Biekorf. Jaargang 103
(2003)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |||||||||||||||
Iepertegen de Utenbroeken, 1335Het Stadsarchief van Ieper omstreeks 1900 werd beschouwd als één van de rijkste van West-EuropaGa naar voetnoot(1). De vernietiging tijdens de eerste wereldoorlog betekende dan ook een enorm verlies aan bronnen voor de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen en de Westhoek in het bijzonder. In vele gevallen is dit een onherstelbaar verlies. Daarvan getuigen nog altijd de vele verwijzingen in reeente studies naar de vooroorlogse inventarissen, die vaak de enige - en helaas niet meer te controleren - bron vormen voor een massa verdwenen documenten.
Hoewel vele originelen te Ieper in de wereldbrand verdwenen, zijn soms toch de inhoudelijke gegevens overgeleverd. Zo waren een aantal stukken voordien al integraal uitgegeven, waardoor op zijn minst de tekst en soms een uitvoerige beschrijving voorhanden is. Bekend zijn natuurlijk ook de massa nota's van Arthur Merghelynck, bewaard in de Albertina te Brussel, die zich wel - vanuit de specifieke interesse van Merghelynck - vooral toespitsen op genealogische gegevens. En ook de nota's van vroegere stadsarchivarissen kunnen een schat aan informatie bevattenGa naar voetnoot(2).
Wij willen hier wijzen op een andere mogelijkheid om een aantal verloren gegane archivalia van Ieper ‘terug te vinden’: het feit dat soms nog dubbels aanwezig zijn in andere archiefdepots. Archivaris Diegerick baseerde zich halfweg de 19de eeuw voor een aantal omschrijvingen van de charters in Ieper al op ontledingen van oorkonden in inventarissen van andere archieven, voornamelijk in Gent, waarvan hij soms de analyse gewoon overnamGa naar voetnoot(3). Deze documenten bestaan uiteraard nog, en kunnen in de plaats van de te Ieper verdwenen stukken geconsulteerd worden. Veel gepubliceerde inventarissen waren er in zijn tijd evenwel nog niet, zodat een aantal dubbels hem onbekend gebleven moeten zijn. | |||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||
Wij gebruiken hier bewust de weinig precieze term ‘dubbels’. Misschien betreft het een dubbele expeditie. In een aantal gevallen betreft het ook kopieën in Ieper van originelen, die elders bewaard werden, in andere gevallen was het net omgekeerd. Doorgaans wordt dit duidelijk vermeld door Diegerick. Toch is dit niet steeds ondubbelzinnig uit te maken. Wat beschreven wordt als een eigentijdse kopie op perkament, kan immers misschien net zo goed een vooroorkonde zijn, die niet als dusdanig herkend werd. Bij gebrek aan de Ieperse stukken zelf is het nu meestal niet meer mogelijk dit na te gaan, hoewel een dergelijk stuk voor de studie van het proces van de besluitvoering erg interessant kon zijn. Het geval, dat wij hier nader behandelen, roept in dit opzicht een aantal vragen op. | |||||||||||||||
Een kopie van een verdwenen origineel?In het Stadsarchief van Veurne berust een fonds ‘Charters’, eigenlijk een misleidende titel, want het fonds bevat niet alleen oorkonden stricto sensu - overigens niet alleen originelen, maar ook afschriften -, maar ook brieven, diploma's e.d.m. Deze verzameling werd in de 19de eeuw voor een stuk bijeengebracht en volledig chronologisch geïnventariseerd door stadsarchivaris Edmond Ronse. Hij schreef meteen op de bruine omslag een regest. Of hij daarnaast een beschrijving in een lijst op papier zette, is niet bekend. Ere-stadsarchivaris Arthur Merghelynck deed dit alvast wel (of, beter, liet dit doen). Zijn lijst wordt nog steeds bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot(4). De ‘Charters’ werden n.a.v. de herinventarisatie tijdens de tweede wereldoorlog opgesplitst, waarbij zowat de helft van de stukken in het Rijksarchief te Brugge bewaard gebleven is. Hiervan bestaat een zeer gebrekkige inventarisGa naar voetnoot(5). Van de stukken te Veurne bestaat een uitvoeriger regestenlijst van ondergetekende, die vooralsnog enkel ter plaatse consulteerbaar isGa naar voetnoot(6).
