Biekorf. Jaargang 103
(2003)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
De Angelsaksische prinses Gunild te Brugge1. Drie Gunilds
De Deense prins Knut vestigde in de jaren 1016-1018 over Engeland een stevig koningschap, en begon in laatstgenoemd jaar ook over Denemarken zelf te regeren. Hij zou verder nog grote delen van Noorwegen en Zweden aan zijn rijk toevoegen.
Hij verbleef doorgaans in Engeland. In zijn oud thuisland kon hij rekenen op verwanten. Zijn zus Estrid huwde met de jarl Ulf, de hoogste in aanzien onder de Deense adel. Een andere zus, de naam is me niet bekend, huwde met Wyrtgeorn, koning van de Wenden. Een dochter van dit echtpaar heette Gunild. Deze nicht van Knut zou achtereenvolgens huwen met de Deense graaf Haakon (die zelf de zoon was van een andere zus van Knut), en met de Deense graaf Harold.
Knut had zijn gewelddadige verovering van Engeland bekroond door een huwelijk met Emma, de weduwe van de recentelijk overleden Engelse koning Aethelred II (‘the Unready’, een zwakke vorst). Emma, afkomstig uit Normandië, werkte op het eiland een stijgende Normandische invloed in de hand. In 1066 zou hertog Willem van Normandië, kleinzoon van een broer van Emma, in haar naam aanspraak maken op de Engelse troon. Dat gebeurde dan onmiddellijk na de regering van koning Edward de Belijder, een zoon uit Emmas eerste huwelijk.
Een dochter van Knut en Emma kreeg de naam Gunild. Zij kan hoogstens zeventien-achttien geweest zijn toen zij in 1036 trouwde met Hendrik, zoon van de Duitse keizer Koenraad. Bij dat huwelijk, gesloten in Nijmegen, werd haar voornaam gewijzigd in Kunigund, wellicht naar keizerin Kunigund (gestorven in 1033), echtgenote van keizer Hendrik II.
Gunild-Kunigunds man Hendrik, bijgenaamd de Zwarte, werd in 1039 Rooms-Duits koning en werd zeven jaar later tot keizer gekroond (keizer Hendrik III), maar zijn jonge echtgenote was intussen al gestorven, slachtoffer van pest in Italië (1038). Haar lichaam was overgebracht naar de recent tot klooster omgebouwde vesting Limburg-an-der-Hardt (en niet Lutburg, zoals velen schrijven) bij het stadje Bad Dürkheim, even ten zuiden van Worms.
Dit droevig levenseinde viel toevallig samen met een gedwongen verblijf van haar moeder Emma, intussen weduwe van Knut, in Vlaanderen (Sint-Omaars en/of Brugge, 1037-1040). Die ballingschap had alles te maken met een strijd om de Engelse kroon die na Knuts dood (1035) was losgebarsten. | |
[pagina 271]
| |
Knut had zijn succesrijke loopbaan als koning van Engeland zeker goeddeels te danken aan zijn vriendschap met Godwin, de bekwame graaf van Wessex en 's konings meest vooraanstaande raadgever. Knut had Godwin trouwens Gytha ten huwelijk geschonken, zus van de Deense jarl Ulf. Godwins positie in Engeland is een beetje vergelijkbaar met die van Ulf in Denemarken. Beiden hadden overigens ook een zoon die het tot koning zou schoppen: in Engeland was dat Godwins zoon koning Harold II (die na een regering van minder dan een jaar zou sneuvelen in de strijd tegen Willem van Normandië), in Denemarken was dat Ulfs zoon Sven II (1065-1074). Bovendien is een dochter van Godwin ook Engelands koningin geweest: Edith, de vrouw van koning Edward de Belijder.
