Biekorf. Jaargang 105
(2005)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekweit in West-Vlaanderen, een vergeten gewasDe Kempische heimatschrijvers, te beginnen met de gebroeders August (1825-1904) en Renier Snieders (1812-1888), en zelfs in onze tijd nog Emiel van Hemeldonck (o 1897), spreken met ontroering over de eenvoudige levenstrant van de Kempenaren uit vroegere dagen. Zij waren tevreden met magere en sobere kost. Geen kermis evenwel, geen feest zonder boekweitkoeken, boekweitpap en boekweitpannenkoeken. Met het witte boekweitmeel verrichtten de Kempische huismoeders wonderen. Maar ook in de Kempen zijn die tijden voorbij. De heide is grotendeels ontgonnen, het lemen hutje staat in Bokrijk en de boekweitpap is een rariteit in de verouderde kookboeken uit grootmoeders tijd.
Boekweit is bij ons sinds lang een vergeten gewas, maar in de streek van Eeklo, midden in de Oost-Vlaamse zandstreek, was boekweit in de 19de eeuw nog volop een teelt die alom bekend en gewaardeerd werd. Ledeganck (1805-1847) beschreef in romantische verzen de licht rose bloeiende boekweitvelden uit het Meetjesland.
Werd boekweit ooit in West-Vlaanderen geteeld? Wat weten wij over dit gewas in onze streken? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toponymie en taalschatIn onze West-Vlaamse toponymie liet de boekweitteelt maar weinig getuigenissen na. De Flou kent, in tegenstelling tot de andere graansoorten (tarwe, rogge, gerst, haver, masteluin....) slechts enkele plaatsnamen waar boekweit in voorkomt. Er lagen boekweitstukken in Sijsele (1669) en in Oostkamp (1654), in de Munkebossen in Ruddervoorde was er een boekweit-dreve (jaar VI), en Rumbeke (1700) en Lichtervelde (1714) hadden een boekweitstoppel. Hertsberge had zelfs een boekweit-busch (1572) en er lag een boekweittiend in Rumbeke (1700)Ga naar voetnoot(1). In de toponymie van Roeselare vinden we tbouckwiet-stuckxen (1714)Ga naar voetnoot(2) en in Zwevezele lag er eveneens een boekweitstoppel (1686)Ga naar voetnoot(3). Op te merken valt dat al deze plaatsnamen te vinden zijn in de West-Vlaamse zand- of zandleemstreek en dat ze pas verschijnen in de 16de eeuw en later.
Taalkundig valt het woord boekweit uiteen in twee duidelijke delen: boek en weit. Alle taalkundigen en etymologen, vanaf het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WNTGa naar voetnoot(4) en StallaertGa naar voetnoot(5) verklaren eensluidend boek als beuk. Ze steunen hiervoor op de gelijkenis van de driezijdige boekweitzaadjes met de drievlakkige beukennootjes.
Weit is het Middelnederlands voor tarwe, maar is eerder een woord uit Noord-Nederland. Weit zou uiteindelijk een vervorming zijn van wit. Boekweit is dus zoveel als witte beuken-tarweGa naar voetnoot(6).
Sommigen beweren daarom, steunend op het woord weit, dat eerder Hollands klinkt, dat boekweit bij ons oorspronkelijk uit Noord-Nederland afkomstig was en dus vanuit het Noorden onze streken bereikte. In de andere Germaanse talen lijkt dit woord nauw verwant met het Nederlands: buckwheat (Eng.), Buchweizen (Duits), bohvet (Zweeds) en boghvede (Deens).
Het Franse beaucuit of boucquet, dat fonetisch nauw verwant is aan ons boekweit, zou dan weer laten vermoeden dat de boekweitplant vanuit het Germaanse taalgebied in Noord-Frankrijk verspreid geraakte. Maar het meest voorkomende Franse woord voor boekweit is le blé sarrazin of le blé noir. Zo ontstond eveneens de veronderstelling dat boekweit in vroegere tijden ingevoerd werd uit de Arabische streken, vanuit het gebied van de Sarrazenen. De Romaanse talen (Ital., Sp., Port.) bevatten steeds het woord moresca of sarrazin om boekweit aan te duiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar ligt het vaderland van de boekweit?Men wist niet precies waar de boekweit vandaan kwam. Het zal wel een legende zijn dat Joos van Ghistele (Gent 1446-Zuiddorpe 1520), heer van Zuiddorpe bij Axel in Zeeland, ca. 1485 boekweitgraan voor het eerst in onze streken meebracht en hier deze teelt introduceerde na zijn reizen in de Arabische gebieden rond de Middellandse zee (Libanon, het H. Land, Tunis,....). In de 18de eeuw zou zijn grafsteen in de kerk van Zuiddorpe nog melding hebben gemaakt van zijn invoer van boekweitGa naar voetnoot(7).