Bij de stukken die thans nog te Veurne berusten, zijn er twee, waarbij Ronse een verwijzing naar Diegericks Inventaire opnam. Het eerste is een grafelijk privilege van Gwijde van Dampierre uit 1277, dat reeds enkele malen uitgegeven werdGa naar voetnoot(7). Het stuk in Veurne is een | |||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||
15de-eeuwse kopie op papier, die naar het Privilegieboek uit Ieper en het origineel aldaar geeollationeerd werd door J. Steelant. De beginfase is zeer defectief. Dit stuk is bijgevolg in meerdere opzichten van minder belang.
Het andere document dateert uit 1335 en werd door Diegerick vrij uitvoerig beschrevenGa naar voetnoot(8). Het betreft - in zijn ontleding - een arbitrale sentencie door de grafelijke afgevaardigden Jean van Caedzant en Josse van Eeinsrode, de Ieperse schepenen Lambert Belle en Guillaume Boydin, namens Ieper, en Rogier van Woemen, Jean Purin en Joris Snoec namens de parochies Woumen, Merkem en Noordschote, en namens messire Philippe van Aveskerke, naar aanleiding van een geschil over de sluizen van Nieuwendamme en Nieuwpoort. Het stuk bevat in de regest van Diegerick de volgende onderdelen:
Het door Diegerick beschreven archiefstuk heeft de eerste wereldoorlog niet overleefd. Daarom is het te betreuren dat zijn tijdgenoot E. Vanden Bussche in een studie over de IeperleetGa naar voetnoot(9) letterlijk de regest van Diegerick overgenomen heeft, in plaats van opnieuw het origineel ter hand te nemen, en daardoor niets nieuws vermeldt. In het Stadsarchief van Veurne treffen we evenwel het geciteerde gelijkaardige document aan, dat Ronse meteen met het - toen nog bestaan- | |||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||
de - Ieperse charter identificeerde, en dat dus in de plaats van het verloren origineel moet kunnen tredenGa naar voetnoot(10).
Er zijn nochtans enkele aspeeten aan dit stuk, die onze aandacht trekken. Het begint al met de traditionele eerste lijnen van Diegericks regest, de datering. Het stuk in Ieper was blijkbaar opgesteld te Nieuwpoort en gedateerd op Sint-Andriesavond 1335, dit is 29 november. Het perkament in Veurne bevat evenwel geen enkele datatio-formule. Dit merkwaardig genoeg in tegenstelling tot een sigillatio-aankondiging, die we in de beide versies aantreffen. De bezegeling wordt immers in de Veurnse versie wel aangekondigd in de tekst, maar niets wijst er op dat die effectief plaats gevonden heeft: er is geen plooi en er zijn ook geen zegelstaarten. Het perkament is zelfs opvallend dicht onder de tekst afgesneden, al kan dit eventueel later gebeurd zijn. Volgens Diegericks regest bevatte het stuk van Ieper de zegels van de zeven oorkonders aan dubbele staarten, alle in bruine was.
Deze formele kenmerken zijn niet de enige opvallende afwijkingen. Belangrijk is dat de tekst inhoudelijk niet geheel overeenstemt met de regest van Diegerick. Twee elementen vallen hierbij op: het feit dat in de tekst eigenlijk nergens expliciet over Nieuwendamme gewag gemaakt wordt, en de vaststelling dat er een clausule méér is, waarbij vooreerst kerkgeboden en vervolgens een bijkomende validering door de baljuw van Ieper aangekondigd worden. We bekijken deze elementen even nader.
De regest van Diegerick heeft het zonder meer over de sluizen van Nieuwendamme en van Nieuwpoort. Het is merkwaardig dat de Veurnse versie wel expliciet een sluis in Nieuwpoort vermeldt, maar een andere sluis niet echt te Nieuwendamme localiseert. Nochtans lijdt het geen twijfel, dat wel degelijk ook de sluizen te Nieuwendamme bedoeld zijn.
