| |
| |
| |
Een West-Vlaming pauselijk nuntius in Brussel
In vroegere tijden stond er in Ardooie een klein kasteel, het kasteeltje van Autvijver. Het Ardooie-Veld kwam toen nog tot tegen dit kasteel, dat dubbel omwald was met water. Dit kleine waterslot verdween waarschijnlijk in de loop van de achttiende eeuw. Alleen de kasteelhofstede, gelegen vóór het kasteel en die deel uitmaakte van het ganse kasteelcomplex van Autvijver, is overgebleven en werd naderhand vele malen herbouwd en vernieuwd.
Toen de beroemde kanunnik Antonius Sanderus in 1641 zijn ‘Flandria Illustrata’ uitgaf met vele prenten van dorpen, steden en kastelen, heeft hij ook Autvijver afgebeeld. In dit kasteel woonde toen het gezin van jonker Jeronimo Nipho en Maria de Haen met hun kinderen. Nipho had dit kasteel, dat enkele jaren voordien nog zwaar beschadigd en vervallen was, in 1630 aangekocht aan de familie van der Burch en daarom werd dit kasteel vroeger ook wel eens tcasteelken ter Burght geheten.
| |
Wie was Jeronimo Nipho?
Jeronimo Nipho was een Italiaanse legerofficier. Zijn vader Ferdinand Nipho was eveneens een militair en trad in de zestiende eeuw in dienst van Alexander Farnese. Hij kwam uit de omgeving van Napels en was zelf een rechtstreekse afstammeling (zoon of kleinzoon) van ene Augustinus Nipho, geboren te Sessa bij Napels, die in de zestiende eeuw een bekend humanist en filosoof was. Augustinus Nipho verkreeg het voorrecht van paus Leo X, een telg uit het bekende Italiaanse geslacht der Medici, om het familiewapen van zijn familie de Medici te voeren en zelfs om bij zijn eigen naam Nipho de naam de Medici te voegen. Aldus gebeurde het meer dan eens dat Jeronimo Nipho in plechtige akten bij zijn eigen familienaam ook de Medici toevoegde en zich voluit prestigieus betitelde als Nipho de Medici. En staat ook het familiewapen de Medici (zes rode bollen op een ovalen zilveren veld) te pronken bovenaan de prent van Autvijver.
Jeronimo Nipho (Niphe, Nyffo, Nympho, verlatiniseerd tot Niphus) was gehuwd met een Noordnederlandse adellijke dame, Maria de Haen, afkomstig van Grave, een stadje dat ligt in Noord-Brabant op de linkeroever van de Maas. Zij was een dochter van de schout van Grave, die in 1623 door de aartshertogen Albrecht en Isabella in de adelstand was verheven.
In de jaren 1620 verbleven er in Zuid-Nederland verscheidene regimenten Italiaanse soldaten, die in dienst waren van de Spanjaarden en
| |
| |
dus ook van de aartshertogen Albrecht en Isabella, en hier gelegerd waren om ons gebied te verdedigen en te beveiligen tegen de hervormde troepen uit Noord-Nederland. Een van die legereenheden stond onder het bevel van Jeronimo Nipho en was gekazerneerd in Tielt. In Tielt was het dat een van de oudste kinderen van Jeronimo Nipho geboren werd. Hij heette Ferdinand Nipho en werd er gedoopt op 6 augustus 1626. Zijn peter was Antonius Nipho, een broer van zijn vader, namens Antoon de Haen. Zijn meter was Maria Zidivatten, zijn tante, namens Henrica van Steenhuyse. Het kind kreeg dus de naam van zijn grootvader. Verscheidene kinderen zouden in dit gezin nog geboren worden. In het gezin Nipho- de Haen waren er in 1626 zeker reeds een paar kinderen. Het gezin bleef in Tielt wonen tot in 1630, toen het onmiddellijk naar Ardooie verhuisde in Autvijver. Vader Nipho had immers op 5 april 1630 aldaar het kasteel van Autvijver met medegaande hoeve gekocht tegen de enorme som van 8000 gulden, voor die tijd een groot fortuin. Het hele gezin verhuisde nog in hetzelfde jaar, want op 22 juli 1630 werd er in Ardooie van dit echtpaar weer een kind geboren. Aldus heeft de kleine Ferdinand Nipho vanaf zijn geboorte in West-Vlaanderen gewoond en heeft hij er heel zijn jeugd doorgebracht.
