Biekorf. Jaargang 104
(2004)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Nog de herstelde torenspits van de o.-l.-vrouwekerk te Brugge.Met enige verbazing hebben we het artikel gelezen van A. Janssens in Biekorf, 103 (2003), blz. 411 getiteld ‘De gerestaureerde torenspits van de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk: authentiek?’. In concreto gaat het over kleur op de gedeeltelijk herbouwde torenspits van voornoemde kerk en wat het middeleeuws uitzicht zou geweest zijn. Om alle misverstand te vermijden: het bovengedeelte (tot onder de kroon) van de torenspits en drie hoektorentjes die men nu onlangs heeft vervangen, waren niet meer middeleeuws. Het oorspronkelijk 14de-eeuws bouwwerk was reeds omstreeks 1519 gesloopt en na 1521 herbouwd geworden, waarbij o.m. aan de spits een kroon werd toegevoegd. In 1759 werden de hoektorentjes wegens bouwvalligheid afgebroken. In 1818-1819 werd de spits eerst verlaagd tot boven de kroon, om dan in 1853 verder de worden gesloopt tot aan het eerste gewelf in de spits. Daarna volgde een heropbouw, eerst van de spits (-1858), daarna, in 1870-1871, van de vier hoektorentjes die door James Weale enkele jaren later terecht ‘très mesquines’ werden genoemdGa naar voetnoot(1). Deze vier torentjes werden inderdaad in een gewijzigde vorm en op een ander steunpunt herbouwdGa naar voetnoot(2). Het is deze 19de-eeuwse ‘restauratie’ die in 2001-2002 tot voorbeeld diende voor de heropbouw die uiteraard noch middeleeuws, noch authentiek is. Volgens Janssens is de nieuwe spits niet authentiek wegens de kleur, of beter: wegens het ontbreken van kleur. ‘Als men de gerestaureerde toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk een middeleeuws uitzicht had willen geven, dan had men het witsteen dat nu zo mooi schittert in de zon, moeten zwart maken’, schrijft hij.
Maar waarom zou de natuursteen bovenaan de nieuwe spits zwart moeten geschilderd worden om de toren een middeleeuws uitzicht te geven? Janssens steunt op twee uitgavenposten i.v.m. het bouwen van het achtzijdige gedeelte van het Brugse belfort in 1482-1487: er werden toen kolen, olie en zwarte aarde aangekocht om daarmede (blauwe) natuursteen te zwarten. Aangezien het parement van de achtkant gemetseld is met witgrijze Brabantse zandsteen, zal men de blauwe steen moeten zoeken op de oudere vierzijdige verdiepingen waar Doornikse steen aanwezig is aan de galmgaten, lijsten en hoeken. Het zwartschilderen van blauwsteen had misschien de bedoeling de | |
[pagina 84]
| |
De toren van de O.-L.-Vrouwekerk te Brugge op het schilderij van de Meester van de Lucia-legende ‘De H. Nicolaas’ (ca. 1490). Brugge, Groeningemuseum.
De toren van de O.-L.-Vrouwekerk op het schilderij ‘SEPTEM ADMIRATIONES CIVITATIS BRVGENSIS’ (midden 16de eeuw). Brugge, Begijnhof.
| |
[pagina 85]
| |
De toren van de O.-L.-Vrouwekerk, ca. 1850, litho H. Borremans. G. Michiels, ‘Iconografie der stad Brugge’, 2de deel, nr. 568. Brugge, 1966.