Extern wordt een aanwijzing geboden door twee dorsale notitie's op het Veurnse perkament. Een 18de-eeuwse omschrijving als ‘Oud reglement op het brecken vande waeteren door de sluysen van Nieuwendamme’ laat er geen twijfel over bestaan, dat vroegere archiefbeheerders duidelijk de niet benoemde sluis al met Nieuwendamme vereenzelvigden. Is het op basis van een soortgelijke rugnota, of volgens een titulus boven het afschrift in het Ieperse Wittenboek, dat Diegerick meteen de identificatie doorvoerde? Of moeten we veronderstellen dat het Ieperse stuk hierover explicieter was? | |||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||
Ook inhoudelijk, topografisch én historisch, is het zonder meer duidelijk dat de sluizen van Nieuwendamme bedoeld moeten zijn. De formulering maakt immers duidelijk dat het een sluis betreft, waar de zeestromingen nog merkbaar waren; hierdoor is er sprake van een ‘zoute deur’ (zee-, dus stroomafwaarts) en een ‘verse deur’ (stroomopwaarts). Meer nog, het lijkt een tweede dergelijke sluis te betreffen op eenzelfde plaats, en inderdaad stellen we vast dat er op cartografisch materiaal alleen in Nieuwendamme dergelijke waterbouwkundige werken aangeduid wordenGa naar voetnoot(11).
Dit alles biedt evenwel geen antwoord op de vraag, of Nieuwendamme letterlijk vermeld werd in de versie die Diegerick in handen heeft gehad, dan wel of hij uit eigen beweging een nietgenoemde sluis met die van Nieuwendamme identificeerde. Of dus de tekst te Veurne overeenstemde met die te Ieper. Zoniet kunnen er immers nog afwijkingen geweest zijn. En die waren er, zoals blijkt uit de tweede variante.
Een tweede afwijking van de regest van Diegerick ten opzichte van het te Veurne bewaarde stuk, is dat onze tekst aangevuld blijkt met een opschortende voorwaarde. De tekst van de arbitrale sentencie zou volgens deze clausule nog onderworpen worden aan kerkgeboden in alle dorpen, waar het van belang was. Reageerde niemand op deze kerkgeboden, dan moest het stuk aangevuld worden met de bezegeling door de baljuw (van Ieper?) en de parochies, wie het aanbelangde, en zo meteen definitief worden. Reageerde wél iemand, dan zou die gedaagd worden voor de grafelijke raad te Brugge, daags na KerstdagGa naar voetnoot(12). En ingeval de sentencie dan met recht en reden weerzegd werd, zouden de commissarissen moeten oordelen over de onkosten die Ieper intussen gemaakt had.
Het is niet geheel duidelijk waarom dit voorbehoud ingeschreven werd. Een verwerping van de sentencie zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn, als er buiten het medeweten van de partijen een ouder akkoord was, dat een andere regeling voorschreef. Al lijkt dit toch maar weinig waarschijnlijk. | |||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||
Van deze clausule mogen we als vaststaand aannemen dat ze niet voorkwam in het stuk dat Diegerick ontleedde. Ze is immers even fundamenteel als de bepaling inzake de rechten van de graaf de overeenkomst te wijzigen, die de archivaris wél opnam. Meer zelfs, de beschrijving van de zegels van de oorkonders maakt ondubbelzinnig duidelijk dat de clausule niet toegepast werd, als een argument e contrario. Indien er immers naar aanleiding van de kerkgeboden geen wederzeggen geweest was, zou de bijkomende sigillatio uitgevoerd zijn, en zou Diegerick dus méér zegels beschreven moeten hebben. En indien er daarentegen wél wederzeggen geweest was, zou het stuk ofwel aangevuld moeten zijn met de uitspraak van de Raad, ofwel zou rechtstreeks die uitspraak als een apart stuk voorhanden geweest moeten zijn. En hierover is niks bekend. Diegericks Inventaire rept er alvast met geen woord over.