Een eerste vermelding van Ferdinand Nipho, na zijn doopakte in Tielt, vernemen wij bij zijn inschrijving in de universiteit van Leuven op 23 januari 1643. Vóór die datum had Nipho dus reeds zijn humaniora, die toen vijf studiejaren telde, doorgemaakt. Wij kunnen ons afvragen waar hij zijn humaniora volgde. De dichtstbijgelegen humaniora was in die jaren in Kortrijk bij de paters jezuieten, ofwel in Ieper eveneens bij de jezuieten. Een jongere broer van hem had zijn humaniora bij de paters augustijnen in Brussel beëindigd. Bij ons was er een klooster van de augustijnen met humaniora, namelijk te Roeselare, maar dit college opende pas in 1642 zijn deuren, zodat hij onmogelijk daar college heeft gelopen. Lager onderwijs kan hij gevolgd hebben in Ardooie, want toen reeds hield de koster er een school, die door vele leerlingen bezocht werd.
Aangezien Nipho reeds promoveerde tot licentiaat in beide rechten (burgerlijk en kerkelijk recht) in het jaar 1645, is het duidelijk dat hij voor zijn intrede in Leuven aan een of andere universiteit cursussen moet gevolgd hebben; in twee jaar kan men zo maar niet twee licenties ineens behalen. Daarom is de veronderstelling open dat hij vóór zijn studies in Leuven misschien in Dowaai of zelfs in een Italiaanse universiteit verbleven heeft. Maar daarover vonden we geen verdere details.
| |
| |
Enkele jaren later is de familie Nipho vanuit Ardooie vertrokken naar Brussel waar Jeronimo, die al in 1635 bevorderd was tot sergeant-majoor van Vlaanderen, een bediening toegewezen kreeg aan het Hof bij de gouverneur-generaal Leopold-Willem. Wanneer de verhuis naar Brussel plaatsvond is niet te achterhalen. Zeker in 1651 was het gezin al in Brussel woonachtig.
Jeronimo Nipho viel blijkbaar in de gunst van Leopold-Willem, die een groot liefhebber was van kunsten en wetenschap. Aan zijn Hof verbleef ondermeer de beroemde schilder David II Teniers. Ook Jeronimo Nipho was een begenadigd schilder. Zijn werken vielen ongetwijfeld in de smaak van de gouverneur-generaal, want nu nog worden er een paar van zijn schilderstukken in Wenen bewaard, waarvan geweten is dat ze in Wenen geraakten uit de nalatenschap van Leopold-Willem, die ze blijkbaar gekregen of gekocht had aan Nipho.
Ferdinand Nipho verkoos de geestelijke staat. Hij werd tot diaken gewijd in april 1650 en tot priester op 14 september 1650. Het is duidelijk dat de aanwezigheid van zijn vader aan het Hof in Brussel en de vriendschap die zijn vader had tegenover de gouverneur-generaal, de kerkelijke loopbaan van zijn zoon gunstig beïnvloed hebben. Anderzijds moet Ferdinand Nipho een ondernemend en intelligent iemand geweest zijn. Reeds in 1644, toen hij nog studeerde in Leuven, of ten laatste begin 1645, bood hij zich aan bij de internuntius en werd er na een korte stageperiode benoemd tot secretaris van de pauselijke nuntiatuur in Brussel. Hij sprak vloeiend Italiaans, was van adellijke afkomst, bezat een gewaardeerd diploma in beide rechten en had relaties in de omgeving van de gouverneur-generaal. Allemaal troeven die hem voorbestemden om op die plaats te starten met een carrière in de hoogste kerkelijke kringen.
Zijn patron, de internuntius, was Antonio Bichi, een Italiaan. Bichi was echter in het diplomatieke milieu in Brussel weinig geliefd. Dit kwam omdat een familielid van hem, kardinaal Bichi, destijds in Parijs als nuntius herhaaldelijk de belangen van Zuid-Nederland gedwarsboomd had en dat wist men aan het Hof in Brussel maar al te wel. Daarom werd secretaris Nipho op de voorgrond geschoven en verwierf hij als secretaris van de nuntius vrij snel aanzien en won hij aan belang. De vlot Italiaans sprekende Nipho steeg aldus eveneens in aanzien en gezag bij zijn patron die in lovende bewoordingen de ijver, de kundigheid en de volgzaamheid van zijn secretaris rapporteerde aan het Vaticaan in Rome, zodat in de entourage van de paus de naam Nipho een goede klank had.
