Biekorf. Jaargang 105
(2005)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Het relatieve belang van de vier prefecten in het LeiedepartementVan 1800 tot 1814 speelden vier opeenvolgende prefecten hun niet onbelangrijke rol in onze provincie. De Viry bekleedde het ambt gedurende bijna vier jaar, Chauvelin gedurende 6 jaar en 4 maanden, Arborio gedurende 7 maanden (waarvan 4 effectief) en Soult gedurende 2 jaar en 6 maanden. Ze stonden aan het hoofd van een departement dat bijna 500.000 inwoners telde, het tweede meest bevolkte van de negen departementen in de voormalige Zuidelijke Nederlanden, na dat van de ScheldeGa naar voetnoot(52). | |
De rol van de prefectPrefecten wisten zeer goed waaraan zich te houden. In een sterk gecentraliseerd Frankrijk waren zij de uitvoerders, voor hun departement, van de in Parijs genomen beslissingen. Ze waren dienaars van hoog niveau, maar dienaars niettemin. Lucien Bonaparte (1775-1840), de erg jonge en kortstondige minister van Binnenlandse Zaken drukte het op 26 april 1800 duidelijk uit tegenover de prefecten: Toute idée d'administration et d'ensemble serait détruite si chaque préfet pouvait prendre pour règle de conduite son opinion per-sonnelle sur une loi ou sur un acte de gouvernement. Il devient sim-ple citoyen quand, au lieu de se borner à exécuter, il a une pensée qui n 'est pas celle du gouvernement et surtout quand il la manifeste. Les idées générales doivent partir du centre, c'est de là que doit venir l'impulsion uniforme et commune: et je vois avec peine que quelques-uns de vous, dans des intentions louables sans doute, s'occupent du soin d'interpréter les lois; qu'ils parlent aux administrés par des circulaires, des placards: qu'ils remplissent les journaux du récit de leurs oeuvres. Ce n'est pas ainsi que le gouvernement désire qu'on administreGa naar voetnoot(53). Het blijkt dus dat minder dan twee maanden na de benoeming van de eerste prefecten, er al waren die eigen accenten in de uitvoering van hun mandaat legden. Ook de beroemde scheikundige Jean Chaptal (1756-1832), die rapporteur was van het wetsontwerp, omschreef duidelijk de rol van de prefecten toen hij verklaarde: ils transmettront la loi et les ordres du gouvernement jusqu'aux dernières ramifications de l'ordre social avec la rapidité du fluide électrique.
Napoleon drukte later zijn voldoening uit over de prefectorale wer- | |
[pagina 332]
| |
king, toen hij aan Las Cases verklaarde: L'organisation des préfectures, leur action, les résultats obtenus étaient admirables et prodigieux. La même impulsion se trouvait donnée au même instant à 40 millions d'hommes; et, à l'aide de ces centres d'activité locale, le mouvement était aussi rapide à toutes les extrémités qu'au coeur même. Les préfets, avec toute l'autorité et les ressources locales dont ils se trouvaient investis, étaient eux-mêmes des empereurs au petit pied; et, comme ils n'avaient de force que par l'impulsion première dont ils étaient les organes, que toute leur influence ne dérivait que de leur emploi du moment, qu'ils ne tenaient nullement au sol qu'ils régissaient, ils avaient tous les avantages des anciens grands agents absolus sans aucun de leurs inconvénientsGa naar voetnoot(54).
