Deun, gadje, kodde en spoke
Er deunt meer dan webben in de wereld. In de zin van strak zitten, spannen dan. Een man heeft er normaal zijn deun in, zijn gadje, zijn kodde, zijn spoke. Die deun behoeft nu hopelijk geen uitleg meer.
Gadje waarschijnlijk wel. Ik ken de term uit De Bo en uit Gezelles Woordentas (Verzameling in handschrift, Stadsbibliotheek Brugge). De naar Gezelle gestuurde mededeling is in Beveren bij Roeselare gehoord, en genoteerd op 1 juni 1883: ‘Hy heeft daar gedie, gedje in dat hy alzoo vaart: zynen deun.’ Een tweede briefje uit Beveren zegt: gädje=gadinge. Kiliaan (1599) geeft Gheddeken. De Bo spelt om tot Gaadje en verklaart eveneens als gading. Hij verwijst naar een Kiliaan die er geen doekjes om windt: lubentia, voluptas (genot, lust). Ik heb de indruk dat de schrijfwijze gedie, gedje op gadje slaat zoals b.v. het oerroeselaarse ‘betjie’ op batje. De gelijkenis met het Eng. gadget, dingetje, is opvallend.
Die kodde van daarnet is in de hedendaagse spreektrant in en om Roeselare een kot geworden, zodat niemand nog weet wat hij zegt, integendeel, zelve 't vrovvoolk heedt 'er zijn kot in. Zie o.a. De Bo (Kodde), met een citaat uit N. Despars over ‘de codde van een wildemannekin’.