Zijn dagelijks werk bestond in het behoorlijk volbrengen van de
| |
| |
taak van een secretaris: brieven opstellen onder het gezag van de internuntius, de brieven in geheimschrift uit Rome ontcijferen en beantwoorden in geheim- of cijferschrift, de gegevens verzamelen voor de avvisi (de lopende nieuwstijdingen) die naar Rome doorgestuurd werden, bezoekers bij de internuntius introduceren ofwel voorzichtig doorzenden, processen voor de kerkelijke rechtbanken in beroep inleiden, nu en dan de internuntius bij afwezigheid vervangen en vooral zich op de hoogte houden van zelfs de meest geheime zaken waarmee de nuntius geconfronteerd werd, enz.
In die jaren kwamen de eerste moeilijkheden voor met de jansenisten. Een woord over jansenisme en anti-jansenisme is daarom hier op zijn plaats.
| |
Jansenisme en anti-jansenisme
Een van de grootste kerkvaders, die aan de basis ligt van vele godsdienstige bewegingen en leerstelsels in de Katholieke Kerk, is de H. Augustinus. Hij leefde in de vijfde en de zesde eeuw en zijn geschriften werden bestudeerd en gecommentarieerd door vele generaties theologen en filosofen. Zijn leer, die diep ingewerkt heeft op de dogmatiek en de ascese van de Middeleeuwen, was voorwerp van studie en interpretatie en schiep nieuwe theorieën en inzichten bij talloze geleerden uit de Westerse Wereld. Na de tijd van de (protestantse) hervorming uit de zestiende eeuw, was het dispuut in kerkelijke middens vooral toegespitst op de vrije wil van de mens tegenover de genade, over de tussenkomst van God in de vrije wilsbeschikking van de mens, enz.
In Ieper was er in de zeventiende eeuw een bisschop, Cornelius Jansenius was zijn naam. Hij was geboren in 1585 in Acquoy bij Leerdam in Noord-Nederland. Hij was een tijdlang professor geweest aan de universiteit in Leuven en in 1636 werd hij benoemd tot bisschop van Ieper. Hij was een voorbeeldig kerkvorst, zelfs populair, sober van levenswijze en zeer geleerd. Hij schreef een boek, Augustinus was de titel. Hij stierf echter reeds in 1638, na amper 18 maanden in Ieper verbleven te hebben. Hij bezweek onverwacht van de pest en werd begraven in de Sint-Maartenskathedraal van zijn bisschopstad Ieper. Zijn boek was nog niet eens uitgegeven. Vrienden van hem hebben postuum zijn Augustinus laten publiceren. In dit boek interpreteert Jansenius de leer van de H. Augustinus zeer streng. De zaligheid van de mens kan slechts bekomen worden dan na een uiterst voorbeeldig leven en kan dus aan weinigen gegund worden. Het geloof moest buitengewoon rigoureus beleden worden. De rol van de genade werd door Jansenius totaal anders beschreven
| |
| |
dan de kerkvader het had gedaan. Met andere woorden de hemel is slechts bereikbaar voor een minderheid van de gelovigen.
In feite was Jansenius hier in tegenspraak met de traditionele leer van de Kerk. Van zodra het boek van Jansenius verschenen was, vormden er zich twee partijen: volgelingen en aanhangers van de leer van Jansenius, de jansenisten. En daartegenover stonden de bestrijders van zijn leer, de anti-jansenisten.
De Katholieke kerk in onze streken, en kort daarop ook de Kerk in Frankrijk, viel uiteen in twee kampen: aanhangers of bestrijders van de leer van Jansenius. Voor de gewone man bleef de hele aangelegenheid eerder onberoerd. Maar kerkelijke gezagdragers, geleerden, professoren en zo meer, geraakten verzeild in een bittere strijd, die uiteindelijk de Kerk geen deugd heeft gedaan. Vooral de jezuïeten waren tegenstanders van Jansenius, terwijl de professoren van Leuven meer zijn leer genegen waren. De clerus was verdeeld, ook de kloosterorden waren verdeeld en bestookten mekaar met allerlei geleerde argumentaties om gelijk te halen in deze disputen die vooral de top van de Kerk bezig hielden. Rome heeft in deze controverse een antijansenistisch standpunt ingenomen en van meetaf aan de publicatie van Jansenius, eerst op de kerkelijke index der verboden boeken gebracht en nadien door meer dan één pauselijke bul veroordeeld.