‘Keizers in het klein’ binnen de grenzen van hun departement, zo oordeelde Napoleon over de prefecten, maar dan wel op voorwaarde dat ze strikt de bevelen opvolgden. De prefect was de voornaamste vertegenwoordiger ter plekke van het centraal en zeer gecentraliseerd gezag. Er kwam een bestendige stroom van bevelen vanuit Parijs aangerold en de prefect werd verwacht die stipt op te volgen. In dit opzicht was hij in hoge mate een dienaar van het centrale gezag. Hij en zijn administratie hadden de opdracht een waakzaam oog te houden op het hun toevertrouwde gebied en in uitgebreide verslagen tot in de details het reilen en zeilen binnen hun departement mee te delen. Over alle zaken die door ondergeschikte besturen werden aanhangig gemaakt in Parijs, moesten ze advies uitbrengen en als een beslissing genomen werd, gebeurde de mededeling ervan via de prefect. Ze moesten ook alle besluiten, tot de kleinste, van alle ondergeschikte besturen goedkeuren. Dit sleepte soms aan. Het politiereglement van Izegem dat dateerde van 22 maart 1806 werd pas op 19 december 1807 door prefect Chauvelin goedgekeurdGa naar voetnoot(55). Het kon weliswaar ook vlug gaan. Het reglement van de stad Nieuwpoort op de uithangborden van 8 maart 1807 was een week later al door de prefect goedgekeurdGa naar voetnoot(56). Voor heel wat zaken diende de prefect maar als tussenschakel en moest hij de beslissing in Parijs aanvragen. Zo was het niet de Viry maar een consulair decreet van 26 april 1803 dat de oprichting toestond van een Kamer van Koophandel in Brugge en in OostendeGa naar voetnoot(57). | |
[pagina 333]
| |
De prefect stuurde ook zeer regelmatig uitgebreide rapporten naar Parijs over de algemene toestand in zijn departement, meer bepaald over wat leefde bij de bevolking. De naaste medewerkers van Bonaparte en de voornaamste ministers namen hiervan kennis. Daarbij moest de prefect ook vaak allerhande uitgebreide vragenlijsten beantwoorden, op basis van de gegevens die hij op zijn beurt bij de verschillende gemeentebesturen of bij deskundigen opvroeg. De Franse tijd, zowel onder het consulaat als onder het keizerrijk is gekenmerkt door een niet te stillen honger naar informatie over alles wat op de meest uiteenlopende gebieden in elk van de departementen omging. | |
De Mémoire statistiqueEen belangrijk voorbeeld hiervan is de Mémoire statistiqueGa naar voetnoot(58) die prefect de Viry in de tweede helft van 1803 naar Parijs stuurdeGa naar voetnoot(59). Het ging uiteraard om de vervulling van een opdracht die vanuit de hoofdstad was gekomen en aan alle prefecten was opgelegd, met opgave van een hele reeks vragen die dienden te worden beantwoord. Het ging hierbij om veel méér dan om het meedelen van statistische cijfergegevens, maar om een uitgebreid rapport over alle aspecten van het economisch en maatschappelijk leven. Het werk was omvangrijk: aangevat in de loop van het jaar 1800, ging er drie jaar over alvorens het klaar kwam. Eerst had de prefect gedacht er zich te kunnen van af maken met een rapport dat hij al na twee maanden klaar had. Die vlieger ging niet op en vanuit Parijs kwamen instructies voor een grondiger aanpak. De prefectuur deed dan ook grotere inspanningen, zoals de werkwijze gebruikt voor het hoofdstuk ‘landbouw’ aantoontGa naar voetnoot(60). Eerst werd in het jaar IX (1800-1801) een hele reeks gegevens opgevraagd bij elk gemeentebestuur. Het jaar daarop werden door een opgerichte conseil d'agriculture elf bijkomende vragen geformuleerd die eveneens door de gemeenten dienden te worden beantwoord. In de eerste helft van 1803 werd ver- | |
[pagina 334]
| |
Residentie van de gouverneur Canapé en dressoir uit de Empiretijd. Door prefect Chauvelin bij de Brugse meubelzaak Riethaeghe aangekocht. (foto's Hugo Maertens)
| |
[pagina 335]
| |
volgens nog om het advies gevraagd van twaalf vooraanstaande inwoners, van wie werd aangenomen dat ze goed de landbouwproblematiek kenden en die uitgebreid op een aantal vragen antwoordden.
