Biekorf. Jaargang 105
(2005)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |||||||||||||
Handbooggilden in de hongerjarenHet gemeentearchief van Ingelmunster bewaart een bundel oude papieren afkomstig van de plaatselijke handboogschuttersgilde van Sint-Sebastiaan. Hoe die originele stukken uit de 17de tot de 20ste eeuw daar terecht gekomen zijn, blijft een open vraag. Misschien werden ze daar destijds achtergelaten door burgemeester Schotte, die voorzitter was van deze gilde en zelfs een brochure over zijn maatschappij opgesteld en uitgegeven heeftGa naar voetnoot(1).
De meeste van die papieren zijn niet zo wereldschokkend. Kostennota's over gaaischietingen of over krakelingcombats behoren gewoonlijk wel tot een min of meer goed bewaard archief van een schuttersvereniging. Ze stofferen behoorlijk de geschiedenis van de lokale schutterij. Maar een groter belang hebben zulke stukken over het algemeen niet. Hier bevat dit kleine archief echter enkele documenten die, naar wij menen, meer dan een plaatselijke interesse kunnen opwekken. Zo zijn er ondermeer een aantal gedrukte uitnodigingen voorhanden van vreemde, niet Ingelmunsterse schutterijen, die hun confraters uit deze gemeente uitnodigen naar hun prijskampen en wel in de jaren 1840, precies de jaren toen Vlaanderen gebukt ging onder de beruchte economische crisis in de lijnwaadindustrie. Deze crisis had zeer zware gevolgen, niet alleen op materieel gebied, maar eveneens en vooral inzake volksgezondheid, armoede, extreme sterfte en beginnende emigratie naar Frankrijk en Amerika, en is een breuklijn in de sociale geschiedenis van ons land.
Hoe reageerden onze schuttersverenigingen op deze noodsituatie? Wij menen dat een ontleding van die gedrukte invitaties interessant genoeg is om, niet alleen iets bij te leren over de handboogschutterijen in die jaren, maar eveneens dat er enkele meer algemene conclusies uit die brieven te halen zijn. Wij ontleden daarom kort, een na een, deze invitaties in chronologische volgorde. Alle prijzen, vermeld in deze druksels, betreffen zilveren voorwerpen.
| |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||
Ter vergelijking geven we ook de enige bekende uitnodiging die uitging van de Ingelmunsterse sociëteit. Deze dateert van 1862, dus reeds enige tijd na de crisisjaren en is opgesteld in het Nederlands. De prijzenpot is teruggebracht tot een bescheiden bedrag en er was ook geen zilver te winnen.
| |||||||||||||
Financieel aspectWat ons in deze uitnodigingen treft zijn vooreerst en vooral de hoge kosten om aan een schutterswedstrijd deel te nemen, alsook de extreem hoge waarde van de aangeboden prijzen in zilveren voorwerpen. Zilver hoorde in die tijd enkel thuis in de rijkere burgerkeuken (marabout, oliestel, theepot...).
Over de daglonen van werklieden en wevers bestaan er, precies voor de jaren 1840-50 zeer nauwkeurige en sterk onderbouwde | |||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||
gegevens. We zijn volop in de hongerjaren, de tijd toen de huisnijverheid teloorging en dat vooral in de arrondissementen Tielt en Roeselare nagenoeg de helft van de totale bevolking als armlastig werd aangezien door de openbare liefdadigheidsinstellingen, slechts over een gezinsinkomen beschikte dat ver beneden het levensminimum lag en ziekte en hongersnood het land teisterden.
G. Jacquemyns heeft in zijn magistrale Crise économique des Flandres berekend dat een doorsnee ongeschoolde werkman in het arrondissement Roeselare, waartoe eveneens Ingelmunster behoorde, in 1830 0,66 frs. aan dagloon verdiende, in 1843 0,63 frs. en in 1846 0,60 frs. Vrouwen bereikten amper 0,44 frs. per dag. Dit waren daghuren voedsel inbegrepen. Zonder voedsel verdiende een mannelijke werknemer in 1846 1,15 frs., een vrouw 0,90 frs. per dag. Waar beide echtgenoten uit werken gingen, kregen ze samen met moeite 2 frs.Ga naar voetnoot(5). Een thuiswever verdiende, speciaal in Ingelmunster, in 1846 een dagloon van netto 0,60 frs.Ga naar voetnoot(6).