De spits van de O.-L.-Vrouwetoren in 1966, foto L. Devliegher. Het benedengedeelte van de spits - met blekere baksteen - is van kort na 1521.
| |
[pagina 86]
| |
gelaagde Doomikse steen te beschermen tegen de invloeden van de lucht en van het weer, maar een speciaal kleureffect zal het wel niet hebben gegeven. Maar of dat nu voldoende is om i.v.m. de O.-L.-V-spits te besluiten met ‘Zowel het witsteen als het blauwsteen zouden in de middeleeuwen zwart zijn gemaakt. De bronnen zijn formeel’, durven we toch formeel betwijfelen. Van de middeleeuwse spits is het gebruikte materiaal niet eens bekend; waarschijnlijk was het parement van baksteen, de hogels van natuursteen. Op de schilderijen van de Vlaamse Primitieven - o.m. bij de Brugse Meester van de Lucia-legende - die op het einde van de 15de eeuw meermaals torens van Brugge afbeelden, is geen zwarte steenbeschildering te bekennenGa naar voetnoot(3), evenmin op schilderijen uit het midden van de 16de eeuw die de tweede spits uitbeelden. Laat het witsteen ‘dat nu zo mooi schittert in de zon’ maar wit zijn (en blijven)!
In het artikel van Janssens komt ook de gevel van de Burgerlijke Griffie (1534-1537) op de Burg ter sprake. Tijdens de restauratie in 2001-2002 werden architecturale en decoratieve elementen bijgewerkt, beschilderd en verguld. Er staat: ‘Nochtans heeft de restauratie hier wel het oorspronkelijk uitzicht hersteld’. De recente kleurenrestauratie is gebaseerd op verfresten die op de gevel werden teruggevonden; van sommige resten kon zelfs niet met absolute zekerheid de oorspronkelijke kleur worden achterhaald. Wat er ook van zij, deze sporen van beschildering zijn afkomstig van de restauratie van de gevel uit 1877-1881 en 1883 toen o.m. nieuwe friezen boven de vensters, nieuwe reliefs in de geveltop en nieuwe bronzen beelden werden aangebracht die de gevel waarschijnlijk een rijker uitzicht hebben gegeven dan de echte Renaissance gevel ooit gekend heeft. De decoratieve elementen waren verdwenen of zeer verweerd zodat het weinig waarschijnlijk is dat restauratie-architect L. Delacenserie nog oorspronkelijke kleurfragmenten heeft teruggevondenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 87]
| |
En tenslotte nog een laatste citaat: ‘Welke reactie zou er komen als de beelden in de gevel van het stadhuis zouden verguld worden, zoals de beelden aan de Heilig-Bloedkapel? Zo zagen ze er immers in de middeleeuwen uit’. Waarom men enkele decennia geleden de acht 19de-eeuwse beelden van de (achteruit geplaatste) gevel van het trapgebouw (1529 e.v.) verguld heeft, is ons niet bekend (In 1552 werden negen beelden - zeven van steen, twee van brons - beschilderd door Jan Zutterman). De beelden van de stadhuisgevel werden in 1792 op de Markt op een brandstapel vernield; enkel zestien consoles - behorend tot het oorspronkelijk werk uit het laatste kwart van de 14de eeuw - zijn bewaard geblevenGa naar voetnoot(5). In de stadsrekeningen lezen we dat schilders betaald worden voor het schilderen en vergulden van de beelden. Op het einde van de 18de eeuw heeft de bekende Brugse schilder en geschiedschrijver P. Le Doulx (1730-1807) de beelden nagetekend in zijn ‘Aenteekeningen wegens het Brugsche Stads-huys’ (Brugge, Stadsbibliotheek, hs. 448). Hij vermeldt o.m. dat de wapenschilden van de witstenen beelden ‘zeer magnifickelyk met couleuren en goud afgezet’ zijn, wat ook zo op zijn tekeningen is weergegeven; van de beelden heeft hij de kronen, kettingen van het Gulden Vlies, zwaarden en scepters verguld. ‘Gouden’ stadhuisbeelden zijn er echter nooit geweest.
Beter dan wie ook, weet auteur A. Janssens hoe belangrijk archivalia - o.m. stads- en kerkrekeningen - kunnen zijn voor de kunstgeschiedenis, maar het blijft eveneens waar dat men daaruit niet te vlug algemene besluiten mag trekken die dan op hun beurt een eigen leven gaan leiden. Luc Devliegher |
|