Het is echter een feit dat boekweit al beschreven staat in 1395 in een pachtcontract in de Antwerpse KempenGa naar voetnoot(8). Recente ontdekkin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen brachten zelfs door stuifmeelonderzoek aan het licht dat boekweitzaad en boekweitbloemen reeds aangetroffen worden, zowel in Nederland als in West-Duitsland, lang voor het begin van onze jaartellingGa naar voetnoot(9).
Toch dient de traditie die gewaagt van de invoer van de eerste boekweitgraankorrels door Joos van Ghistele, niet zo maar weggewuifd te worden. De boekweitteelt kwam immers meestal zo sporadisch en zeldzaam voor dat het niet uitgesloten is dat de teelt een tijdje ‘verdween’ en zogezegd opnieuw ‘ontdekt’ werd in een andere landstreek, en dat Van Ghistele daarin misschien wel een rol heeft gespeeld.
In onze wilde flora langs heg en waterkant, komen er, eigenaardig genoeg, een groot aantal wilde boekweitvariëteiten voor, waarvan enkele lang geleden, ongetwijfeld aanvankelijk tamme boekweitsoorten waren, maar door langdurige wildgroei nu verbasterd zijn tot onkruidGa naar voetnoot(10). Ook dit duidt uiteindelijk op een langdurige aanwezigheid van de boekweitplant in onze streken.
De boekweitsoorten die in onze streken voorkwamen en ooit op het veld stonden, waren vooral de grijze zandboekweit en in mindere mate de zwarte veenboekweit en de zilvergrijze boekweit. Chinese of Tartaarse boekweit kwam veel minder voor. Officieel heet de plant fagopyrum M. en behoort ze tot de klasse van de veelknopigen of polygonacea uit het geslacht der kroonbladlozenGa naar voetnoot(11). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De teelt van boekweitBoekweit groeit het liefst en het best in magere, weinig bemeste zandgrond. In zware en dus meer vruchtbare grond schiet de plant vlug, te vlug op, en brengt daardoor ook weinig bloemen en dus maar weinig zaad op. Dat is de reden waarom boekweit uit zulke bodems slechts kon dienen als groenvoeder voor de dieren, als strooisel onder het vee op stal of als groenbemesting in het land. De plant wast normaal tot 50 à 70 cm hoog en ze kan nog uitgezaaid worden in april, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stengels van de boekweit zijn donkerrood. Weldra staan de boekweitvelden getooid in een wit-roseachtige bloemenpracht. De bloemen van de boekweit worden gretig bezocht door de bijen en ze geven overvloedig een donkerbruine honing, die enigszins smaakt naar beukennootjes en bij ons in West-Vlaanderen bij voorkeur gebruikt werd in de bereiding van peperkoekGa naar voetnoot(12).
Reeds drie à vier maanden na de zaaitijd is boekweit oogstrijp. Het oogsten van boekweit vereist grote zorg, want rijpe boekweitkorrels reuzelen gemakkelijk uit. Daarom hanteerde men gewoonlijk een lichte vlegel en werd boekweit uitgedorst ter plekke op het land, zelfs uitgedorst op een groot laken of op een tapijt. Over de wijze van zaaien, dorsen, en dergelijke meer, bestaan er bij ons weinig details of verdere gegevens. Omdat boekweit veel langer geteeld werd in de Kempen dan bij ons, mogen we verwijzen naar hetgene Kempische auteurs over deze teelt meedelen. Zo werd er na de boekweitoogst in de Kempen gewoonlijk een boekweitfooi door de boer gegund aan de oogsters en hun helpers, en bezit de Kempische taalschat nu nog gezegden en woorden die aan de boekweitteelt herinneren, daar waar er bij ons op dit stuk bijna niets meer overgebleven isGa naar voetnoot(13).