Uit deze beschouwingen volgt dat het perkamenten stuk in Veurne niet volledig beantwoordt aan het bezegelde stuk, dat te Ieper berustte en thans verdwenen is. Dit is geen uitzonderlijke vaststelling. Ook in verband met andere stukken uit het vroegere Ieperse Stadsarchief werd al vastgesteld dat ze variaties vertonen ten opzichte van wél bewaarde teksten in andere archievenGa naar voetnoot(13).
Hier blijft uiteraard de vraag, welke tekstversie het Veurnse stuk weergeeft. Van het Ieperse kunnen we immers geredelijk veronderstellen dat dit de ‘officiële’ tekst van het akkoord was, aangezien dit bezegeld was, te Ieper bewaard werd en zelfs gekopieerd is in een cartularium.
Het ligt voor de hand dat het Veurnse stuk geen pure kopie is. Anders zou onbegrijpelijk zijn, waarom er ten opzichte van het origineel wijzigingen doorgevoerd werden. Het moet dus gaan om een eerdere versie van het akkoord.
Merkwaardig is wel dat die opschortende voorwaarde genoteerd staat nà de sigillatio-formule, wat beslist ongebruikelijk is. Het lijkt er daardoor op dat de basis van de tekst gelijklopend is als de versie van Ieper, maar dat die in deze fase nog letterlijk aangevuld werd met de opschortende voorwaarde. Die versie stemt overeen met het Veurnse stuk. De aanvulling verdween evenwel weer bij de definitieve redactie, zoals blijkt uit de Ieperse regest. Gezien de belangen van | |||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||
de beide partijen bij die voorwaarde, moeten we daarbij veronderstellen dat de opschortende voorwaarde toegevoegd werd door de Utenbroekers, en daarna onder impuls van Ieper weer uit de tekst verdween. De clausule suggereert trouwens impliciet dat Ieper onmiddellijk werken zou aanvatten volgens dit akkoord.
We moeten dus concluderen dat de identificatie van het stuk, dat zich thans nog te Veurne bevindt, met de door Diegerick beschreven oorkonde, niet geheel opgaat. Het betreft respectievelijk een vooroorkonde, waarvan de inhoud nog gewijzigd werd, en de definitieve versie. Het is daarbij niet duidelijk of de Veurnse tekst oorspronkelijk al als akkoord bedoeld wasGa naar voetnoot(14), dan wel een puur werkstuk is, dat uit een bepaalde onderhandelingsfase stamt. Al wijst het ontbreken van een datatio-formule, op die laatste optie.
Waarom de eerste, niet-definitieve versie bewaard bleef in Veurne, is dan eigenlijk een raadsel. Tenzij het stuk aldaar verzeilde door de belangen van de Veurnse Noordwatering waarover de magistraat voogdij had, of door de inbreng van de kasselrij met betrekking tot het verloop van de IJzer of de monding of het sluizencomplex te Nieuwpoort.
Evenmin is duidelijk hoeveel tijd er verliep tussen de redactie van de beide teksten. Van het Veurnse stuk kunnen we alleen concluderen dat het enige tijd vóór 29 november 1335 opgesteld moet zijn. Erg veel vooraf kan dit wel niet geweest zijn. | |||||||||||||||
Historische gegevensLevert het voorgaande inzicht in het Veurnse stuk iets op aan historische inlichtingen, of is dit enkel diplomatische Spielerei? Ons inziens biedt onze beoordeling bijkomende informatie over het geschil, al blijkt dit maar zeer summier te zijn.
