Biekorf. Jaargang 103
(2003)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Le nouveau Servais est arrivé!
| |
[pagina 147]
| |
haar beurt belooft een standaardwerk te wordenGa naar voetnoot(2). Daarvoor staan de twee auteurs, eminente heraldici, alvast borg.
Het werk vat aan met een zeer lezenswaardig overzicht van de heraldiek in het algemeen en van die van de gemeenten in het bijzonder. De historische context wordt duidelijk geschetst en toegelicht met de relevante regelgeving. Hier ontbreekt wel een verwijzing naar het Armorial Général van wapenkoning d'Hozier (1697) voor de gewesten van de Zuidelijke Nederlanden, die tijdelijk onder de Zonnekoning ressorteerden. Nochtans wordt hiernaar gerefereerd bij het wapen van West-Vlaanderen (overigens als een weinig specifieke ‘voorgeschiedenis’ ervan) of bij het wapen van Poperinge. We vermelden dat ook aan de stad en kasselrij Veurne toen een officiële wapentoekenning verleend werd. Vooral het voorbehoud dat tegen dit Armorial gemaakt moet wordenGa naar voetnoot(3), diende vermeld, omdat het noodzakelijk is voor de interpretatie van de heraldische gegevens. Verder onthouden we dat, al ligt het aantal gemeentelijke wapens onder Napoleon in het algemeen vrij laag, voor het huidige West- Vlaanderen geen enkele gemeente in die tijd haar wapen kreeg. Dit staat in contrast tot het hoge aantal nobles d'Empire uit onze provincieGa naar voetnoot(4).
Elke notitie in Gemeentewapens wordt aangevat met een overzicht van de deelgemeenten, die de huidige gemeente uitmaken, met aanduiding van welke indertijd een officieel wapen hadden. Een tekst geeft daarna een aantal historische en heraldische inlichtingen, die de oorsprong van het nieuwe wapen toelichten. Hierin worden een aantal visies die geleid hebben tot vroegere foutieve voorstellingen, rechtgezet en aangevuld met de pertinente bibliografie. Daarna worden tenslotte alle wapens van de vroegere deelgemeenten en vroegere wapentoekenningen zowel in beeld als in de officiële tekst meegedeeld, opnieuw met bibliografie. Dit alles leidt tot een zeer interessant overzicht van de heraldische gegevens voor alle Vlaamse gemeenten. Een register op de deelgemeenten en op de wapenfiguren (evenwel jammer genoeg zonder de kroon, schildhouders e.d.m.) vormt het sluitstuk, samen met een systematische ‘vlaggenkaart’. | |
[pagina 148]
| |
Het samenbrengen van deze massa heraldische gegevens is een huzarenstukje, dat gelukkig bekroond geworden is met een publicatie. De uitgave ademt in alles de soliede degelijkheid uit van de uitgaven van het Gemeentekrediet, nu Dexia, met mooie kleurillustraties en een duidelijke, volgehouden typografie. Qua voorstelling is het boek een voorbeeld, in de lijn van die andere recente heraldische modeluitgave van de bank, het Wapenboek van de Belgische adelGa naar voetnoot(5).
De opzet is - volgens de verkoopsfolder - ambitieuzer dan Servais, omdat van elke gemeente een kleurenafbeelding van het wapen en de vlag gegeven wordt volgens het originele diploma, met de officiële heraldische beschrijving ervan. Dat dit soms wat stroef klinkt, is nu eenmaal eigen aan de heraldische taal. Daarbij hielden de auteurs zich strict aan de formulering van de wapendiploma's, zonder die te moderniseren naar de huidige spelling toe, wat nochtans gemakkelijk gekund had. Daardoor is het wat bevreemdend in de uitleg - bij voorbeeld- over stedenkronen te lezen, waar de heraldische beschrijving het nog over een stedekroon heeft. Die keuze om steeds de officieel vastgestelde tekst te citeren, staat dan wel garant voor een correcte weergave van de wapentoekenning, bevestigd door de precieze verwijzing naar de data van de officiële besluiten (de gemeenteraadsbeslissing, de bekrachtiging in koninklijk of ministerieel besluit, en de publicatie in het Belgisch Staatsblad).