In ons land kende het jansenisme in de beginperiode twee voorname aanhangers, mgr. Boonen, aartsbisschop van Mechelen en mgr. Triest, bisschop van Gent. Het is duidelijk dat de pauselijke nuntiatuur in Brussel die de spreekbuis was en moest zijn van de paus in ons land, in deze strijd een bijzonder belangrijke, maar ook een zeer delicate rol te vervullen kreeg. De publicatie van pauselijke bullen was bijvoorbeeld geregeld met tussenkomst van het Hof van de gouverneur-generaal en had dus niet alleen zuiver godsdienstige, maar ook politieke gevolgen voor de pauselijke diplomatie in ons land.
| |
Nipho anti-jansenist
In 1651 vaardigde paus Innocentius X de bul In eminenti uit tegen het jansenisme. Deze bul moest gepubliceerd worden in de Nederlanden en gouverneur-generaal Leopold-Willem, die daarin een taak opgedragen kreeg, kwam hierdoor bij een deel van onze clerus in een onbehaaglijke positie te staan. De ongelukkige gevolgen van deze zaak, waarin Nipho namens de paus en de nuntius opgetreden was, kende een minder aangename eindfase, toen de nuntius zelf in het gedrang kwam en zo goed als verplicht was ontslag uit zijn diplomatieke functie aan Rome aan te bieden. Nipho, die nochtans alle details en de praktische uitvoering van de publicatie had geregeld,
| |
| |
kon zich, gelukkig voor hem, verschonen en zonder kleerscheuren verder blijven fungeren.
Nuntius Bichi werd vervangen door de Italiaan Andreas Mangelli, die tot op dat ogenblik auditeur was in de pauselijke nuntiatuur in Madrid. De nieuwe internuntius in Brussel was eveneens een overtuigd anti-jansenist. De situatie was delicaat. Mgr. Boonen en mgr. Triest waren aangebleven, maar werden vanuit Rome verplicht publiek het jansenisme af te zweren. De voornaamste en meest hoogstaande jansenisten waren daarmee geneutraliseerd, maar het jansenisme leefde verder in Leuven, in vele kloosters en bij vele goedmenende en hoogstaande leden van onze clerus. De aanhang van Jansenius was daarmee niet definitief in de verlieshoek geduwd.
Mangelli werd in zijn nieuw ambt van internuntius in Brussel geïntroduceerd door Ferdinand Nipho, die verder met brio het secretariaat waarnam en het volste vertrouwen van zijn meester genoot. Nog meer dan onder Bichi steunde Mangelli op zijn secretaris om zijn functie, tot grote genoegdoening van de paus, in Zuid-Nederland te behartigen.
Het ambt van secretaris van de nuntiatuur was wel eervol (Nipho werd aangesproken met de titel van monseigneur), maar bracht weinig op. Mangelli heeft een grote inspanning geleverd om zijn secretaris ook financieel onafhankelijk te maken. Rome was immers buitengewoon spaarzaam met hulpgelden en wedden voor het personeel. Daar tegenover trachtten het Vaticaan en de nuntius wel meer dan eens tussen te komen ten voordele van hun ondergeschikten bij het openvallen van kerkelijke prebenden en kanunnikaten, om die te laten toewijzen aan leden van hun nuntiaturen. Mangelli poogde zo een kanunniksprebende los te krijgen in het kapittel van Gent (1655), maar dit mislukte. Ook bij de vacature van een kanunnikszetel in de kathedraal van Antwerpen postuleerde hij voor Nipho, maar zonder succes.
Hij slaagde er wel in Nipho te laten benoemen tot ere-hofkapelaan aan het Hof van Leopold-Willem. Ongetwijfeld had de vader van Ferdinand Nipho eveneens bij de gouverneur-generaal zijn invloed aangewend ten voordele van zijn zoon om hem deze eervolle benoeming toe te kennen.
Nog vóór de genereuze tussenkomst van nuntius Mangelli was Nipho er zelf in geslaagd een kanunnikaat te verwerven in Rijsel en een in Zinnik. Al deze functies werden hem toegekend met kwijtschelding van de residentieplicht. Alles bij mekaar bereikte Nipho, na al die tussenkomsten en interventies, een vrij behoorlijk inkomen.
| |
| |
Op de nuntiatuur in Brussel trad er plots een grondige verandering in toen nuntius Andreas Mangelli op 30 oktober 1655 heel onverwacht stierf. Nipho benaarstigde onmiddellijk de lopende zaken van zijn nuntiatuur, hij regelde de begrafenis van Mangelli en trad zonder verwijl naar voor in alle aangelegenheden betreffende de pauselijke nuntiatuur in Brussel. Hij deed dit tot grote voldoening van het Hof in Brussel en van het Vaticaan in Rome. Intussen kwam er ook een nieuwe paus, Alexander VII, de troon van Petrus bezetten. Hij was een familielid van de vroegere nuntius Bichi en was dus goed geïnformeerd over de waarde en de ijver van secretaris Nipho. Niettemin werd er in het vooruitzicht gesteld dat er weldra een nieuwe nuntius naar Brussel zou afreizen.