De context van deze vooroorkonde is vrij duidelijk en algemeen bekend. Het betreft de steeds weerkerende botsing tussen twee belangen: enerzijds de handelsbelangen van de stad Ieper, die voortdurend zorg moest dragen voor een goede toegankelijkheid vanop zee (de verbinding met de havensteden Diksmuide en daarna Nieuwpoort) en daarvoor een minimum waterstand van de waterwegen nodig had, en anderzijds de belangen van de broekgebieden in de omgeving van die waterwegen, die in het kader van de waterbeheersing en de | |||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||
exploitatie van hun waterzieke gronden het liefst een zo laag mogelijk waterpeil zagenGa naar voetnoot(15). Het is een oud probleem, waardoor Ieper eerder al in aanvaring gekomen was met de abdij van Mesen in Zuidschote en Noordschote, met inwoners van de kasselrij Veurne, of met bepaalde wateringen...Ga naar voetnoot(16). In dit geval betreft het een geschil met de Utenbroucke, waarvoor vertegenwoordigers van Woumen, Merkem en Noordschote optraden. Niet toevallig drie gebieden waar ook telkens een eigen watering actief zou zijnGa naar voetnoot(17).
De aanwezigheid van vertegenwoordigers van die drie parochies (of is het eerder: die drie wateringen?) is normaal en te vergelijken met bijvoorbeeld het optreden van edelen namens Vladslo-Ambacht in gelijkaardige gevallenGa naar voetnoot(18). Of Rogier van Woumen een telg is van het bekende middeleeuwse geslacht ‘van Woumen’, is niet duidelijk. Wellicht is hij te vereenzelvigen met de gelijknamige schepen van het Brugse Vrije (1323-1330), en is hij het die in 1325 in Woumen diverse grote lenen bezatGa naar voetnoot(19), wat meteen de basis vormt voor zijn optreden in het conflict met Ieper. Ook W. Van Hille zag in hem de délégué van Woumen in dit conflictGa naar voetnoot(20). Volgens hun plaats in de tekst zouden Jan Pierin en Joris Snoec dan naar analogie Merkem, respectievelijk Noordschote moeten vertegenwoordigen. Overigens geeft onze tekst de juiste naamvorm ‘Pierin’, waar Diegerick ‘Purin’ schreef. Voor de juiste schrijfwijze van een aantal de Ieperse archivaris minder vertrouwde namen, is het Veurnse stuk dus al van belang. Minder duidelijkheid wordt geboden over wat de rol van Filips van | |||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||
Haveskerke bij dit alles is. Het betreft hier een belangrijke raadsheer van graaf Lodewijk II van Nevers uit een oud-adellijk geslacht, die in 1335 al in functie was en later vermoord zou wordenGa naar voetnoot(21). Dat hij hier duidelijk afgescheiden van de arbiters staat en door Rogier van Woumen, Jan Pierin en Joris Snoec vertegenwoordigd wordt, wijst er op dat hij in dit stuk niet ambtshalve tussenkomt, maar als privaat persoon. En inderdaad stellen we vast dat hij in deze regio een aantal persoonlijke belangen had. Zo verwierfhij net in 1335 een leen van 12 gemeten met 10 achterlenen in Oost-VleterenGa naar voetnoot(22). Dat hij hier als belanghebbende geciteerd wordt, heeft daarnaast ongetwijfeld te maken met het feit dat de familie van Haveskerke in Oost- Vleteren nog het Hof Ten Broeke bezat. De bezitter hiervan was ambtshalve één van de vier leden van de Zuidwatering van Veurne, die ook wel de Westbroekers genoemd werd. In 1345 citeert Gilliodts-Van Severen Frans van Haveskerke als heer van dit hof, waarna zijn broer Hustin in 1366 vermeld zou zijnGa naar voetnoot(23). Overigens bezaten de van Haveskerkes ook in het Brugse Vrije bezittingenGa naar voetnoot(24).
De arbiters zijn de grafelijke raadsheren Jan van Cadzand en Joos van HeemsrodeGa naar voetnoot(25). Volgens het bestudeerde stuk waren zij hiertoe afgevaardigd door de graaf van Vlaanderen. Deze opdracht wordt evenwel niet vermeld in de regestenlijst van M. Vandermaesen, zodat we er moeten van uitgaan dat hij niet in één van de bewaarde grafelijke cartularia geregistreerd werd. Overigens is het niet na te gaan wanneer die opdracht dan gegeven zou zijn. De akte van Ieper was gedateerd op 29 november 1335, maar het is niet bekend hoelang hun voorafgaand onderzoek en tussenkomsten gevergd hebben.
