Hierachter laten wij deze brief volgen. Hij kwam ons in handen via de nalatenschap van E.H. José de Mûelenaere († 2002), destijds lid van het Guido-Gezellegenootschap. Het is niet onmogelijk dat de bestemmeling van de brief uit 1940 deze brief aan J. de Mûelenaere heeft geschonken, en dat de auteur bijgevolg behoorde tot zijn kennissenkring. Of zou de Eerwaarde uit deze brief soms niet José de Mûelenaere zelf kunnen zijn, die in 1940 als jonge priester-leraar en toen reeds een bewonderaar van Gezelle zich aan het schrijven heeft gezet en dit getoond heeft aan Allossery? Allossery was niet onbekend aan J. de Mûelenaere, want hij was een tijdlang in Ardooie, het geboortedorp van de Mûelenaere, onderpastoor geweest en vriend van den huize de Mûelenaere. Wie weet bescheid?
A.B.
Brugge, 17.12.1940
Eerwaarde,
Vooraleer uw Gezellestudie terug te sturen, zou ik die ter lezing willen geven aan prof. dr. Baur en dat zal ik maar kunnen na nieuwjaar.
Het nieuw onderwerp is stellig boeiend, maar geweldig uitgebreid. ‘Geestigheid’ zegt ge, ge bedoelt toch wel zijn humor? Scharpé behandelde dit voor wat Gezelle's aandeel betreft in Reynaert de Vos. ‘Gezelle als spoker’ verscheen in Dietsche Warande en Belfort, 1906.
Van Caesar G(ezelle) bestaat er maar een leven verschenen in 1918. Uit Gezellemuseum mag ik niet uitleenen zonder speciale toelating, doch ik heb het boek.
Van redevoeringen, enz. niets gebundeld. De beruchte rede van Thielt verscheen in Rond den Heerd.
Voor Loquela en Dagwijzer in Rond den Heerd vele tientallen zonden in. De enkele bewaarde handschriften bewijzen dat nooit of bijna nooit iets verscheen zonder dat Gezelle er iets aan veranderde of bijvoegde: overal zijn stempel! maar om met zekerheid te kunnen vaststellen wat door hem is geschreven, wat door anderen, zouden we moeten al de handschriften hebben en dat is niet te doen.
Verders schreef hij ook in 't Limburgsch blad Hekel en Luim, in Neut's blad in Gent, in Standaerd van Vlaenderen (Vandeputte schreef daarover in Dietsche Warande en Belfort voor een 3tal jaren: daar dit hier niet voor mij ligt kan ik voor als nu niet nader bepalen) en last not least in zijn 't Jaer 30 (de eerste jaren) dat immer tintelt van humor, later in Gazette van Kortrijk (Leesmaren), enz.
Gij ziet dat het onderwerp een onmetelijk veld beslaat en dat de studie ervan veel tijd en studie zal vergen. Doch divide er impera.
Immer dienstwillig.
(w.g.) P. Allossery