Hetzelfde moet gezegd worden van de boekweitteelt zelf. Boekweit heeft in de Noord-Nederlandse zandstreken langer stand gehouden dan bv. bij ons in West-Vlaanderen. De Noord-Nederlandse landbouwboeken geven daarom, zelfs nog in het begin van de vorige eeuw, uitgebreide uitleg en raadgevingen over de boekweitteelt, de meest voorkomende plantenziekten van de boekweit, enz.Ga naar voetnoot(14). In Noord-Nederland werd de opbrengst van een hectare boekweit geraamd op 1500 à 2000 kg. Voor onze streken zijn er vóór | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1800 daaromtrent weinig gegevens beschikbaar. Uit de Franse tijd dateren er een paar inlichtingen over de teelt van boekweit in ons departement. In 1808 ging de Société départementale d'Agriculture te Brugge over tot de gedetailleerde beschrijving van een hoeve van 28 ha in Sint-Kruis bij Brugge. In deze middelgrote hofstede uit de zandstreek waren er slechts een paar percelen bezet met boekweit. In 1805 stond er in deze hoeve boekweit op een partij van 23 aren en in 1808 op een perceel van 66 aren. De teelt was er dus eerder onbeduidend. Bij boekweit staat er verder genoteerd dat deze teelt maar weinig voorkwam en bij voorkeur gezaaid werd in land dat niet van onkruid gezuiverd was, zodat de vlug opschietende boekweitplanten het onkruid konden overwoekeren en verstikken. Boekweit deed vooral hondstand dood, dat een vervelend en vergiftigd onkruid was. Maar de oogstopbrengst van boekweit was bevredigend; het graan kostte duur en werd vooral gegeven aan kippen en varkens. Ook nog aan paarden waarvan de haren niet vlug genoeg uitvielen en die men toch nog zo vlug mogelijk wilde aanbieden op de paardenmarkten van Brugge, Torhout, Kaprijke of Gent. Men kan zich afvragen of hier eigenlijk geen kwakzalversmiddel opgetekend werd....Ga naar voetnoot(15).
In 1812 wilde de perfect zich documenteren over de landbouw in zijn departement. Via de vier onderprefecten kwamen er gegevens binnen uit de vier West-Vlaamse districten. Alleen in de aangifte van Brugge is er sprake van boekweit. Baron de Serret verschafte de inlichtingen voor het Brugse. Hij schrijft dat boekweit 113 liter zaaigraan per hectare vraagt en een opbrengst kan geven van 2700 liter per hectare. Maar verder beschrijft hij de boekweit en de klaver als vruchten die nagenoeg uitsluitend dienen pour être enfouis en vert avant leur floraison. De antwoorden uit de overige drie arrondissementen bevatten in 1812 niet eens een vermelding van de boekweitteeltGa naar voetnoot(16). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verspreiding in West-VlaanderenDe weinige plaatsnamen die in West-Vlaanderen aan de boekweitteelt uit de vroegere tijden herinneren, liggen alle in de zandstreek, of bij uitzondering in de zandleemstreek. Daarbuiten kwam destijds nagenoeg geen boekweit voorGa naar voetnoot(17). Ter illustratie van deze zeldzame teelt nemen we enkele dorpsgeschiedenissen ter hand om de aanwezigheid (of de afwezigheid) van boekweit aan te tonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn voortreffelijke geschiedenis van Pittem kon V. Arickx alleen enkele boekweitvermeldingen in algemene zin aangeven uit de 19de eeuw. In Pittem bedroeg het areaal van deze vrucht bij de landbouwtelling van 1846 nog 61 hectarenGa naar voetnoot(18). Het jaar 1846 was reeds getekend door de beruchte aardappelplaag, zodat boekweit meer dan gewoonlijk op het land kwam om de aardappelen te vervangen.
Dezelfde auteur kon uit het nabije Egem wel enkele citaten publiceren. In 1736 lagen er in de schuur van een middelgrote landbouwer een voorraad van 1000 harde roggeschoven en op de zolder stonden er 2 vaten tarwe, 18 vaten haver en 6 vaten boekweit. In Egem werd er boekweit geteeld in 1733 en in de 19de eeuw was het areaal aan boekweit als volgt: in 1846 12 hectaren, in 1880 3 hectaren en in 1910 amper 0,10 haGa naar voetnoot(19).