Blijft tenslotte Ieper. Het is bekend dat de stad in de eerste helft | |||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||
van de 14de eeuw een sterke achteruitgang kende. Een recessie met 50 % wordt zelfs aanvaard, zij het dat vooral de Engelse stopzetting van de wolbevoorrading in 1336 als catastrofaal voor de stedelijke nijverheid beschouwd wordtGa naar voetnoot(26). In 1335 was het openhouden van de handelsroute over water in alle geval nog van levensbelang voor Ieper, zozeer zelfs dat het een jaar later een akkoord sloot met Nieuwpoort, dat nauwelijks bij machte was zijn haven te onderhoudenGa naar voetnoot(27). Ook later worden tal van waterwerken vermeld, die met de waterweg en meer bepaald met de sluizen van Nieuwendamme te maken hebbenGa naar voetnoot(28). Vooral graaf Lodewijk van Male moest zich hier blijkbaar mee in latenGa naar voetnoot(29).
Dat een aantal werkzaamheden zich rond de sluis van Nieuwendamme situeerden, een heel eind stroomafwaarts van Diksmuide, terwijl de problemen zich stroomopwaarts van die stad voordeden, is niet verwonderlijk. De benedenloop van de IJzer was immers al in grote mate gekanaliseerd en op die manier al gecontroleerd, zodat de waterbeheersing en -problemen inzake een mogelijke hoge waterstand, nodig voor de Ieperse scheepvaart, zich vooral in die broekgronden zouden laten voelen. Allicht verklaart dit waarom we met de drie vertegenwoordigers van Woumen, Merkem en Noordschote, naast één van de leidinggevende figuren van de Zuidwatering van Veurne, een inbreng van alle wateringen in de broekgebieden krijgen.
Zowel de achtergrond van het conflict, als de partijen in het geschil, waren dus al bekend. Hierover bezorgt het stuk inhoudelijk weinig nieuws. Het toevoegen van de opschortende voorwaarde, en daarna het weer wegwerken ervan, geeft wel een indicatie over het besluitvormingsproces in deze zaak. Die twee bewerkingen suggereren immers een rechtstreekse beïnvloeding door de twee partijen. De Utenbroekers slaagden er hierbij in om eerst een belangrijke | |||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||
opschortende voorwaarde toe te voegen, Ieper wist die in de definitieve tekst ongedaan te maken.
Dat Ieper dus aan het langste eind getrokken heeft, is niet echt verwonderlijk. Voor de grafelijke omgeving, waaronder de raadsheren die de arbitrale sentencie verzorgden, moet die stad omwille van zijn politiek en economisch belang binnen het graafschap ongetwijfeld de belangrijkste partij geweest zijn. Ook al speelden voor de tegenpartij voorname edelen als Rogier van Woumen ofhun eigen collega Filips van Haveskerke een rol. J. Van Acker | |||||||||||||||
Bijlage: Uitgave van een vooroorkonde voor de arbitrale sentencie tussen de stad Ieper en de Utenbroeken (Woumen, Merkem en Noordschote) met Filips van Haveskerke, vóór 29 november 1335.Stadsarchief Veurne, Charters, nr. 34; perkament, H 276/283 x B 305/316 mm
Upt discort dat ghesyn hevet ende es tusschen die vander stede van Ypre of ene zyde, ende die van Utenbrouke of ander zide, als vander niewer sluus die die van Utenbrouke hebben begonnen maken ende vander wateringhe die zi begaren ende vander scipvaerd die die van Ypre eschen over recht, es ghetraitiert ende gheordinert bi meester Jhanne van Caetsant ende Joesse van Eeimsrode, daer toe ghedeputert van mins heren weghe van Vlaendren, inde vorme ende maniere dat hier na volghet:
Int eerste, dat men de niewe sluus die nu begonnen es maken zal van zo zuilker hoghe datmer (sic) met scepe zal moghen varen ende dat die van Ypre zullen houden de versche duere ende die vanden Brouke, de zoute duere vander sluus votseit, ghelyc datsi doen vander ander sluus diere bi leghet. Ende van desen dueren zalmen useren ten meesten proffite ende nutscepe van beden den partien na gheleghenen tiden.