Toch heeñ dit als gevolg dat de kans is blijven liggen om terminologisch soms wat recht te trekken. We denken aan de wapens van Sint-Eloois-Winkel, nu bij Ledegem, en van Gullegem, waar de figuren op het wapen van de familie van (der) Clichthove een keer beschreven worden als ‘drie graskluiten’, en dan weer als ‘drie klissen’ van sinopel. De afbeeldingen maken duidelijk dat dezelfde figuur bedoeld is, zoals ook Servais bij de bespreking van die gemeenten al ‘klis’ met ‘aardzode’ vereenzelvigd hadGa naar voetnoot(6). Deze interpretatie is evenwel foutiefGa naar voetnoot(7). Blijkbaar betreft het een figuur die nog voor identificatieproblemen zorgt: doorgaans troffen we bij beschrijvingen van het wapen van de van Clichthoves een omschrijving aan als distels (chardons)Ga naar voetnoot(8). A. Merghelynck daarentegen had | |
[pagina 149]
| |
het over de klevende bollen of zaden van kliskruid (boules de bardane ou glouterons, of boules de graterons)Ga naar voetnoot(9). Visuele voorstellingen vinden we in Veurne onder meer op een rouwbord van Jan vander Clichthove (1694) in de Sint-WalburgakerkGa naar voetnoot(10), en op een chrismatorium uit 1618 van de Brugse edelsmid Jan Crabbe in de Sint-Niklaaskerk, herkomstig van de Sint-DenijskerkGa naar voetnoot(11). Het is uit deze voorstellingen duidelijk dat geen graszoden bedoeld zijn, in de gemeentewapens voorgesteld met een platte onderkant, maar de geheel ronde of ovalen kliszaadbollen. Voor de van Clichthoves leveren die klissen of klitten, de zaadbollen van klis- of klitkruid, dus een sprekend wapen opGa naar voetnoot(12). De voorstelling op de gemeentewapens is eigenlijk niet geheel juist.
Hoewel de diverse dossiers best interessant zijn, blijft de lezer regelmatig op zijn honger zitten. Zo worden wijzigingen van het wapen en/of de vlag soms wel aangeduid, maar niet altijd gemotiveerd. Dat maakt dat de precieze reden - spijt het gestoffeerde dossier - toch vaak in het ongewisse blijft. Er dient benadrukt dat dit geen nalatigheid uit hoofde van de auteurs is. Meer dan een omissie bij de uitgevers van dit verzamelwerk, lijkt dit immers te wijzen op een tekort in de heraldische uitwerking of bewijsvoering in het officiële dossier voor de vaststelling van het gemeentewapen, of op ineonsequenties bij de vaststelling van de wapens - spijt de adviesbevoegdheid van de officiële heraldische organen. We lichten dit verder toe aan de hand van enkele West-Vlaamse voorbeelden (we geven geen verwijzingen, aangezien de gemeenten alfabetisch en via het register terug te vinden zijn in het boek).
Omdat voor heel wat gemeenten voor het eerst een officiële vlag nodig was, ligt het voor de hand dat hier een vast stramien gevolgd kon worden. Zo lijkt het aannemelijk dat gestreefd zou worden naar een zo groot mogelijke uniformiteit en dus identificeerbaarheid of herkenbaarheid tussen het gemeentewapen en de gemeentevlag; dat | |
[pagina 150]
| |
de afbeelding op het wapen dus ook op de vlag gezet zou worden. Dit is een prineipe dat inderdaad in een behoorlijk aantal gevallen nageleefd is. Een mooi voorbeeld is Alveringem, dat zowel in zijn wapen als in zijn vlag gedeeld is (drie sparappels, resp, een leeuw met een schuinkruis). Waar er een lichte verschuiving optreedt, is dit daardoor te merkwaardiger - en blijkbaar soms niet te verantwoorden. Zo is in Knokke-Heist de keper uit het wapen een baan op de vlag geworden, en is van Beernem het schildhoofd van het wapen uit de vlag weggelaten, steeds zonder dat voor deze toch serieuze wijzigingen enige verklaring gegeven wordt. Voor Kortemark wordt daarentegen expliciet toegegeven dat de gaande leeuw uit het wapen omwille van grafische redenen (sic!) in de vlag niet op een schildhoofd gezet is maar in een vertikale baan, met als gevolg dat hij tot een klimmende leeuw getransformeerd is! Voor Zuienkerke valt op dat het wapen één deelgemeente (de centrumgemeente) behoudt, maar dat in de gevierendeelde vlag de wapens van de vier deelgemeenten terug keren - wat weinig consequent lijkt.