In 1740 telde Markegem op de totaliteit van zijn landbouwgronden amper 1,50 percent boekweit. In het Tieltse, zoals trouwens ook elders, verloor de boekweit haar relatief belang naar het einde van de 18de eeuw toe en dit kwam omdat, voor wat het voederen der dieren betrof, de boekweit meer en meer vervangen werd door de aardappel. Alleen in tijden van onvoorzienbare voedselschaarste of hongersnood werd naar de boekweit gegrepen als broodgraanteeltGa naar voetnoot(20). In 1690 bij een onderzoek naar tienden betreffende de aardappel, stond er in Lotenhulle op een hoeve reeds een pot waarin men aardappelen en boekweit voor de verckens te sieden zetteGa naar voetnoot(21).
In het Tieltse was de boekweit op het einde van de 19de eeuw zodanig zeldzaam geworden dat de bekende landbouwkundige Felix De Keyser (Tielt 1857-1927), die over alle mogelijke agrarische onderwerpen en speciaal over de landbouwteelten publiceerde, nooit iets over boekweit heeft geschrevenGa naar voetnoot(22).
Een telling die in 1819 opgenomen werd, geeft voor Beernem nog een totale hoeveelheid van 180 hl. Sarasia (= sarrazijn of boekweit). De voorraad overige granen (tarwe, rogge en haver) beliep in deze typische zandstreek-gemeente niet minder dan 6300 hl. Boekweit was er dus toen bijna een verwaarloosbaar verschijnsel gewordenGa naar voetnoot(23). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Eernegem waren er in 1796 nog amper 48 gemeten met boekweit, terwijl in een enquête uitgevoerd in 1800 er in deze gemeente zelfs geen boekweit meer verschijntGa naar voetnoot(24). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vervanger van de graanteeltIn de pest- en hongerjaren ca. 1580, in de volle verwarring bij de miseries inzake godsdiensttroebelen en oorlogsgeweld, was er hongersnood in het land. In Gent vele warender die heur contenteerden met geerst ende boucquetbrootGa naar voetnoot(25). Boekweit kwam dus hoofdzakelijk voor bij graantekort en in hongerjaren, bij mislukte oogst, bij oorlog en steeds wanneer er gevreesd werd voor noodsituaties.
De studie van G. Van Houtte over het hongerjaar 1740 in Leuven geeft enkele grafieken en statistieken waaruit deze bevinding duidelijk af te lezen is. Opvallend is dat haver en boekweit ongeveer dezelfde prijs op de stedelijke markten haalden en dat de prijs van boekweit in tijden van tekort en nood meer dan driemaal de gewone marktprijs kon bereikenGa naar voetnoot(26).
Voor de gemeente Ardooie beschikken we over concrete en gedetailleerde cijfers inzake resultaten van graantellingen, vooral in de 18de eeuw. We geven ze hierachter. Er valt uit af te leiden dat de verhouding van boekweit t.o.v. de andere broodgranen heel de 18de eeuw daalde. En aangezien de tellingen meestal opgenomen werden in jaren als er graantekort dreigde, mogen we veilig veronderstellen dat boekweit langs om meer een uiterst zeldzaam gewas aan het worden was in de gewone goede ‘boerejaren’.