Een andere dochter van graaf Godwin en Gytha heette Gunild. Zij was ongetwijfeld veel jonger dan Harold en Edith. Zij bezat de domeinen van Criche en Hardintone in Somersetshire. Zij was allicht samen met haar ouders en haar broers Swegen (Sweyn) en Tostig mee in 1051-52 in ballingschap te Brugge, waar graaf Boudewijn V van Vlaanderen als beschermheer optrad. Haar vader Godwin was namelijk tijdelijk in ongenade gevallen bij koning Edward de Belijder. Godwin was toen het slachtoffer van de drijverijen van de Normandische kliek aan het hof (en zeker ook wel een beetje het slachtof Fer van zijn eigen ambities). Weldra kwam het weer tot een verzoening met de koning. Ik vermoed dat Gunild toen een meisje was van rond de vijftien.
Drie Gunilds dus. Er zijn er in de vermelde families meer geweest. Ook Godwins zoon koning Harold II had bij voorbeeld een dochter met die naam. Maar Knuts nicht, Knuts dochter en Godwins dochter, over die drie gaat het hier volgende verhaal. | |
2. Hastings 1066 en ballingschap in VlaanderenDe kinderloze Edward de Belijder had hertog Willem van Normandië de Engelse troon toegezegd, maar na Edwards dood, januari 1066, verkoos de hoogste adel Harold tot koning, zoon van de intussen overleden Godwin. Harold II had af te rekenen met tegenstanders. In de late zomer trok hij met een legermacht noordwaarts op tegen de koning van Noorwegen, eveneens Harold genaamd, die als troonkandidaat het eiland was binnengevallen, en die de steun genoot van Tostig, de eigen broer van Harold II. Tostig, recentelijk verjaagd uit zijn opstandige graafschap Northumbrië, verkropte het niet dat broer Harold hem toen de nodige steun had ontzegd. Tostig is samen met een andere broer van hem, Wulfroth, gesneuveld bij Stamford Bridge (25 september 1066). Hun overwin | |
[pagina 272]
| |
naar Harold II haastte zich zuidwaarts naar de strijd tegen de indringers uit Normandië. Hij is in het gevecht bij Hastings (14 oktober 1066) zelf gevallen aan de zijde van zijn broers Gurth en Leofwine.
Godwins dochter Gunild, die in minder dan een maand vijf broers in de strijd had verloren, slaagde erin om samen met haar moeder Gytha te ontschepen uit de havenstad Exeter (Devonshire). Hun schip was (of hun schepen waren) zwaarbeladen met kostbaarheden. Na een kort verblijf op het eiland Flat Holm, in het kanaal van Bristol, vestigde Gunild zich met haar moeder in Sint-Omaars. Sommige historici nemen aan dat het verblijf in deze plaats heeft geduurd tot Gythas dood, en dat Gunild dan is verhuisd naar Brugge (verhuis die ter sprake komt in het loden grafplaatje dat in een verder hoofdstuk wordt behandeld). Het oponthoud in Sint-Omaars kan betekenen dat de weduwe van graaf Godwin en moeder van de gesneuvelde koning Harold II is blijven geloven in een snelle omverwerping van het Normandisch bewind in Engeland. De oversteek van het Europees vasteland naar Engeland was immers omzeggens nergens korter dan van haar toevluchtsoord (toen een zeehaven) naar Dover.
Gunild is dus na een tijd in Brugge gaan wonen, dat ze waarschijnlijk al kende van een vorige ballingschap in 1051-52, en dat vanzelfsprekend naast Sint-Omaars een tweede plaats van druk gaanen-komen naar en uit haar vaderland bleef. Zij genoot er nu de bescherming van graaf Robrecht de Fries (1071-93), tweede zoon van Boudewijn V.
Gunild zal die vorst wellicht hebben gesteund in zijn politiek ten gunste van zijn schoonzoon koning Knut IV van Denemarken, die plannen had om aan de Normandische heerschappij in Engeland paal en perk te stellen. Knut bracht daartoe in 1085 een vloot bijeen, maar de invalspoging liep op een mislukking uit. Het is niet ondenkbaar dat Gunilds reis van Brugge naar Denemarken (waarvan het pasgenoemde grafplaatje gewaagt) met dat gebeuren verband houdt. De schaarse inlichtingsbronnen nopen echter tot voorzichtigheid. Het is b.v. evengoed mogelijk dat Gunilds reis naar Denemarken al eerder had plaatsgevonden, en meer in het bijzonder een bezoek had omvat aan koning Sven II (koning van 1065 tot 1074). Sven was met name Gunilds neef. Zijn vader Ulf was de broer van haar moeder Gytha.