De meeste inleggelden om aan een schieting met de handboog deel te nemen (zie hoger) waren 21 frs. per deelnemer en een afgeschoten vogel bracht een premie op van 18 frs. Een grote schieting kon gemakkelijk 100 à 250 deelnemers samenbrengen, zodat slechts een klein aantal met een prijs naar huis terugkeerden. De schutters riskeerden dus veelal dat hun 21 frs. in rook opging. En zelfs als ze een vogel schoten staken ze nog 3 frs. toe. Meestal moesten ze dan nog 0,50 frs. per persoon betalen aan de pijlraper. Rekent men er de reiskosten en de verblijfskosten bij (gewoonlijk twee dagen en dus minstens één overnachting), dan komt men voor een gewone schieting waar Ingelmunster door vreemde sociëteiten naartoe geroepen wordt, algauw aan een uitgave die het maandloon van een werkman uit die tijd benaderde of overtrof.
Deelname aan een schuttersmaatschappij bracht nog meer uitgaven mee. In Ingelmunster beliep het lidmaatschap 5 frs. per jaar. In de vernieuwde statuten van 1875 werd dit zelfs gebracht op 10 frs. per jaar. We spreken dan nog niet over het gelag, de kosten die een eventuele bestuursfunctie meebrachten, de aanschaf van boog en pijlen, enz. In kruisboog- en busgilden lagen die kosten nog heel wat hoger, want een kruisboog en een busse zijn duurdere stukken dan een eenvoudige handboog. | |||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||
De prijzen aan zilverwerk waren eveneens overdreven hoog. De gezamenlijke inleg aan zilver lag in die jaren in de buurt van bedragen waarmee gemakkelijk een landelijke werkmanswoning werd aangekocht.
Alleen reeds uit een opgave van de geldelijke kosten in een maatschappij van de handboog, moeten we besluiten dat, zeker in de eerste helft van de 19de eeuw, de schuttersliefhebberij uitsluitend voorbehouden was aan meer kapitaalkrachtige lieden, groot landbebouwers, burgers en welgestelde middenstanders. | |||||||||||||
En vroeger?Was dit vroeger ook zo? Alle statuten en octrooien van onze schuttersgilden uit vroegere dagen (bv. 17de eeuw) beoogden steeds aan de ‘jonckheyd’ een gezond, vredevol en gezamenlijk vermaak te verzekeren in hun vrije tijd. Het lidgeld was laag. Nog in 1723 schreven de bijgewerkte statuten van Sint-Sebastiaan in Ingelmunster een jaargeld voor van amper 1 schelling parisis en een eenmalige doodschuld van 40 schellingen. Dit lidgeld was nog steeds hetzelfde zoals het bepaald was in de vorige statuten uit 1678 en zo is het onveranderd gebleven tot aan de Franse Tijd.
Welke berekeningen men ook mag uitvoeren om de getallen uit 1723 te vergelijken met die uit de eerste helft van de 19de eeuw, dan zal men telkens moeten besluiten dat de kosten tot deelname aan een schuttersgilde in verhouding fel gestegen waren. Ook de aangeboden prijzen waren in dezelfde stijgende kostentrend gevat; in de 18de eeuw komt per uitzondering zilver voor als schuttersprijs, want het waren vooral tinnen patelen en kannen die toen als trofee werden gegund.
De plattelandsgilden zullen natuurlijk in mindere mate deze opwaartse kosten en prijzen hebben gevolgd, maar zelfs in een doorsnee dorpsschutterij uit de 19de eeuw komt zilver altijd voor als prijs, worden er zilveren of verzilverde erepenningen geschonken, enz. en werden er bijna nooit meer tinnen schalen aangeboden.