Een eerste telling gebeurde ini698, bij een jaar van graantekort. Ingevolge een brief van de Raad van Vlaanderen dd. 19 nov. 1698 werd er door beide wetten van Ardooie een telling uitgevoerd begin december daarna. Het is van belang bij het interpreteren van deze tellingen goed de precieze datum in het oog te houden. Een telling in het najaar geeft gewoonlijk grotere voorraden aan graan, dan bv. een telling uitgevoerd een paar maanden voor er geoogst werd. De cijfers dienen ook met een zeker wantrouwen bekeken te worden. Gaven onze landbouwers wel altijd exacte hoeveelheden op aan de tellers? De telling van 1698 geeft volgende beschikbare graanvoorraden op in ArdooieGa naar voetnoot(27): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ongenadige winter van 1709, die tijdelijk een graantekort veroorzaakte, gaf ook aanleiding tot onderzoek en tellingen. Na de vorstperiode, op 14 mei, kwam van het Brugse Vrije het bevel tot telling van het beschikbare broodgraan. Deze opname is echter niet relevant omdat ze aan de mensen alleen de vraag stelde hoeveel graan ze dachten nog nodig te hebben voor hunne consumptie. Een nieuwe rondvraag volgde op 7 december 1709. Men wilde nogmaals vernemen hoeveel graan en welke granen men dacht nodig te hebben om de komende winter te doorstaan. Eigenaardig genoeg staat boekweit nergens aangegeven. In Ardooie verlangde er dus niemand naar een voorraad boekweitGa naar voetnoot(29).
In 1719 werd er opnieuw geteld, want ook dit jaar was niet gunstig inzake bevoorrading van broodgranen. Griffier De Bels zetelde te Ardooie in het wethuis ‘de Swaene’ op 9 december 1719 van 8 uur voormiddag tot 5 uur namiddag om de aangiften op te nemen. De inwoners moesten hun graanvoorraden declareren en meteen meedelen wat ze nodig hadden aan broodgraan gedurende één jaarGa naar voetnoot(30). Het resultaat was:
Het rampjaar 1740 na de harde winter gaf weer aanleiding tot tellingen. De Raad van Vlaanderen vroeg de cijfers op van alle voorraden graan. We waren 7 mei 1740; de telling werd ondernomen van 16 tot 18 mei 1740 en leverde volgende gegevens op van granen die toen nog beschikbaar warenGa naar voetnoot(32). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In oktober 1776, gedurende niet minder dan vijf opeenvolgende dagen, trok de Ardooise officier Philippus de Meulenaere van huis tot huis en nam hij de hoeveelheden graan op die er lagen, en dit ingevolge een verzoek van het bestuur van het Vrije. Volgende uitslag werd naar Brugge doorgezondenGa naar voetnoot(34):
Deze telling geeft goed weer hoe groot de opbrengsten van de laatste oogst geweest waren; oktober ligt immers dicht bij de oogstperiode. Boekweit is er bijna helemaal verdwenen.
De telling uit het jaar III op last van het Brugse Vrije geeft voor Ardooie volgende teelten en gewassen op: tarwe, messeljoen, rogge, havere, coolsaet, vlas, aardappelen, clavers, rapier, wortels, hoy en tailliehout. Boekweit wordt niet eens meer opgegevenGa naar voetnoot(36).
Hoe onbelangrijk de teelt ook in de 18de eeuw aan het verworden was, om vooral plaats te ruimen voor de aardappelen, toch werd boekweit steeds vermeld bij de andere broodgranen als het verordeningen en decreten betrof die in hongerjaren de uitvoer van graan verboden. Tengevolge van deze plakkaten werd vaak opgetreden tegen klandestiene export van boekweit, vooral naar Nederland. Boekweit stond toch nog officieel ingeschreven onder de granen die in enkele West-Vlaamse steden te koop werden aangeboden. Zo kon boekweit verhandeld worden op de markten van Brugge, Diksmuide, Ieper (niet alle jaren) en KortrijkGa naar voetnoot(37). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het toltarief van de stad Menen uit 1680 werd boekweit opzettelijk genoteerd. Iedere zak meel ofte boucheyt van ses havot meenensche maete die de stad verliet om naar Rijsel gevoerd te worden, werd getakseerd op 11 sc. parGa naar voetnoot(38).
De 19de eeuw was voor de boekweit in ons land noodlottig. In 1846 gaf de telling nog 27.500 ha boekweit voor gans het landGa naar voetnoot(39). In 1910 was dit gedaald tot amper 3.500 ha. Bij ons in West-Vlaanderen werd er bijna geen boekweit meer uitgezaaid; boekweit was een verdwenen gewas geworden dat alleen maar in enkele plaatsen in de Kempen en in de Ardennen bekend bleef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BruIn de jaren voor de laatste wereldoorlog, ergens rond 1936-39, vertelde onze moeder (geb. Ardooie 1889) hoe ze in haar jeugd thuis meer dan eens bru hadden gegeten. Dit moet geweest zijn rond het jaar 1900. Haar ouders, landbouwers afkomstig van Ardooie en Beveren-bij-Roeselare, zullen misschien zelf in hun jonge jaren (omstreeks 1860-70) nog een perceel boekweit gezaaid hebben. Zeker was boekweit bij de vorige generaties (ca. 1880 en vroeger) niet onbekendGa naar voetnoot(40).