De ballinge is op 24 augustus 1087 te Brugge gestorven. Daar het de feestdag van de apostel en martelaar Bartholomeus was, wat het opdragen van rouwdiensten niet toeliet, is de door haar gestichte | |
[pagina 273]
| |
jaarmis voor haar zielerust met drie dagen vervroegd tot 21 augustusGa naar voetnoot(1). | |
3. Een loden grafplaatjeIn de kist is onder Gunilds hoofd een loden plaatje gelegd (24,5 - 24,8 cm hoog, 19,5 - 20,5 cm breed) waarop een Latijnse tekst is gegrift in karolingische minuskelGa naar voetnoot(2). ‘Gunild was een Engelse, geboren uit zeer edele ouders. Haar vader was graaf Godwin, militair opperbevelhebber in een groot deel van EngelandGa naar voetnoot(3). Haar moeder sproot voort uit een vooraanstaand Deens geslacht. Gunild was nog een jong meisje toen zij een gelofte deed van maagdelijke zuiverheid. Naar het geestelijk huwelijk verlangende, wees zij verschillende edele huwelijkskandidaten af. Toen zij al de huwbare leeftijd had bereikt werd Engeland overwonnen door Willem, graaf van de Noormannen, en haar broer Harold, koning der Engelsen, door dezelfde gedood. Zij verliet haar vaderland en verbleef een aantal jaren als ballinge in Sint-Omaars in Vlaanderen. (...) Van daar kwam zij naar Brugge. Na hier een aantal jaren doorgebracht te hebben trok zij naar Denemarken. Na haar terugkeer ging zij als maagd naar de Heer in het jaar 1087, 9 Kalendas Septembris (24 augustus), de 22ste maan.’
Het overgeslagen tekstgedeelte - zie (...) hiervoor:
‘Zij was altijd opgeruimd en bescheiden voor haar dienstboden, | |
[pagina 274]
| |
welwillend en rechtvaardig voor vreemdelingen, mild voor de armen, streng voor haar lichaam, dermate dat zij velejaren lang tot op haar sterfdag geen vlees at, noch iets tot zich nam wat haar aangenaam leek, maar nauwelijks het levensnoodzakelijke at, en een haren (onder)kleed droeg, dit alles buiten het medeweten van haar dienstboden.’
Nicolaas Huyghebaert meende in Gunilds voorkomendheid voor vreemdelingen een typisch Engelse karaktertrek te zienGa naar voetnoot(4).
Gelofte van maagdelijkheid of weigering om te trouwen is en blijft een moeilijk te duiden gegeven, behorend tot de strikte privésfeer. Men kan echter wel de vraag opperen in hoeverre de dochter van een graaf, die bovendien de ware regeerder was in het rijk van de zwakke Edward de Belijder, had kunnen optornen tegen ouderlijke dwang om een batig huwelijk af te sluiten. Is de loden grafplaat al bij de kisting meegegeven met het lijk? Geen enkel onderzoeker heeft daaromtrent al twijfel geuit. Toch valt m.i. niet geheel uit te sluiten dat er veel later een herbegrafenis heeft plaatsgevonden. Het probleem hangt samen met de vraag of Gunilds grafmonument, zoals het uit latere eeuwen bekend is (zie verder), wel rond het tijdstip van haar dood kan gebouwd zijn. Het bevond zich namelijk in een hoek, gevormd door de muur van het pand en de muur van de kerk van Sint-Donaas (zie fig. 1). Maar bij Gunilds
1 .Sint-Donaas II rond 1785. (Stadsbibl. Brugge, hs. 595)
| |
[pagina 275]
| |
overlijden stond daar nog de oudste Sint-Donaas, de romaanse rondbouw naar het model van de Akense Paltskapel.