Handbooggilden stonden daarom dan ook voor hoge uitgaven. In 1838 richtte Ingelmunster een prijskamp in waar niet minder dan 165 schutters aan deelnamen. Na afrekening eindigde dit combat met een negatief saldo van 20,37 frs. | |||||||||||||
Een bepaalde hogere stand?In onze gemeente Ardooie bestond er een busgilde van Sint-Barbara. Van deze gilde is er een resolutieboek bewaard dat begint | |||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||
ca. 1700. De verslagen zijn neergepend in een vlot en lopend geschrift, blijkbaar dit van de dorpsgriffier of van een of andere practizijn die in de gilde het schrijfwerk voor zijn rekening nam en ook vaak in het bestuur zetelde als hoofdman of een andere functie bekleedde. De meeste confraters die bij hun aankomst in de maatschappij hun eedformule ondertekenden, deden dit meestal door het plaatsen van een kruisje ofwel schreven ze stuntelig hun naam.
In de 19de eeuw werd die gilde vervangen door een kruisboogmaatschappij (vanaf 1844). De handtekeningen op het oude resolutieboek zijn nu bijna uitsluitend neergepend in sierlijke letters met krullen en tierlantijntjes; het publiek van de kruisbooggilde was blijkbaar veranderd in min of meer gestudeerde en dus rijkere lieden, anders dan enkele decennia voordien het geval was. Ook hierin zien we een evolutie naar burgerij en welgestelde lieden, terwijl de gewone volkse schutter niet of toch maar zelden meer deelneemt aan die sociëteitGa naar voetnoot(7).
In Ingelmunster is net hetzelfde fenomeen te zien. De deelnemers aan de competities vóór de Franse Tijd schrijven moeilijk hun naam. De Ingelmunsterse leden en deelnemers aan gildeleven en wedstrijd buiten Ingelmunster, die nu en dan in de jaren 1840 de oproepen uit zustergilden met hun aanwezigheid beantwoordden, waren uitsluitend rijkere lieden, de notaris, dokters, grotere handelaars, enz. | |||||||||||||
De taalDe evolutie naar meer burgerij, gestudeerden en gefortuneerden, met geleidelijk aan het geruisloos verdwijnen van de gewone volksmens en zeker ook van de werklieden, is eveneens vast te stellen in het taalgebruik van deze gilden. Van 12 op de 13 uitnodigingen die bewaard zijn, werden er 7 in het Frans opgesteld, is er 1 tweetalig en zijn er amper 4 in het Nederlands. De invitatie uit Péruwelz, gelegen in Wallonië, laten we buiten beschouwing omdat het normaal is dat deze schuttersgilde Frans als voertaal gebruikte.
Het Frans was in die jaren volop in opmars en overspoelde onze gewesten. Frans was de taal van beschaving en burgerij, van adel en politiek en verdrong toen nog volop verder het Nederlands. Alleen de toen nog bestaande en functionerende rederijkerskamers zouden onverminderd verder al hun bestuursdaden, correspondentie, enz. in het Nederlands blijven afhandelen. | |||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||
Wil dit nu zeggen dat ongeveer twee derden van onze handbooggilden het Frans als voertaal gebruikten? De vaststelling omtrent het taalgebruik moet met enige voorzichtigheid benaderd worden. De grotere steden zonden allemaal een Franstalige brief rond (Ieper, Mechelen, Leuven, enz.). Alleen Brugge is een uitzondering, want deze gilde stuurde tot tweemaal toe een Nederlandstalige invitatie rond (1846 en 1850). Is dit in Brugge later zo gebleven? Eigenaardig is vooreerst dat de hoofdman van de Sint-Sebastiaansgilde uit Brugge een edelman was (Visart de Bocarmé) en precies de adel was toen vooral de sociale bovenlaag die bij voorkeur Frans sprak en gebruikte. En hier in Brugge zien we dat verder in het Nederlands wordt gedrukt en uitgenodigd. Niet voor eeuwig evenwel, want in deze sociëteit, waar zeker de fine-fleur van de Brugse burgerij bij aangesloten was, gebeurde er omstreks 1867 een soort staatsgreep of invasie van meestal liberale leden van de Brugse burgerij en werden van toen af aan ook de verslagen in het Frans genotuleerdGa naar voetnoot(8) en was Frans er de gewone omgangstaal. Ook hier verdween dus eerst of laatst het Nederlandstalig karakter van deze schutterij.