En moeder beschreef met blijkbaar welbehagen die bru-gebeurtenis uit haar jeugd. In een grote teil werd het hagelwitte boekweitmeel gemengd met zoetemelk en veel suiker. Deze dikke brij (vandaar de naam bru) moest zo taai en vast geroerd worden, dat een lepel er recht in kon blijven staan. In het midden van deze massa werd er een putje uitgeschept en daar werd gesmolten boter in gegoten. Bru was kermiskost. Het hele gezin schaarde zich aan tafel rond die grote pot en iedere disgenoot hapte met een vork, beginnend aan de rand van de teil, een stuk bru, doopte dit in de boter en speelde deze heerlijke kost naar binnen. Totdat men met de vorken kwam aan het ronde boterputje, dat intussen bijna helemaal uitgelikt was.
De brupot was een grote ronde houten teil, gedraaid uit één groot stuk boomstam, met wanden van ca. 1,50 cm dik. In diezelfde houten teil werd vroeger ook wel eens met een zware ijzeren of stenen bol mostaardzaad gemalen (of beter geplet) en werd de mostaard dan verder klaargemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen wij van onze moeder het bru-verhaal vernamen, en zagen hoe ze er nog zichtbaar van genoot, vroegen mijn broer, mijn zus en ikzelf of ze ook eens bru voor ons wilde maken. Moeder, die een goede kokin was, stemde ten lange laatste toe en begon er dan maar aan. De houten teil werd van de zolder gehaald en goed afgewassen, maar moeder vond in geen enkele winkel van het dorp nog boekweitmeel. Dan heeft ze maar bru bereid van rijstpap met veel suiker, die inderdaad zo stijf en dik stond dat er werkelijk een tinnen lepel recht kon in staan. En in het midden goot ze zoete botersaus. De bru-historie uit onze jeugd hebben wij gedrieën goed onthouden; ze behoort tot de jeugdherinneringen aan onze ouders die wij niet kunnen vergeten, maar blijven koesteren als een warme zaligheid uit onbezorgde kinderjaren.
Groot was mijn verwondering toen ik toevallig in het Idioticon van deken De Bo, onder het woordje brui, bruw het volgende vond, dat ik hier helemaal kopieer: ‘Hetzelfde als brij, d.i. een deeg van boekweitbloem of koornmeel gemaakt en taai geroerd lijk dikke kadul, en dan in een pateel overgeschept: in 't midden maakt men een put waar men de botersaus in giet, en de dischgenoten, elke met zijne vork, beginnen langs den boord van 't pateel, den brui af te halen bij mondsvullen die zij opvolgentlijk in de saus doppen en dan te monde brengen, tot dat men het midden nadert en inneemt’.
Boekweitpap was dus eigenlijk geen echte licht vloeibare pap, maar een soort stevige brij. Ook in de Kempen was boekweitpap bekend en moest er een lepel in recht staan, maar de naam bru zal er wel niet gangbaar geweest zijnGa naar voetnoot(41).
Al die bereidingen uit de oude tijd, toen kermiskost nog eenvoudig was, vergeleken bij onze huidige culinaire hoogstandjes, zijn nu helemaal in de vergeethoek geduwd. Maar onlangs zag ik in Brugge in een luxueuze tearoom aangekondigd dat er nu ook boekweitpannenkoeken op het menu prijken. Ik zag hetzelfde in Roeselare. Er blijkt dat in de moderne gastronomie boekweit een bescheiden relance aan het heroveren is. Maar onze moderne mensen, opgevoed in weelde en gastronomische overvloed, zullen wel moeilijk kunnen beseffen dat hun verfijnde en exquise smaak zich nu richt naar een door hun voorvaders minderwaardig geacht graangewas, dat enkel voor kippen en varkens goed was en alleen in uiterste nood het dagelijks brood mocht vervangen. L. Van Acker |
|