Deze ‘Sint-Donaas I’ kwam in de loop van de 12de eeuw tot verval, en is tegen het einde van die eeuw afgebroken en vervangen door de veel grotere romaanse ‘Sint-Donaas II’. De kunsthistoricus V Vermeersch neemt aan dat het bovengenoemd kloosterpand, ten noorden aanleunend tegen de kerk, pas samen met de Sint-Donaas II is opgetrokkenGa naar voetnoot(5). In dat geval lijkt het mogelijk dat Gunild ongeveer een eeuw na haar dood een nieuwe begraafplaats heeft gekregen, waarbij het gebeente normalerwijs in een nieuwe kist zal zijn geplaatst. Die kist werd ingemetseld in het grafmonument. Als het loden tekstplaatje er al was heeft het de herbegrafenis meegemaakt. Maar was het er al?
Anderen nemen aan dat een kloosterpand al in de loop van de 11 de eeuw, of zelfs nog eerder, tegen de Sint-Donaas I was aangebouwdGa naar voetnoot(6).
Op een al evenmin te achterhalen tijdstip - misschien al bij de oprichting - is het grafmonument verrijkt met een beeld van Maria die het van het kruis afgehaalde lichaam van haar zoon Jezus op haar schoot heeft. Dit beeld stond in een nis op de dekstenen die het eigenlijke graf afsloten. Deze dekstenen bevonden zich op ongeveer 1,20 m. hoogte boven de vloer.
Nog aan de vooravond van de afbraak in 1804 was deze ‘Nood-Gods-kapel’ een devotieplaats. ‘Daar zijn oude lieden te Brugge die in den tijd (in hedendaags Nederlands: destijds) hunnen toevlucht genomen hebben naar den nood Gods, of capelle van der Bank, in den Zuid-oosthoek van den pand van Sint Donaas’, vertelt Guido Gezelle in Rond den Heerd, jg. II, 14 sept. 1867, blz. 333. | |
4. De grafsteenGunilds grafkapel in de zuidoosthoek van het pand kwam er dus allicht op zijn laatst ongeveer een eeuw na haar dood.
Het kapittel van kanunniken van Sint-Donaas nam op 15 oktober (Sint-Donatiaansdag) 1389 het besluit om dringende en dure herstel- | |
[pagina 276]
| |
en heropbouwwerken aan dak en toren te bekostigen met een deel van de rijkdommen die prinses Gunild aan Sint-Donaas had geschonkenGa naar voetnoot(7). Het kapittel nam zich tegelijk voor om de jaarmis voor haar zielelafenis voortaan met een zekere plechtigheid op te dragen bij haar grafkapel in de hoek van het pand.
Het is niet ondenkbaar dat dit kapittelbesluit ook iets te maken heeft met het aanbrengen van de stenen graf? waaromtrent kenners al vroeg hebben opgemerkt dat het opschrift van beduidendjongere datum is dan Gunilds sterfjaarGa naar voetnoot(8). Hier volgt de inscriptie (naar Scourion, maar ik verkies het jaartal MXLIII (1043) boven MXLII (1042) om redenen waar ik verder over uitweid):
‘Gunildae Canuti / Angliae, Daniae, Marciae, Norwegiae et Sueciae / Regis filiae / Augusti Henrici Nigri conjugi / post acceptam gravissimam a marito injuriam / in hoc castello religiose viventi / et Anno Domini MXLIII XII kalendas Septembris / defunctae / hoc monumentum / ecclesia cui perquam erat munifica / erexit.’
Vertaald: ‘Voor Gunild, dochter van Knut de koning van Engeland, Denemarken, Noorwegen en Zweden, en echtgenote van keizer Hendrik de Zwarte. Na een zeer zware belediging vanwege haar man heeft zij in deze vesting (de Burg van Brugge) een religieus leven geleid, en zij is er op 21 augustus 1043 overleden. Voor haar heeft deze kerk, waarvoor ze zeer vrijgevig was, dit grafmonument opgetrokken.’