In een aantal gevallen werd slechts een deel van het wapen in de vlag hernomen. Het beste voorbeeld is hier de provincie West-Vlaanderen. Tot 1997 was de vlag gewoon een volledige reproductie van het wapen. Sindsdien is van het wapen alleen nog de helft met ‘Oud Vlaanderen’ in de vlag herhaald. Naar verluidt werd deze wijziging doorgevoerd met de bedoeling te vereenvoudigen, zodat de vlag - conform vexillologische principes - beter herkenbaar zou worden vanop afstand. Analoog zijn van heel wat gemeentewapens alleen de hoofd- of basiskleuren op de vlag hernomen; zo o.m. voor Bredene, Lendelede, Menen (met toevoeging van 3 sterren als symbool voor de 3 deelgemeenten), Poperinge (met 5 hoppebellen), of Wervik (vergelijk ook met Pittem en Wielsbeke). (Overigens is het niet altijd even duidelijk hoe de kleuren van het basisveld of de banen van de vlag bepaald geworden zijn.) Dit principe werd evenwel niet toegepast voor een hele reeks andere gemeenten, waar het wapen als schild op de vlag gereproduceerd werd. Onder meer Blankenberge, Hooglede, Kuurne, Langemark-Poelkapelle, Lichtervelde of Waregem verkeren in dit geval. Dit is niet altijd aanbevelenswaardig. Zo is de vlag van Waregem gedeeld, en is het volledige wapen-(schild) op één van die banen gezet, hoewel dit doorsneden is, voor de helft nog eens gedeeld, en met een hartschild op de koop toe. Waar is hier de duidelijkheid of de herkenbaarheid? Of wat te denken van Koksijde, waarvan het wapen volledig gereproduceerd wordt in (letterlijk! - niet eens als) een kwartier van de vlag, terwijl op een ander kwartier een gele lijntekening de typische Oostduinkerkse garnaalvisser gezet is? Dit alles afgewisseld met twee lege kwartieren, | |
[pagina 151]
| |
die weinigzeggend zijn.
Doorgaans beperken de auteurs zich tot een loutere beschrijving van de vlag, zonder veel commentaar te leveren op anomalieën. Een uitzondering is Avelgem, waar ‘een ietwat bizarre vlag’ gesignaleerd wordt, en de auteurs niet verder geraken dan die te bestempelen als ‘misschien een herinnering aan’ een gegeven dat verder ook niet uit de bibliografie blijkt...
Het voorgaande toont aan dat er niet altijd consequent gewerkt is bij de toekenning van vlaggen aan de gemeenten. Ook bij de behandeling van de wapens zelf, moeten we dit vaststellen. Zo blijkt dit uit de benadering van oorlogsmedailles. Na de eerste wereldoorlog kende Frankrijk aan diverse front- of oorlogssteden het Franse Oorlogskruis toe. In Nieuwpoort werd dit officieel toegevoegd aan het stadswapen in 1924-1926; bij de nieuwe vaststelling in 1984 werd dit element echter weer weggelaten. In Ieper werden zowel het Franse Oorlogskruis als het Engelse militaire kruis ‘terecht behouden’; ook voor Poperinge werd het Franse Oorlogskruis behouden. En in Veurne werd het zelfs voor het eerst toegevoegd. De gemeenteraad had in 1936 al de toelating gevraagd om deze decoratie aan haar wapen toe te voegen, maar dit gebeurde nooit officieel, hoewel de stad het eremerk wel officieus in zijn drukwerk op nam. In het nieuwe wapen van 1986 werd dit voor het eerst bekrachtigd. Oostende voert dan weer een Oorlogskruis 1940-1945 met palm, dat in 1955 officieel toegevoegd werd, en nu behouden bleef. Vanwaar die verschillende benadering van eenzelfde basisgegeven, dat toch maar specifiek is voor een beperkt aantal steden in heel België? Wat deed Nieuwpoort precies de boot missen?