Onder die twaalf heren waren de meesten ondertussen goede bekenden geworden van de prefect. Drie onder hen, Benoît Holvoet, Auguste Wieland en Bernard van Severen ontmoette hij regelmatig aangezien ze Conseiller de la préfecture waren; Philippe Herwyn (1750-1837)Ga naar voetnoot(61) was zijn sous-préfet in Veurne; Renon le Bailly de Tilleghem (1757-1824)Ga naar voetnoot(62), Louis van den Bogaerde (1750-1827)Ga naar voetnoot(63), Bernard De Deurwaerder (1752-1832)Ga naar voetnoot(64), Charles de Croeser (1746-1828)Ga naar voetnoot(65), Charles Imbert de Motelettes (1735-1822)Ga naar voetnoot(66) kende hij doordat ze in de departementsraad of in de gemeenteraad van Brugge, zoniet in beide, of ook nog in het departementaal kiescollege, een rol speelden. Ze behoorden allen tot de belangrijke notabelen van de stad en ze verleenden volle medewerking aan de prefect. Eenmaal al deze omvangrijke gegevens ingezameld, schreven de ambtenaren van de prefectuur het gevraagde rapport en kon de prefect het, onder zijn handtekening, naar Parijs sturen. Op 30 november 1803 ging de tekst naar de drukker. Enkele maanden later werd het rapport onder de titel Mémoire statistique du département de la Lys in een statig in-folio in Parijs gepubliceerd in de reeks Statistique générale de la FranceGa naar voetnoot(67).
Hoe belangrijk het persoonlijk aandeel was van de prefect in het ontstaan en het opstellen van zo een rapport, is niet te achterhalen, maar het is een feit dat het niet kon tot stand komen als hij niet met zijn volle gezag het inzamelen van de gegevens ondersteunde. Dan nog bleef het moeilijk. De prefect had weinig steun van zijn souspréfets die niet altijd erg bekwaam en soms zelfs corrupt waren. Vele | |
[pagina 336]
| |
burgemeesters, die een onbezoldigde functie uitoefenden, waren ook moeilijk tot inspanningen te bewegen. Binnen zijn administratie vertrouwde hij voornamelijk op secretaris-generaal Auguste Henissart en bureauchef Jean-Baptiste Schwartz, die elk een deel van de redactie voor hun rekening namen. Hoe dan ook nam de prefect de verantwoordelijkheid voor de tekst op zich en werd die onder zijn naam gepubliceerd. De gebruikte stijl was trouwens heel direct en een aantal zinnen was in de ikvorm gesteld. In tegenstelling tot wat bvb. zijn collega Arborio in Stura deed, vernoemde de Viry geen naam of namen van ambtenaren die aan de tekst hadden meegewerkt en bleef hijzelf als enige auteur vermeld. Ondanks de geleverde inspanningen, bleek na een paar jaar dat het toch maar amateurswerk was geweest. Toen het Bureau van de statistiek zelf beter uitgerust was en meer ervaring had, besloot de directeur in 1806 dat het rapport over het departement van de Schelde médiocre was en dat over het departement van de Leie à refaire. | |
De persoonlijke toetsDe prefect kon naast dit alles, als eerste burger binnen zijn departement, ook een persoonlijke rol vervullen. Vooreerst kon hij, wat Lucien Bonaparte daar ook mocht van gezegd hebben, de ontvangen bevelen op persoonlijke wijze interpreteren, in functie van de plaatselijke omstandigheden. Zeker in de Belgische departementen wisten de prefecten dat ze voorzichtig moesten te werk gaan, omdat het Franse regime - behalve misschien een korte periode in het begin van het keizerrijk, met een opflakkering na het huwelijk met Marie-Louise van Oostenrijk - allesbehalve populair was bij een steeds grotere meerderheid van de bevolking. Om de rust en de vrede te bewaren aarzelden ze dan ook niet om de ontvangen bevelen in een verzachtende zin te interpreteren of zelfs af en toe gewoon naast zich neer te leggen. Van de Viry werd gezegd qu'il s'efforçait de correspondre aux vues bienfaisantes du gouvernement, tout en atténuant les ordres qu 'il jugeait parfois sévèresGa naar voetnoot(68).