De opvolger van Mangelli liet echter jaren naeen op zich wachten. Intussen bleef Nipho interimaris op de nuntiatuur en kreeg hij er alle zaken te behandelen die stricto sensu aan een nuntius voorbehouden waren. Hij deed dit met een stiptheid en een ijver die aan Rome gerust de tijd lieten om een nieuwe nuntius te zoeken, die in ons land de miseries met het jansenisme aan zou kunnen. De nieuwe nuntius Jeronimo de Vecchi, kwam pas drie jaar na de dood van Mangelli naar Brussel. In deze tussenperiode had Nipho een aangelegenheid moeten oplossen, die bijzonder vervelend was.
| |
De grafsteen van Jansenius
Cornelius Jansenius, bisschop van Ieper, voor zijn diocesanen een vereerd en bemind bisschop, werd na zijn afsterven in 1638 bijgezet, zoals alle bisschoppen die zijn voorgangers waren in Ieper, in de Sint-Maartenskathedraal van Ieper, waar hij amper 18 maanden bisschop was geweest. Hij lag er onder een eenvoudige grote steen, waar in Latijnse volzinnen zijn godsvrucht, zijn wijsheid en zijn herderschap werden beschreven op een uiterst lovende en eervolle wijze. Deze grafsteen werd vereerd en bezocht door de jansenisten, die in hem hun lichtend voorbeeld zagen. Voor de anti-jansenisten was dit graf een doorn in het oog en een voortdurende bron van ergernis. De strijd omtrent deze grafsteen laaide hoog op en op de duur werd het graf van Jansenius een symbool van beide strekkingen: voor de jansenisten een bedevaartsoord en voor de tegenstanders een bijna godslasterend getuigenis voor een ketter.
Na talrijke interventies kwam Rome tussen en beval aan mgr. de Robles, opvolger van Jansenius op de bisschopszetel van Ieper, deze grafsteen weg te nemen. Het is duidelijk dat een dergelijke maatregel grote emotie moest verwekken, niet alleen bij de anti-jansenisten, maar nog het meest bij de mensen in Ieper, die Jansenius gekend had- | |
| |
den als een voorbeeldig bisschop. De uitvoering van deze ondankbare beslissing werd uiteindelijk toevertrouwd aan Nipho als secretaris van de nuntiatuur, en nuntius ad-interim in Brussel.
Na talrijke tussenkomsten, brieven en gesprekken werd deze steen op bevel van Nipho 's nachts uit de kathedraal verwijderd. Officieel was hij verdwenen, maar eigenlijk had men die steen uitgebroken en hem in een geheime plaats ondergebracht. Lang na de dood van Nipho zou die steen weer opduiken en opnieuw opspraak en ongemak bezorgen. Maar daar heeft Ferdinand Nipho zich niet meer mee bezig moeten houden.
In maart 1658 kwam eindelijk de opvolger van Mangelli naar Brussel. Hij heette Jeronimo de Vecchi. De zwaarste momenten uit de jansenistenstrijd waren intussen voorbij. De nieuwe nuntius kon met een schone lei in Brussel zijn ambt aanvangen. Enkele tijd mocht hij nog rekenen op de hulp van zijn secretaris. Nipho zocht echter een andere functie. De strijd omtrent het jansenisme had, hoe jong hij ook nog was, veel van zijn energie opgeslorpt. Hij verliet de nuntiatuur en werd benoemd door de aartsbisschop van Mechelen, mgr. Creusen, opvolger van mgr. Boonen, tot officiaal van het aartsbisdom. Deze promotie aanvaardde hij en hij begon met dezelfde ijver als op de nuntiatuur aan zijn taak. Hier kon hij zijn anti-jansenisme de vrije teugel laten vieren, want zijn nieuwe chef was eveneens een notoir anti-jansenist.