Daarnaast zijn er een aantal individuele motiveringen, die weinig onderbouwd lijken en de wenkbrauwen doen fronsen. We vermelden als voorbeeld het wapen van De Panne. Die gemeente heeft pas een wapen en een vlag bekomen na de fusies; ook Adinkerke, de enige deelgemeente en moedergemeente van De Panne, had voordien geen eigen wapen. Adinkerke had in 1972 wel een aanvraag ingediend voor een wapen op basis van het familiewapen van de bezitters van ‘Marienhove’, een belangrijke heerlijkheid. Of dit de belangrijkste heerlijkheid was, is een andere vraagGa naar voetnoot(13), de aanvraag werd alvast niet tijdig gehonoreerd. Hoe dan ook, in 1991 werd dit wapen opgenomen in de vlag en in het wapen van De Panne, die gedeeld zijn en | |
[pagina 152]
| |
verder in zilver een leeuw van sinopel bevatten. Volgens de nota van Gemeentewapens enz, is die leeuw ‘een discrete verwijzing’ naar het wapen van de kasselrij Veurne waaronder Adinkerke geressorteerd had. Een wel erg onduidelijke verwijzing is dit dan, want het wapen van de kasselrij is een veld van goud met een leeuw van sabel, waarover een schuinkruis van sinopel. Wat motiveerde de gemeenteraad precies om een dergelijke afwijkende leeuw voor te stellen? Ofmisschien meer nog, wat deed de Heraldische Raad die aanvaarden? Nu reeds, nauwelijks iets meer dan een decennium later, kan De Panne zelf schijnbaar zijn redenen hiervoor niet meer aanhalen...
Anderzijds lijken soms foutieve redenen aangehaald te worden als motivering voor een wapen. Zo bevat het wapen van Lo-Reninge een deel dat aan het oude wapen van Reninge herinnert. Dat het veld van hermelijn is, wordt hier verklaard doordat Reninge toebehoord zou hebben aan de heren van Stavele, die de heerlijkheid omstreeks 1470 kochten. We hebben evenwel al aangetoond dat dit niet correct is, omdat het een weduwe van een lid van de familie van Stavele was, die dit domein aankochtGa naar voetnoot(14). Wellicht past het hermelijn wél binnen de invloed als streekwapen, die van het burggrafelijke wapen uitging, en waardoor zoveel familiewapens van Veurne-Ambacht een veld van hermelijn bezittenGa naar voetnoot(15).
We hebben de indruk dat de historische gegevens voornamelijk geput werden uit de officiële dossiers, en dat die - hoewel zij doorgaans meer betrouwbare inlichtingen bieden dan bij Servais - toch soms te wensen over laten. Naargelang die dossiers van de wapentoekenningen kan de kwaliteit van de beschrijving en de motivering daardoor zeer sterk variëren. Zo is de historische nota over Veurne allesbehalve correct, omdat hij - zoals in nogal wat oudere literatuur - in de fout gaat over de institutionele achtergrond. Dat dit ernstige repercussies heeft voor de interpretatie van de heraldische gegevens van die overheid, is duidelijk. Ook de bewering dat Veurne ooit een wapen voerde, in hermelijn een schuinbalk van keel, is eerder gratuit | |
[pagina 153]
| |
op rekening te schrijven van één 16de-eeuws bron - zoals de auteurs trouwens zelf aangeven, zonder de betrouwbaarheid in vraag te stellen. Waar in andere gevallen specifieke studies voorliggen, waaronder een reeks van E. Warlop zelf, is de betrouwbaarheid een stuk groter. Dit blijkt het best wanneer gemotiveerde wijzigingen doorgevoerd worden, zoals voor Koekelare, waar de kleur van de penningen gewijzigd werd.