Anderzijds kon de prefect zijn eigen stempel drukken op het plaatselijk gebeuren. Voor het aanmoedigen van de industrie en handel, voor het stimuleren van de bouwactiviteiten, voor de hulpverlening aan armen en hulpbehoevenden, beschikte hij over ruime mogelijkheden van tussenkomst en beïnvloeding. Ook hier had Lucien Bonaparte al de weg gewezen toen hij in een circulaire van 12 maart 1800 verwees naar de rol van de prefect bij alles wat betrekking had met de fortune publique en de prospérité nationale. Een paar voor- | |
[pagina 337]
| |
beelden onder vele voor wat betreft de industrie en handel, volgen hierna. Prefect de Viry was nauwelijks in Brugge aangekomen, of hij richtte een Commission de Commerce du département de la Lys op, bestaande uit 24 ledenGa naar voetnoot(69); hij nam het initiatief om enkele Brugse blekers naar Parijs te sturen, teneinde er een nieuwe methode van bleken par la vapeur aan te lerenGa naar voetnoot(70); prefect Chauvelin zorgde er in 1806 voor dat de Brugse textielindustrie aanwezig was op de Exposition générale de l'industrie in ParijsGa naar voetnoot(71). Hij maakte ook dat de ontginner François Werbrouck (1739-1824), die een grote rol speelde bij het vruchtbaar maken van woeste grond in en om Beernem, een officiële erkenning kreeg, die hij hem zelf feestelijk overhandigdeGa naar voetnoot(72). De prefect speelde ook een cruciale rol bij het voordragen van kandidaturen voor functies in de gemeentebesturen of in de administratie. Voor de kleine gemeenten had hij trouwens zelf de benoemingsbevoegdheid. Tenslotte, kon hij door het uiten van zijn belangstelling, door zijn aanwezigheid, door het verlenen van ambtelijke of financiële steun, de hulpverlening in de sociale sector, het culturele leven en de recreatieve activiteiten stimuleren.
De prefecten waren niet aan hun bureel gekluisterd. Elk van hen begaf zich heel vaak ter plekke, over het ganse departement. Als het om een bezoek van één of een paar dagen ging, had dit geen ambtelijke gevolgen, maar van zodra het om drie dagen en méér ging, stelde de prefect een plaatsvervanger aan. De Viry deed het negen maal voor een totaal van 132 dagen; Chauvelin vierentwintig maal voor een totaal van 745 dagen; Arborio tweemaal voor in totaal 29 dagen en Soult acht maal tot begin 1813 voor in totaal 87 dagen, waarbij we nog minstens een 50tal dagen mogen begroten voor het volledige jaar 1813 en het begin van 1814.
Alles bij elkaar waren dat over de ganse periode, 1043 dagen waarbij de prefecten zich wegens dienstreizen, of vanwege aanwezigheid in Parijs en Brussel, of ziekte, lieten vervangen. Daarbij kwamen dan nog eens 284 vacaturedagen, tussen het vertrek van een prefect en de aankomst van zijn opvolger. In totaal waren het 1327 dagen of, op honderd dagen na, vier volle jaren dat er geen prefect op de prefectuur aanwezig was. Dit betekende natuurlijk niet dat het departement | |
[pagina 338]
| |
Residentie van de gouverneur Canapé en armstoel: een paar van de talrijke zitmeubels die, samen met vete stoelen, werden aangeschaft voor gebruik tijdens de recepties en kaartavonden die op de prefectuur plaats vonden. (foto's Hugo Maertens)
| |
[pagina 339]
| |
al die tijd aan zijn lot werd overgelaten. De administratie draaide als een goed geoliede machine, de secretaris generaal Henissart bleef bestendig op post en hijzelf of één van de conseillers die als dienstdoende prefect optraden, wisten precies wat hen te doen stond. Aangezien het in de meeste gevallen om een afwezigheid ging omwille van inspectietochten binnen het departement, kon in geval van nood binnen enkele uren een koerier de prefect bereiken. Het herhaalde en langdurige verblijf van Chauvelin in Parijs vormde hierop uitzondering. | |
Ervaren liedenOver de periode 1800-1814 brachten de vier prefecten hun niet onbelangrijke ervaring met zich mee, opgedaan tijdens gevarieerde en internationale loopbanen. Dit was vooral het geval voor de Viry en Chauvelin, beiden oud-ambassadeur, die thuis waren geweest aan koninklijke hoven en een actieve rol hadden gespeeld in belangrijke diplomatieke of politieke zaken. Beiden waren, op verschillende tijdstippen en in dienst van andere landen, ambassadeur in Londen geweest, hadden zowel daar als in Versailles aan koninklijke hoven verbleven, hadden koningen, toppolitici en hoge ambtenaren persoonlijk gekend, hadden de routine verworven van het sturen van verslagen naar de centrale overheid, hadden in statige ambassaderesidenties en in hun eigen kastelen gewoond. Beiden hadden de voordelen van de diplomatieke immuniteit gekend maar ook de gevaren van het uitoefenen van een prominente functie in troebele tijden.