De begravene was volgens deze tekst Gunild, dochter van koning Knut (in huwelijk met Emma van Normandië), en echtgenote van de Duitse keizer Hendrik de Zwarte. Onder de toenaam ‘de Zwarte’ staan twee keizers met de voornaam Hendrik bekend, waaronder Hendrik III die (weliswaar jaren voor zijn keizerschap) van 1036 tot 1038 de echtgenoot was van de pasgenoemde Gunild Knutsdochter (die in werkelijkheid in juli 1038 aan pest is bezweken; hieromtrent | |
[pagina 277]
| |
volgt verder meer).
De vermelding 21 augustus als sterfdatum kan enkel afkomstig zijn van het feit dat de jaarmis voor Gunild (Godwins dochter uiteraard) altijd op 21 augustus viel. Deze prinses was in werkelijkheid op 24 augustus 1087 gestorven, maar de jaarmis viel drie dagen vroeger om redenen die daarnet al zijn aangehaald.
Tenslotte is er nog het verrassende jaartal 1043. Dat moet alles te maken hebben met een derde Gunild, nicht van de in 1035 gestorven Engels-Deense koning Knut (zie hoofdstuk 1). Zij is mogelijk in 1043 (of in ieder geval op een tijdstip daar niet ver uit de buurt) op bevel van de toen almachtige graaf Godwin uit Engeland verbannen, samen met haar zonen Hemming en Thurkill. N. Huyghebaert dateert 1044 of 1045. Zijn bron kan moeilijk iets anders zijn dan een kroniek. Die van Roger de Hoveden geeft inderdaad 1044 op. Maar kronieken dateren niet altijd exact. Het is mogelijk dat een mij niet bekende (of zelfs een verloren gegane) bron van 1043 sprak.
Het waren de beginjaren van de regering van koning Edward de Belijder. Het moet in Godwins bedoeling hebben gelegen om ongewenste Deense invloeden aan het hof te verzwakken. Zoals zovele andere ballingen vond Knuts nicht tijdelijk een onderkomen aan het grafelijk hof te BruggeGa naar voetnoot(9).
Het ziet ernaar uit dat die vrouw ietwat al te actiefbezig is geweest - in Godwins ogen - om de kandidatuur van haar neef Sven (de latere koning van Denemarken, zoon van Ulf en van Knuts zus Estrid) te ondersteunen als koning van Engeland, wat de positie in gevaar kon brengen van Edward de Belijder, die in 1042 door Godwins toedoen de Engelse troon had bestegen.
Het is goed mogelijk dat dit wedervaren uit het leven van Knuts nicht Gunild ten grondslag ligt aan de aanwezigheid van het sterfjaar 1043 op de grafsteen in het Sint-Donaaspand.
Deze Gunild is echter niet eens te Brugge gestorven. Ze is van daar naar haar thuisland Denemarken vertrokken. In de literatuur over Gunilds grafsteen in het Sint-Donaaspand is zij tot nog toe de grote vergetene.
Zo is op het grafmonument van Godwins dochter Gunild zeer lang na haar dood - want de herinnering aan de juiste persoon was volledig uitgewist - een stenen gedenkplaat aangebracht met een inscrip- | |
[pagina 278]
| |
tie die waarschijnlijk (al dan niet betrouwbare) elementen bundelde uit het leven van drie 11de-eeuwse Gunilds: de nicht van koning Rnut, de dochter van koning Knut en de dochter van Godwin. De verwarring kan haar oorzaak enkel vinden in het feit dat in diverse middeleeuwse kronieken slechts over de eerstgenoemde twee Gunilds biografische gegevens te lezen waren. Wat dan met zich meebracht dat van de drie Gunilds enkel die twee in de herinnering bleven. | |
5. De ‘zware belediging’Dat Knuts dochter Gunild van haar echtgenoot (de toekomstige) keizer Hendrik III de Zwarte een zeer zware belediging heeft te slikken gekregen is klaarblijkelijk voor het eerst verteld door de Engelse kroniekschrijver William van Malmesbury, die in Zuid-West-Engeland heeft geleefd van rond 1090 tot rond 1143, monnik in de abdij Malmesbury bij Bristol. Hij heeft het erover in zijn werk ‘De Gestis Regum Anglorum Libri Quinque’ (449-1120)Ga naar voetnoot(10): Hendrik verdacht zijnjonge vrouw van echtbreuk, waarop deze haar onschuld bewees door middel van een godsoordeel in de vorm van een tweegevecht. Er rees een probleem toen de strijder van de tegenpartij een reuzegrote en -sterke kerel bleek te zijn, tegen wie geen enkele ridder uit haar gevolg het durfde opnemen. Een knaap meldde zich en schakelde de gevreesde tegenstander uit. Gunild wees zwaarbeledigd haar echtgenoot af en ging leven als religieuze.