Item zal men maken inde speye ter Niewerport ene risende duere ende hanghende duere met wintasen ende te desen speye ende dueren zullen setten die van Ypre ene persone ende die Utenbrouke enen andren omme te userne van desen vorseiden speye ende dueren ten meesten profite ende nutscepe van partien.
Item zal myn here van Vlaendren deputeren enen goeden persoen in zine stede up den cost van beden partien votseid omme te doene tmeeste proffyt, bede vander speye ende vanden slusen, int caes daer die gone diere toe gheordineert zullen zyn vanden partien zyn sullen in discorde vander useringhe vander speye ende slusen vorseid. Ende alle de goene die gheset sullen zyn ter votseide slusen ende speye, eist van mins heren weghe van Vlaendren oift van partien, sullen eet doen | |||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||
up de helighe ewangelien, eersi ant officie commen, hare officie wel ende loyalike ende ter meester nutscap van partien, sonder faveur te draghene meer der eenre partie danne der andre.
Item van allen den costen die ghedaen zyn ande vorseide niewe sluus ende ant ghedelf, daer toe ghedaen ende van diemen vord doen zal onde (sic) vorseide sluus ende an dandre ende an de speye vorseid, ende anden waterganc te verdelvene daert noet es vander ze upwaert toten Knocke, sullen ghelden die van Ypre van elken vyf peneghen de twe ende die van Utenbrouke de drie, ende dese votseide costen zal men doen bi ghemenen overeen draghene up beden partien ende rekeninghe daer of doen vore bede partien. Ende esser enich discord, dit blivet ter verclarsinghe ende ter terminatie van minen here van Vlaendren.
Item ware dat zake dat varsche watre so ontscoten of (de drie volgende woorden bovengeschreven:) bi droechten of andersins verminderde, dat die vanYpre hare vaert niet hebben ne mochten, so zouden zie moghen in laten, indien dat niemene preiudicie noch scade ne doe, so vele zewaters datsi hare scipvaert hebben moghen na haerre previlegies.
Ende dese vorseide dinghen zyn ghetraitiert ende gheordinert behouden myns heren van Vlaendren over zine nacomers graven van Vlaendren, macht van minderne ende van meersene, van verclarsene ende corrigerne alzo alst hem nuttelyc ende proffitelic zal dinken, behouden in alle dinghe de previlegie vander stede van Ypre.
In orconscepen van desen vorseide dinghen, hebben wie, Jhan van Caetsant ende Joesse vorseid, als ghedeputert van myns heren weghe van Vlaendren, ende wie, Lambrecht Belle ende Willaem Boidin, scepenen vander stede van Ypre en de over de vorseide stede, ende wie, Rogier van Women, Jhan Pierin ende Snoec Jorys, over die habitante vanden prochien van Wome, van Mercheem ende van Nortscoten ende over minen here Philips van Aveskerke, desen brief beseghelt met onsen zeghelen ute hanghende. Ende es te wetene dat men met kercyboden zal doen weten dit acord in alle de steden, dient touchieren mach, ende seghet niemene jeghen, zo zal ment zeghelen met sbaillius zeghele, metgaders yenighen andren prochien ende steden, diet touchiert, ende seghet iemene jeghen, dien zalmen maken dach jeghen die van Ypre ende dandre diet iacordert hebben vor myns heren lieden te Brugghen sanderdaghes naer Kerstdach omme zine zake te hornen (w: doorstreept) van wedersegghene. Ent in caes dar men dat zuilke redene toghede waerbi dat dit vorseid acort te niete werde ghedaen, so zouden myns heren lieden ordinneren vanden costen die die van Ypre ghedaen zullen hebben. |
|