Met hen stuurde men zeker geen ‘tweede keus’ naar het Leiedepartement. Hun achtergrond woog heel wat zwaarder dan die van de jonge revolutionairen die voordien met de titel van représentant du peuple, agent national, commissaire de la Convention of commissaire du Directoire het roer in handen hadden en die méér ambitie dan ervaring rijk waren en méér fanatisme dan wijsheid ten toon spreidden. Drie van de vier prefecten van het Leiedepartement behoorden tot de adel van het ancien régime en ten overvloede werden ze ook nog in de noblesse d'Empire opgenomenGa naar voetnoot(73). In hen trof de lokale bovenlaag op zijn minst mensen met beleefdheid en manieren aan, des hommes du monde, wat in de eerste jaren van de revolutie bij de machthebbers van het ogenblik, vaak niet het geval was. Alleen de vierde prefect behoorde tot de burgerij, maar was dan wel de broer van een prins van het nieuwe regime en behoorde aldus ook tot de upperclass. Geen van hen had er alvast iets op tegen dat talrij- | |
[pagina 340]
| |
ke leden van de vroegere adel opnieuw een vooraanstaande rol vervulden. Dit werd trouwens vanuit Parijs aangemoedigd. Anderzijds waren ze toch duidelijk alle vier, de ene wat vroeger dan de andere, in de ban gekomen van de revolutionaire ideeën - daarom niet van de extreem-jacobijnse variant - en behoorden ze ook tot de verlichte, meestal antiklerikale intelligentsia.
Een andere karakteristiek was dat ze alle vier een tijd gevangen hadden gezeten, Chauvelin zelfs in levensbedreigende omstandigheden. Ze hadden dus aan den lijve ondervonden hoe vlug men, in woelige tijden, van de top van de samenleving kon naar beneden tuimelen. Gaf dit aanleiding tot het scheppen van banden met West-Vlaamse heren die hetzelfde hadden meegemaakt? Het is immers waarschijnlijk dat het delen van een zo traumatische ervaring mensen nader tot elkaar bracht. Zo kwam Thomas Paine (1737-1809), vooraleer hij voor goed naar America vertrok, tijdens de winter 1799-1800 enkele weken in Brugge doorbrengen bij zijn vriend Joseph Van Huele (1765-1803) die met hem onder de Terreur in het Palais du Luxembourg in de gevangenis zatGa naar voetnoot(74). Het is dus niet uit te sluiten dat ook de prefecten in Brugge vriendschap sloten met lotgenoten, hoewel hiervan tot hiertoe geen tastbare bewijzen zijn gevonden.
Zoals het paste binnen de Franse en meer bepaald Napoleontische politiek van assimilatie van de veroverde gebieden, waren de prefecten, behoudens uitzonderingen, vreemd aan het departement en zijn bewoners. Als West-Vlamingen in aanmerking kwamen voor het hoge ambt, dan was het zeker niet in de vroegere Oostenrijkse Nederlanden (op een uitzondering na), laat staan in Brugge dat ze benoemd werden. De Bruggelingen Frans Beyts (1763-1832) en Patrice de Coninck de Merckem werden prefect, de eerste in Blois, alvorens hij aan zijn grote carrière in de magistratuur begon, de tweede achtereenvolgens in de departementen Ain, Jemappes, Bouches de l'Escaut en Bouches de l'Elbe. De Dadizelenaar Benoît Holvoet werd prefect in de departementen Jemappes en Loire. De andere in Belgische departementen gerekruteerde prefecten, werden eveneens buiten de Zuid-Nederlandse provincies ingezetGa naar voetnoot(75). Anderzijds | |
[pagina 341]
| |
schreef de gevolgde politiek voor dat in algemene regel de prefecten nooit uitermate lang op dezelfde post bleven. Ofwel werden ze overgeplaatst naar een andere prefectuur, ofwel werden ze tot andere, meestal hogere functies geroepen. Zo wilde men de mogelijkheid minimaliseren dat ze zich al te zeer met hun onderdanen zouden vereenzelvigen en te ‘inheems’ zouden worden, daar waar men hun volle loyaliteit uitsluitend in de richting van de centrale macht wilde zien gaan. Het systeem van rotatie kenmerkt tot op vandaag het ambt van prefect in Frankrijk, terwijl in Nederland de commissaris van de koningin en in België de gouverneur, eenmaal benoemd, de functie gewoonlijk bekleden tot aan de pensioenleeftijd. In België wordt daarbij ook meestal een personaliteit uit de provincie zelf tot gouverneur aangesteld.