De Gunild in kwestie is in werkelijkheid na amper twee huwelijksjaren in Italië, nabij de Po-monding, bezweken aan de pest, in 1038. Dat weet men van Wipo, een Zwitser die als kapelaan van de Duitse koningen en keizers Koenraad II en Hendrik III (vader en zoon) aan het Duitse hof opmerkelijke poëzie schreef (waaronder de bekende sequens voor Pasen ‘Victimae paschali’), alsook de zeer betrouwbare biografie ‘Gesta Chuonradi II. imperatoris', opgesteld in 1040-1046.
De geschiedschrijvers nemen van elkaar de veronderstelling over dat het wedervaren met het godsoordeel postuum in Gunild Knutsdochter’s schoenen is geschoven als gevolg van een verwarring met keizerin Kunigund, de echtgenote van keizer Hendrik II die geregeerd had in de aanvangsjaren van de jaren duizend. Deze Kunigund heeft, ook alweer volgens berichten die pas zijn opgedoken na haar dood, een beschuldiging van echtbreuk glansrijk ontzenuwd door ongedeerd op blote voeten over een aantal gloeiende ploegscharen te | |
[pagina 279]
| |
stappenGa naar voetnoot(11). Dat ze met de veeljongere Gunild is verward wordt dan een gevolg genoemd van het feit dat deze prinses van Engels-Deens- Normandische afkomst (nl. dochter van Knut en Emma) bij haar huwelijk met de toekomstige keizer Hendrik III te Nijmegen in 1036 een nieuwe naam kreeg: Kunigund.
Het klinkt inderdaad acceptabel, vooral als men details over het hoofd ziet zoals het feit dat een blootvoetse wandeling over gloeiende ploegscharen niet hetzelfde is als een tweegevecht. En als men toevallig niet op ‘feiten’ is gebotst zoals de vuurproef die ook Gunilds moeder koningin Emma zou hebben doorstaan op betichting van ongewenste intimiteiten met een prelaat. Ook hier duikt dat verhaal pas op in geschriften die na betrokkenes dood zijn ontstaan.
Dat alomtegenwoordige godsoordeel-motief is niets anders dan een verhaaltechnische gemeenplaats - in hedendaags academischjargon een topos - die, in de hier aangestipte gevallen, de huwelijkstrouw van de betrokken dames hoog boven alle mogelijke postume verdachtmaking uittillen moest. Een soort zuiverheidscertificaat dus.
(In werkelijkheid werd enkel een voorspoedige genezing van de brandwonden als het bewijs van onschuld beschouwd. Maar voor de hagiografen was het een koud kunstje om hun lezers voor te houden dat de held van het verhaal niet eens brandwonden opliep. ‘Ach die middeleeuwen?’ Liever niet. Ook hedendaagse biografen leggen hun kritische ingesteldheid wel eens even opzij wanneer ze sensatie ruiken. De lezer betaalt z'n exemplaar en wil dus wat. Zo was het toen, zo is het nu.)
Men sprong in de jaren duizend met het genoemde zuiverheidscertificaat net zo wild om als met heiligverklaringen, en veel biografen zullen dan wel precies op een heiligverklaring van de door hen geportretteerde persoon hebben gemikt. Hier volgt ter informatie een lijstje met vijf verwanten van Knut en Emma die zijn gecanoniseerd. Edward de Martelaar, koning van Engeland, halfbroer van Aethelred II die Emmas eerste echtgenoot was. Edward de Belijder, koning van Engeland, zoon van Aethelred II en Emma. Edith, zus van Edward de Martelaar. Knut IV, koning van Denemarken, kleinzoon van Ulf en Estrid (deze laatste een zus van de vooraan genoemde Deens- Engelse koning Knut). De gelukzalige Karel de Goede, graaf van Vlaanderen, zoon van Knut IV. | |
[pagina 280]
| |
Ook keizer Hendrik II en keizerin Kunigund, dezelfde van de gloeiende ploegscharen van daarnet, zijn heilig verklaard. De feiten wekken de indruk dat vooral maagden en kinderloze gehuwden het niet onder de markt hadden om eanonisatie te ontlopen, als ze maar machtig waren.
