Kloddekoorden
(Vraagw. 2005, blz. 387)
De term cloddekoren (Deinze, 1695) aan de lezers voorgelegd, lijkt me een tijd- en plaatsgebonden weergave van kloddekoorden te zijn.
De Bo zegt bij klodde: ‘dot, bal van samenklevende verwarrelde vezelen; eene klodde werk of stoppe’. Kijkt u bij De Bo ook werk of stoppe na ('t Geen van het gezwingelde vlas afvalt als men het hekelt), dan komt zo'n kloddekoorde u meteen voor de geest in al haar povere glorie: een touw uit minderwaardige (en in ieder geval te korte) vezels vervaardigd.
Een Roeselaarse hoefsmid vertelde me hoe rondtrekkende verkopers de smidsen afliepen met goed ogende touwen die ze, onder een of ander smoesje, aanboden onder de prijs. Het eerste beste paard rukte ze in de travalje rats vaneen. Koorden zijn lijk mensen, besloot de smid; 't is vanbinnen dat ze moeten deugen.
Van style doende in cloddekoren: dat kan m.i. betrekking hebben op een breder gamma dan alleen maar touwen. Leurders met van alles en nog wat hangen de argeloze mensen wel eens klodden op. De term is in onze dagen nog vooral overdrachtelijk in gebruik: in de klodden zitten, entwien uit de klodden helpen (Zie De Bo).
J. Huyghebaert