Een vraag die vooralsnog onbeantwoord moet blijven betreft de al dan niet inburgering en de vrijetijdsbesteding van de verschillende prefecten. In tegenstelling tot officieren en ambtenaren, lieten de prefecten zich niet inschrijven in de gezelligheidsverenigingen die de stad rijk was. Hun naam komt niet voor in de ledenlijsten van de Société littéraire, van de schutters- en schermersverenigingen of van de loge La Réunion des Amis du Nord. Behalve een paar vermeldingen in de aantekeningen van Verbrugge over de contacten tussen Arborio en Joseph van Huele, hebben we geen elementen gevonden die zouden aantonen dat de prefecten eventueel nauwere banden aanhaalden met locale prominenten.
Men kan zich nochtans moeilijk indenken dat ze avond na avond alleen thuis zaten, en niet deelnamen aan kaartavonden, muziekuitvoeringen, diners of bals die zonder enige twijfel onder de adel en de hogere burgerij plaatsvonden. Maakten ze vaak gebruik van de hun voorbehouden loge in de schouwburg? Organiseerden ze feesten en recepties in hun residentie en wie nodigden ze hierop uit? Brachten ze de zomermaanden in hun officiële residentie door of huurden ze een buitenverblijf buiten de stad, om aldus gelijke tred te houden met de locale vooraanstaanden die minstens drie maanden per jaar op hun kasteel of ‘campagne’ verbleven? Namen ze deel aan jachtpartijen? Hielden ze bijeenkomsten met een kleine groep vrienden? Sloten ze nauwere vriendschapsbanden met sommige Bruggelingen, eventueel zelfs, vooral dan Chauvelin en Soult, met een of andere jonge dame? Had de Viry, zijn Engelse vrouw en andere relaties indachtig, contacten met de kleine Engelse kolonie in Brugge, met de families Chantrell, Edwards, en andere? En als de prefecten op rondreis waren doorheen het departement, waar en bij wie logeerden en aten zij dan? Over dit alles zal misschien ooit in privé-documenten iets | |
[pagina 342]
| |
opduiken. Anderzijds kan men zich afvragen hoe de echtgenoten van de Viry, Chauvelin en Arborio de tijd doorbrachten in een stad en streek waar ze, nog minder dan hun echtgenoten, iemand kenden.
Over de gebeurtenissen tijdens de Franse periode in Brugge en in het departement van de Leie bestaat geen afzonderlijke en overzichtelijke studie, alleen enkele artikels over deelaspecten (de meeste treft men in onze voetnota's aan) en een aantal gegevens vermeld in de algemene werken, beide enigszins verouderd, van Lanzac de Laborie en Verhaegen. Over elk van de prefecten afzonderlijk is bijzonder weinig gepubliceerd. Dit heeft verschillende oorzaken, waaronder het feit dat de archieven van het Leiedepartement slechts enkele documenten bevatten die direct op de prefecten zelf betrekking hebben. Hoe elk van hen zich van zijn taken kweet, van de hem geboden mogelijkheden gebruik maakte en desgevallend initiatieven nam of persoonlijke doelstellingen nastreefde, is tot hiertoe niet onderzocht en is op basis van wat aan documenten aanwezig is, wellicht niet makkelijk te bepalen.