Het ambt van officiaal was echter geen sinecure. Intussen had Nipho nog een kanunniksprebende verworven in Kamerijk (Cambrai) in 1657. Hij kon de toekomst van zijn kerkelijke carrière verder hoopvol tegemoet zien. De laatste tekenen van leven die we van hem vernamen waren enkele gegevens over zijn werk als officiaal. De officialiteit is een kerkelijke rechtbank. Onze jurist van vorming, gelouterd en gesterkt door een jarenlange praktijk in de nuntiatuur, geraakte verwikkeld in een kerkelijk proces, waarvan achteraf bleek dat er valse getuigenissen naar voor waren gebracht. Nipho zou er normalerwijze niet zonder allerlei miseries vanaf gekomen zijn, maar de dood overviel hem op 10 juni 1659. Zijn begrafenisdienst had plaats in de kerk der paters dominikanen te Brussel op 1 juli 1659. Hij was net geen 33 jaar oud geworden. Zijn ouders, die beiden in Brussel woonden, hebben het niet meer moeten beleven dat ze hun zoon zagen sterven, want Jeronimo Nipho stierf in 1658, dus voor zijn zoon, en hij werd eveneens in dezelfde dominikanerkerk in Brussel bijgezet. Daar lag blijkbaar het familiegraf van deze adellijke familie.
Van Nipho is er ondermeer een lias met brieven van en naar hem
| |
| |
bewaard gebleven op het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Deze lias bevat correspondentie vanuit Brussel naar allerlei hooggeplaatste kerkelijke en burgerlijke personaliteiten. Enkele brieven dragen het zegel in rode lak van Ferdinand Nipho de Medici. Hij zegelde met het wapen van de familie de Medici, zoals het uitgebeeld staat boven de prent van Sanderus over Autvijver, overtopt door een bisschopshoed met langs weerszij zes kwasten. Deze ‘monsignor’ was vlug op weg naar hogere kerkelijke ambten toen de dood hem verraste.
Het blijft een speculatie zonder grond om te voorspellen hoe ver Nipho het zou gebracht hebben mocht hij ouder geworden zijn. Ongetwijfeld had deze jonge man alle troeven in handen om schitterend te eindigen. Hij sprak vloeiend Italiaans en enkele andere talen (Frans, Spaans?), was licentiaat in beide rechten, was een geboren edelman, had in zijn naam die der Medici en was een gunsteling van de pausen en van het Hof te Brussel. Allemaal positieve argumenten die eerst of laatst bij een schitterende promotie zouden meespelen en hem ongetwijfeld als een beroemd en geacht personage van de wereld zouden laten scheiden.
Wanneer we de lijst der namen van de pauselijke nuntiussen in Brussel overschouwen, vanaf het begin in 1595, dan lezen we allemaal Italiaanse namen. Het is pas in onze tijd dat Rome ook eens een niet-Italiaan naar Brussel zendt als nuntius. Dat er in die reeks ook een ware geboren West-Vlaming figureert, moet ons met fierheid vervullen. Hij was de enige geboren Zuid-Nederlander die ooit de pauselijke nuntiatuur in Brussel heeft geleid.
L. Van Acker
Lit.: Alg. Rijksarch. Brussel, Manuscrits divers, nr. 225 bis; Vaticaans Arch. Rome, Nunziatura di Fiandra, dossiers nrs. 35, 39, 40, 142 en 174; A. Vanden Peereboom, Cornelius Jansenius, septième évêque d'Ypres, sa mort, son testament, ses épitaphes, in: Ypriana, t. VI (1882), blz. 1-240; W. Brulez, Le budget de la nonciature de Flandre au XVIIe siècle, in: Bulletin de l'Institut belge de Rome (1952), blz. 65-85; L. Ceyssens, La première bulle contre Jansenius (Brussel 1961-62), 2 dln.; Dez., La fin de la première période du Jansénisme (Brussel 1963-65), 2 dln.; A. Schillings, Matricule de l'Université de Louvain, t. V, blz. 416; L. Van Acker, De edele familie Nipho de Medici in Vlaanderen, in: Vlaamse Stam (1967), blz. 331-338; P.E. Claessens, Une famille italienne estimée aux Pays-Bas, in: Intermédiaire des généalogistes (1968), blz. 365-369; L. Ceyssens, Nipho Ferdinand, in: Nat. Biografisch Woordenboek, dl. VI (1972), kol. 644-646. L. Van Acker, Het kasteel van Autrijver in de Flandria Illustrata, in: Biekorf 2006, blz. 112-124.
|
|