En wat dan gezegd van sommige landse gilden die met een Franse brief hun feesten annonceerden? De gemeente Esen, amper 1870 inwoners groot, die heel zeker onder haar leden een meerderheid van Frans-onkundigen zal hebben geteld, kwam in 1845 voor de pinnen met een Franse invitatiebrief! De uitleg kan hier misschien zijn dat de voorzitter-burgemeester Henri Vandromme was. Deze man werd in 1846 lid van de Bestendige Deputatie en was aangehuwde familie van de bankiers Dujardin in Brugge, en dus vertrouwd en verwikkeld in een Franstalig sociaal milieuGa naar voetnoot(9). De brief van Esen zal onder zijn persoonlijke invloed in het Frans opgesteld zijn, al was het maar om een bon ton aan te slaan tegenover de vele burgerlijke bestemmelingen van zijn schrijven.
Daar tegenover staat dan weer het grotere dorp Merkem met 3600 inwoners, dat in het Nederlands de zustermaatschappijen naar zijn schieting uitnodigt onder de handtekening van de edelman de Coninck de Merckem.
Het is dus niet eenvoudig om zo maar te zeggen dat deze of gene schuttersgilde in de veertiger jaren Frans was of niet. Lokale facto- | |||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||
ren speelden ongetwijfeld een rol. Maar de algemene indruk is wel dat de volkse schuttersgilden van de handboog in de eerste helft van de 19de eeuw meer elitair gerichte verenigingen geworden waren die vooral de dorpsburgerij en de rijkere landbouwers en ambachtslieden aantrokken, terwijl de gewone man zich daar steeds minder in thuis voelde. | |||||||||||||
De hongerjarenIn de hongerjaren 1840-50 was de miserie zo groot dat er zelfs een echo van deze maatschappelijke catastrofe doorgedrongen is in het leven van de burgerlijke handbooggilden. Het valt op dat er in de reeks uitnodigingsbrieven die in Ingelmunster bewaard zijn, geen enkele brief aanwezig is uit het jaar 1847, het hoogtepunt van de dood en de nood. Pas een jaar later begint het gewone schuttersleven met prijzen en wederzijdse combats opnieuw zijn gang te gaan.
De Sint-Sebastiaansgilde van Ingelmunster liet toen in een aantal (handgeschreven of gedrukte?) brieven aan de confraters uit de bevriende maatschappijen het volgende weten: ‘de buyten verwagte tijdsomstandigheden zijn de oorzaek dat wij onze leste luysterlijke schieting niet konnen vernieuwen gelijk wij belooft hadden, dog om de liefhebberie te behouden en een beter tijd te verwagten wij zullen eene schietinge geven op zondag 2 july 1848, waarop de 5 oppervogels zullen bestaan in:
Deze mededeling vanwege de Ingelmunsterse Sint-Sebastiaansschutterij toont aan dat 1847-48 in het schuttersleven een cesuur teweegbracht. En dat bij de hervatting van de prijsschietingen, al was het ook maar tijdelijk, zulke dure zilverprijzen achterwege bleven.
In enkele van de brieven, reeds vóór 1847, stellen we ook vast dat het schuttersreglement nopens de aangekondigde wedstrijden soms voorziet dat er een apart peloton aan de wedstrijd mocht deelnemen, meestal bestaand uit het schuttersbestuur van de inrichtende maatschappij ofwel van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het combat plaats had. Dit peloton mocht schieten vóór alle | |||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||
andere deelnemers en de prijzen die het haalde werden afgestaan ten voordele van de armen uit de betrokken stad of gemeente. Een bewijs dat ook de schutterswereld bewust meeleefde met hun noodlijdende medemensen. | |||||||||||||
Een vraagAls men een dorpsgeschiedenis naslaat en het hoofdstuk leest over het verleden van de plaatselijke schuttersgilde, dan verneemt men er wel een en ander dat het lezen waard is. Namelijk tekst van statuten en octrooi tot oprichting van de sociëteit, naamlijsten van de koningen, van de hoofdmannen en van de overige bestuursleden en dergelijke gegevens meer. Ook verneemt men er vaak details over krakelingschietingen, koningsschietingen, over de zilveren breuk van koning of keizer, enz. De auteur, die zich vaak grote inspanningen moest getroosten om al die gegevens en details op het spoor te komen is reeds tevreden als hij dit alles bijeen kan garen, want in zeer vele gevallen, op enkele stedelijke gilden na, zijn archief en gedenkstukken van deze (landelijke) schutterijen onvindbaar of zelfs voorgoed verloren.