Een detailonderzoek van de aanwezige archieven, zowel in Brugge als in Parijs, die wat betreft de werkzaamheden van de verschillende geledingen van de prefectuur als instantie, wél omvangrijk zijn, zou alvast een nog duidelijker beeld kunnen geven van het reilen en zeilen in onze stad en provincie gedurende de veertien spannende jaren van het consulaat en het keizerrijk. Bij verdere studie kan kennis van de levensloop van de verschillende prefecten als achtergrond dienst bewijzen. Hun contrastrijke levens zouden een volledige biografie verdienen of zelfs stof kunnen leveren voor een historische roman. Voor Chauvelin is dit laatste trouwens, dankzij barones Orczy, in een zekere zin het geval geweest.
Na een min of meer lange loopbaan onder het Ancien Regime moest elk van de vier prefecten zich doorheen de problemen van de revolutietijd zien te slaan en vervolgens nieuwe wegen bewandelen, soms ver van huis, onder opeenvolgende regimes, teneinde een toekomst te verzekeren voor zichzelf, zijn familie, eventueel zijn kinderen. De vier prefecten van het departement van de Leie schijnen alle vier, de ene al iets meer dan de andere, hierin te zijn geslaagd. | |
Verder door te voeren studieDeze bijdrage heeft méér biografische gegevens bijeengebracht over elk van de vier prefecten, dan tot hiertoe in andere geschriften is gebeurd. Dit betekent niet dat ze volledig is, integendeel. Het gaat immers niet om figuren van eerste rang en ze zijn derhalve nooit eerder het voorwerp geweest van grondige studie. Een programma van | |
[pagina 343]
| |
verder onderzoek zou zich kunnen richten naar documenten uit hun privé-leven, zoals akten van burgerlijke stand, parochieboeken, huwelijkscontracten, testamenten of nalatenschappen, notariële en commerciële akten.
Voor de Viry zou uitgebreid moeten worden kennis genomen van de ongetwijfeld talrijke verslagen van zijn hand, die hij tijdens zijn lange diplomatieke loopbaan, vanuit Den Haag, Londen, Madrid of Parijs naar Turijn stuurde. Zijn rapporten als prefect zijn weinig onderzocht, wat ook geldt voor die van zijn drie opvolgers. Ook zijn activiteiten tijdens zijn bijna tien jaar lidmaatschap van de Franse Senaat zouden onderzoek verdienen. Om in aanmerking te worden genomen voor bijzetting in het Pantheon, moet hij toch ongetwijfeld een ietwat in het oog springende rol hebben vervuld.
Voor Chauvelin zijn de mogelijke opzoekingen nog ruimer. Er blijven immers heel wat blinde vlekken in zijn leven, waarvan men gemakshalve heeft aangenomen dat het om perioden ging die hij in Cïteaux doorbracht, maar is dit wel zo? Anderzijds hebben zijn activiteiten in Londen en zijn kort ambassadeurschap in Firenze documenten opgeleverd die zich in de archieven van het Quai d'Orsay bevinden en nog onvoldoende zijn uitgepluisd. Voor de periode 1815-1832 tijdens dewelke hij een actieve politieke rol vervulde, zijn heel wat drukwerken en documenten te raadplegen, zonder van de politierapporten te gewagen die over hem, als vooraanstaand lid van de oppositie, talrijk moeten geweest zijn.
Over Arborio en Soult zouden, weliswaar in mindere mate, ook nog gegevens op te diepen zijn.
Dit alles is evenwel niet voor ons weggelegd, en zal hopelijk ooit het voorwerp van studie uitmaken vanwege jonge Franse historici die met meer gemak toegang kunnen hebben tot de vele genoemde bronnen en waarschijnlijk nog andere. We kunnen enkel hopen dat onze bijdrage voldoende belangstelling wekt om tot verdere studie te bewegen. Wat wèl nog, voor ons of een ander, ter plaatse mogelijk blijft, is verder onderzoek over de vier heren in hun prefectorale functie. Naast de officiële archieven kunnen de nieuwsbladen en andere geschriften hierbij helpen. Ons artikel moge ook hiervoor een aanzet zijn. Andries Van den Abeele |
|