Het lijkt niet onmogelijk dat na de dood van Gunild Godwins Dochter (1087) in en rond het Brugse Sint-Donaaskapittel, en in het daar nauw mee samenhangend grafelijk huis, de hoop heeft geleefd dat ook haar de eer der altaren te wachten stond. En dat die mensen dan ook des te gretiger uit de kroniekberichten over haar genoemde naamgenoten de informatie bijeen hebben geraapt die het nuttigst leek om het beoogde doel te bereiken. | |
6. Meyerus, beeldenstorm en restauratie.De geschiedschrijver Jaeob de Meyere, met zijn humanistennaam Jacobus Meyerus (Vleteren in Frans-Vlaanderen 1491 - Brugge 1552), is met betrekking tot Gunilds graf en grafsteen een kroongetuige. Als kapelaan van de Sint-Donaas stond hij er immers met zijn neus op.
Wat hij over Gunild meedeelt is dan ook geheel gelijkluidend met de inscriptie op de (oorspronkelijke) grafplaat, d.w.z.: zij was de dochter van koning Knut en koningin Emma van Engeland, zij was de vrouw van (de latere) keizer Henrik III de Zwarte, zij heeft van haar man een zware belediging te slikken gekregen, en zij stierf te Brugge op 21 augustus 1043.
De Engelse onderzoeker G. Beltz zou in 1833-34 in twijfel trekken of de grafsteen er in Meyerus' dagen al was, daarbij als argument aanvoerend dat de eminente historicus de inscriptie ongetwijfeld letterlijk zou hebben geciteerd als hij ze had gekendGa naar voetnoot(12). Niet slecht geredeneerd, maar toch naast de kwestie. Meyerus heeft namelijk de inhoud van zijn Gunild-verhaal juist volledig te danken aan de grafsteen- inscriptie. Hij heeft die bron als zodanig niet met name genoemd, maar hij stipte wel aan dat hij later uitvoeriger op het onderwerp zou terugkomen, mocht het God believenGa naar voetnoot(13).
De voortreffelijke historiograaf Meyerus heeft daarnaast uit het Sint-Donaasarchief het kapittelbesluit van 1389 opgediept (weer zonder zijn bron te vermelden), bepalende de verkoop van een deel | |
[pagina 281]
| |
van de door Gunild geschonken kerkschat. Aan hem dankt men ook het detail dat de kerk in zijn dagen nog in het bezit was van het psalterium dat de prinses had geschonken. De kanunniken van Sint- Donaas noemden het boek in Meyerus' tijd nog altijd ‘Gunilds psalterium’, met de psalmen in het Latijn, vertaald ‘in het Saksisch, wat hier niemand verstaat’Ga naar voetnoot(14). Deze kostbaarheid kan vernield zijn in de Brugse beeldenstorm van 1578.
Heelwat latere geschiedschrijvers leggen verband tussen de prinses en twee zeer oude en opmerkelijke relieken uit de kerkschat van de Sint-Donaas: de bisschopsstaf van de heilige Machutus en de mantel van de heilige Brigida, insulaire heiligen allebei. Zulk verband legt Meyerus hier niet, maar het is goed mogelijk dat hij van plan was om in zijn aangekondigde studie alles uit te spitten.
Beide voorwerpen worden thans samen met de loden grafplaat bewaard in de Sint-SalvatorskerkGa naar voetnoot(15).
In ieder geval lijkt de stenen plaat op haar grafmomument in het Sint-Donaaspand vernield of verdwenen bij de pasgenoemde storm van geweld die onder aanvuring van Gentse Calvinisten, o.l.v. Ryhove, de stad Brugge doorraasdeGa naar voetnoot(16).