Wij zouden de monografieën en opstellen over een of andere afzonderlijke schuttersgilde verticale historiografie willen noemen.
Weinigen evenwel hebben er ooit aan gedacht eens alle schuttersgilden uit een bepaald gebied (bv. het graafschap Vlaanderen) uit een welbepaalde afgebakende periode (bv. de 19de eeuw) onder de loep te nemen en te vergelijken met mekaar om er algemene lijnen of tendensen uit te halen. Schuttersgilden stonden nochtans in contact met mekaar, ze keken mekaars prestaties en feestelijkheden van mekaar af. Allen samen vormden ze een niet onaardig en belangrijk segment in ons toenmalig sociaal leven en hebben ze evoluties meegemaakt die met de tijden veranderden, verdwenen of zich wijzigden, zodat nieuwe ontspanningsvormen en anders gerichte sociale contacten uit de oude konden groeien en zich ontwikkelen. Het zal niet gemakkelijk zijn deze horizontale studie te ondernemen, maar waardevol voor onze sociale geschiedenis is ze wel.
Wij kunnen reeds enkele aanwijzingen geven. Het is bijvoorbeeld opvallend dat de meeste belangrijke schuttersgilden precies 21 frs. aan inleggeld eisten van de deelnemers van hun schietingen. Waarom? Duidt dit soms niet op afspraak ofwel op een boven-lokale vereniging van schuttersgilden?
Het is zo dat in bijna alle schuttersgilden een meer opulente en vooraanstaande burgerij infiltreert in de oude handboog- (en ande- | |||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||
re?) schuttersgildenGa naar voetnoot(10). Waarom bv. niet in andere sporten (bollen, handbal, enz.)? De tijd van de betere burgerij in de handbooggilden heeft ook geen eeuwigheid geduurd. Naar het einde van de 19de eeuw toe, zo hebben we althans de indruk, verlieten de meeste van die vooraanstaande leden de oude plattelandse schutterijen, om zich te nestelen in andere, nieuwe sporten (wielerwedstrijden, auto's). Nu zijn de meeste handbooggilden weer, zoals vóór de Franse tijd, niet meer de ontmoetingsplaats van de rijkste en meest belangrijke personen uit een dorp of een stad, maar zijn ze in vele gevallen gewone volkse sportclubs geworden.
Een te algemeen beeld zonder nuances is hier zeker niet evident. Zo lezen wij in een historisch overzicht over de katholieke arbeidersbeweging in de 19de eeuw (een stuk sociale geschiedenis!) volgende algemene beschouwing, waar de auteur de volkse ontspanning en het gezelschapsleven van de kleine man in de periode 1789-1886 beschrijft: ‘Het gildewezen, eens zo diep in het volksleven ingeplant dat het slopingswerk van de tijd het niet geheel vermocht te vernietigen, stond nog steeds in aanzienGa naar voetnoot(11). Op het platteland had het zijn volks karakter behouden, en derhalve was het voor ieder toegankelijk, zonder standsonderscheid. In de Vlaamse provinciën, en dan vooral in de Kempen, bleef men meer de oude wapens trouw: hand-, voet- en kruisbogen’Ga naar voetnoot(12).
Deze algemene beschouwing is zeker te vlug en te algemeen geformuleerd. Een nauwkeurig onderzoek zal aan het licht brengen dat het allemaal niet zo eenvoudig was, maar dat zeker in de 19de eeuw, er in het milieu van de schutters een hele omwenteling, een stille revolutie gebeurde en dat er zich een interne verschuiving op sociaal gebied heeft voltrokken. Zodat pas naar het einde van de eeuw toe opnieuw de gewone man zijn plaats, als van over ouds kon innemen om zijn hobby aan de gaaipers te beoefenen. L. Van Acker |
|