracht, zodat we enigszins de details van zijn reis kunnen volgen. Bij nazicht evenwel blijkt zijn rekening niet te kloppen. Het exemplaar dat we in bijlage meedelen is immers een nogal slordig opgemaakte en niet ondertekende kopie; het origineel, dat de rendant eigenhandig opstelde en zeker ook zelf ondertekende, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was ongetwijfeld nauwkeuriger en zal in de voorgebrachte parochierekening juist en exact weergegeven zijn. Dit origineel werd voorzeker als bewijsstuk met de nu verloren geraakte parochierekening meegezonden naar de hogere overheid die de dorpsrekeningen moest onderzoeken en validerenGa naar voetnoot(5).
De man die door Koolskamp en Ardooie op pad werd gestuurd naar het vrijbuitersnest, was Jan vander Piete uit Tielt. Jan vander Piete behoorde tot een vooraanstaande familie, die in die jaren reeds meer dan eens te maken had met soldaten en vrijbuiterij. Zijn vader Roeland vander Piete, schepen van de stad Tielt, was in 1578-80 gevangen genomen door vrijbuiters en de stad had hem zijn paard terugbetaald. In die jaren vervulde hij dus een opdracht voor zijn stad, waarbij hij gevangen werd genomen en zijn paard werd afgepakt. Zijn zoon Jan, officiële messagier van de stad Tielt, was ondermeer in 1592-94 samen met Joos Strync, 's nachts op weg getrokken in Pittem om te vernemen waer den viant syn vertrec was houdendeGa naar voetnoot(6). Vander Piete was mogelijk in ArdooieGa naar voetnoot(7) en zeker in Koolskamp geen onbekende. In de jaren 1583-84 reeds had hij sommige diensten voor deze parochie uitgevoerd, op verzoek van de Koolkampse baljuw Jan vanden Bussche, waarvoor hem salarissen gegund waren en waarover hij rekeninghe ghedaen heeftGa naar voetnoot(8). In 1595 werd hij dus aangesproken om contributiegelden van zijn buurgemeenten Ardooie en Koolskamp over te brengen naar Oostende.
Vander Piete vertrok naar Oostende op vrijdag 5 mei 1595. Ingevolge de bewoordingen van zijn afrekening (zie bijlage) zou hem per assignatie de geëiste som ter hand gesteld zijnGa naar voetnoot(9). Gekomen in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudenburg liet hij zich van hier af verder begeleiden door een tamboer (trommelaar), waarvoor hij de mondkost, blijkens het betaalde bedrag, gedurende meerdere dagen voor zijn rekening nam (25 sch.). Aan het kanaal van Plassendale werd overzetgeld betaald, zowel in de heen- als in de terugreis (16 sch.). Ook in het belegerde Oostende diende een soort entreegeld betaald te worden (12 sch.)
De bijdrage inzake contributie voor beide gemeenten samen over de maand februari 1595 beliep 12 p. gr. Voor de acht volgende maanden rekent men 17 p. par. per maand, in totaal iets meer dan 11 p. gr. Hier zitten echter rekenfouten in! Ook het inwisselen van geld kostte supplementaire woekerkosten, namelijk 16 gr. per pond, net zoals in Wingene in 1596 het geval was. De gouverneur van Oostende was de Engelsman Edward NorritsGa naar voetnoot(10), maar Vander Piete heeft hem meer dan waarschijnlijk niet ontmoet. Alles werd afgehandeld met ondergeschikten.
Andere, niet nader gespecifieerde uitgaven liepen op tot 6 gr. Vander Piete kende zijn pappenheimers; de lieutenant major als ontfanghere van den gouverneur werd 11 sch. 8 gr. in de handen gestopt. En de secretaris (van dezelfde gouverneur) werd bedacht met een maeltyt (2 sch. gr.). By wete van de wet gaf hij dan nog ergens in Oostende 7 sch. gr. uit voor een present.
Zodoende overtroffen de uitgaven voor deze tocht ruim 6 pond gr. dan aanvankelijk voorzien was. Al die ‘buitengewone uitgaven’, in feite corrupte nevenbedragen, werden door de beede wetten geredelijk aanvaard. Kwijting van de opdracht aan Vander Piete werd reeds op zondag 14 mei 1595 verleend daags na zijn thuiskomst op zaterdag 13 mei 1595.
Deze droge opsomming van een rekeningstuk uit de dorpsrekening van Koolskamp en Ardooie toont ontegensprekelijk aan dat de hele streek in een atmosfeer van terreur en misdaad verkeerde en de speelbal was van vrijbuiters en soldateska. Het uitzonderlijke van dit stuk is wel dat we er tot in detail uit vernemen op welke wijze losgelden, contributies en allerlei afgeperste sauvegarden in de praktijk in de handen van de vrijbuiters terechtkwamen. L. Van Acker | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageRekenynghe omme Jan vander Piete van den imploy van xxvii lb. x sch. gr. hem per assignatie ter hant ghedaen vande prochie van Coolscamp ende Hardoye int anveerden vande voyage naar Ostende begonnen svrydaechts den vyfsten meye tot ende met tsaterdaechts den xiii der zelve maent 1595. Comt hier in ontfanck de bovenschreven xxviii lb. x sch. gr. (sic)
Betaelinghe:
Ghedaen den xiiii meye 1595 present beede de wetten.
(Rijksarchief Brugge, Liassen van het Vrije, nr. 337). |
|