Enkele tientallenjaren later is een gerestaureerde of nieuwe grafsteen in de plaats gekomen. Die steen vermeldde als sterfjaar 1042 i.p.v. 1043. Het laatste vertikale streepje van MXLIII was door vergetelheid weggevallen, neem ik aan. MXLII dus.
Het betrof een steen uit arduin, vierkant, ongeveer 18 duimen (45 cm) hoog en breed. Helemaal onderaan was toegevoegd: ‘Quod denuo institutum est per M. Nicolaum Hele’. Op ‘Hele’ volgde in kleinere letter en op ietwat hoger niveau ‘or’. Delepierre schoof een Nicolaas Elewout of Hellewout naar voren, organist van de Sint-Donaas van 1579 tot 1633Ga naar voetnoot(17). ‘Denuo institutum’ (letterlijk: opnieuw opgericht of ingesteld) slaat normaal op de plaatsing van | |
[pagina 282]
| |
een nieuwe steen. Beeldstormers gaan grondig te werkGa naar voetnoot(18). Het is overigens mogelijk dat toen van het hele grafmonument in de hoek van het Sint-Donaaspand niet veel is overgebleven. Een tekening ‘van rond 1700’ (M. English) toont in ieder geval een monument in 17deeeuwse barokstijlGa naar voetnoot(19).
2. Het grafmonument rond 1700. (M. English, Dagklapper, II, 93).
Rond dezelfde tijd is enkele mijlen verder, in de kerk van Damme, Jaeob van Maerlants verkommerde grafsteen, slachtoffer van dezelfde beeldenstorm- en oorlogsdagen, aangepakt door restaurateurs die er meteen de grafplaat van Tijl Uilenspiegel van gemaakt hebben | |
[pagina 283]
| |
[pagina 284]
| |
Ga naar voetnoot(20). Het lijkt of Gunild Godwins dochter meer geluk heeft gehad, maar schijn bedriegt. Het zou wel eens kunnen dat op haar grafmonument nooit iets anders te lezen is geweest dan de toeschrijving aan twee totaal andere Gunilds. Alleen een gedeelte van de sterfdatum (dag en maand, maar niet het jaar) verwees naar de ware Gunild, maar die verwijzing was niet eens exact, aangezien de datum van de drie dagen vooruitgeschoven jaarmis vermeld stond. | |
7. De ware identiteit komt aan het lichtDe identiteit van de ware Gunild kwam aan het licht dankzij de ontdekking van het loden plaatje in haar doodskist. Dat gebeurde op 31 maart 1786, naar aanleiding van werkzaamheden aan het noordportaal van de Sint-Donaas. Dat noordportaal paalde nl. aan het grafmonument in de zuid-oost-hoek van het pand. Men trof daar de resten aan van een ingemetselde kist met het gebeente en met, netjes onder het doodshoofd, de plaat. Alles werd bijeengebracht in een nieuwe kist, die werd verzegeld met het zegel van de bisschop van Brugge, F. Brenart. De tekst van de plaat was intussen natuurlijk getranscribeerd, zij het nog niet al te conform met het origineelGa naar voetnoot(21).
Het kransje ingewijden zal de grove onbetrouwbaarheid van de inscriptie op de arduinen grafsteen wel niet direct aan de grote klok hebben gehangen. Maar de omstandigheden namen gauwer dan verwacht een beslissende wending. De nieuwe kist is op 26 februari 1804 namelijk herontdekt door militairen die de nog resterende gedeelten van de al grotendeels gesloopte Sint-Donaas aan het afbreken waren, inclusief het grafmonument van de prinses. Zij hebben ook de kist met haar inhoud vernield, op de loden plaat na. Daar viel immers wat aan te verdienen. De plaat is dan via enkele tussenpersonen terecht gekomen in de collectie van de Sint- SalvatorskathedraalGa naar voetnoot(22). En even na 1830 is men op een wetenschappelijk verantwoorde wijze gaan zoeken naar de werkelijke toedracht. J. Huyghebaert |
|