Ongetwijfeld zijn deze opmerkingen toepasbaar op heel wat dossiers, want diverse historische nota's lijken even veel vragen op te roepen als ze beantwoorden. Misschien hadden de auteurs concretere informatie mogen bezorgen, maar allicht was dit niet mogelijk, doordat die niet te vinden was in de dossiers van de wapentoekenningen. En die zijn vaak te onzorgvuldig. Wij zijn er trouwens van overtuigd dat de reden voor een aantal inconsequenties niet te publiceren is, omdat die niet steunt op historisch-heraldische gegevens, maar op het proces dat tot de wapentoekenning geleid heeft.
Zo moeten we nog even ingaan op de kronen met fleurons (ook soms met parels), vaak foutieve markiezenkronen uit de Nederlandse tijd. Een aantal gemeenten heeft die weten te behouden, terwijl ze voor andere vervangen werden door stedenkronen. Die laatste dienen in principe toegepast als de betreffende gemeente geen markizaat of zo geweest is, maar wel een (liefst ommuurde, anders gewoon ‘oude’) stad. We zetten de West-Vlaamse steden hier even op een rijGa naar voetnoot(16).
In Diksmuide, Harelbeke, Ieper, Menen, Poperinge, Roeselare, Tielt en Torhout werd de vroegere, ongefundeerde, kroon vervangen door een stedenkroon (in Ieper een muurkroon). Van Brugge verdween de (Nederlandse markiezen-)kroon om niet vervangen te worden - op gemotiveerde gronden. Kortrijk bezat al een stedenkroon en behield die ook. Gistel en Damme hadden er geen en verkregen er ook geen, in tegenstelling tot Blankenberge, Lo-Reninge en Oudenburg, aan welk wapen een stedenkroon toegevoegd werd. Voor Izegem werd de historische gravenkroon hersteld. In al deze gevallen betreft het min of meer verdedigbare heraldische correcties.
Twee steden hadden al eerder hun foute markiezenkroon verloren. Wervik en Nieuwpoort hadden dit ornament in 1819 verkregen, maar | |
[pagina 154]
| |
verloren het bij de bevestigingen van 1842, respectievelijk 1843. Opvallend is nu dat het wapen van Wervik opnieuw met een kroon getooid is, uiteraard een stedenkroon nu, maar dat Nieuwpoort blijkbaar opnieuw de boot gemist heeñ en ontbloot gebleven is.
Frappanter nog is de benadering van de kronen van Oostende en Veurne. Deze beide steden hebben zich hardnekkig verzet tegen het verlies van de kroon, die zij (onterecht) als een degradatie aanvoelden, op basis dus van sentimentele redenen (de kranten uit die periode geven vaak sprekende commentaren van gemeenteraadsleden) en niet van objectief-heraldische - maar zij haalden hun slag thuis! Zoals dr. Warlop mij ooit meedeelde: in dat laatste geval had de Heraldische Raad gewoon toegegeven ‘om uit de impasse te geraken’...
Mesen is nog een geval apart: daar werd een kroon met 3 fleurons en 2 parels als afbeelding getekend, terwijl de officiële beschrijving het over een kroon met vijf fleurons heeft! Uit het commentaar van de uitgevers, die hier expliciet een foute beschrijving ten opzichte van de tekening signaleren, moeten we afleiden dat de tekening de voorkeur zou moeten genieten boven de beschrijving. Ook bij de uitleg bij de index (p. 508) heet het: ‘de figuur die men ziet, primeert dus op de beschrijving die ervan gegeven wordt’. Is dit wel zo? Alleen die beschrijving is toch gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad? Het blijkt trouwens uit de bespreking van het wapen van Deerlijk (zie hierna) dat de beschrijving zou moeten primeren.
Dat sommige gemeenten er in slaagden een objectiefheraldische fout door te voeren, blijkt al uit de kronen. Maar helemaal te gortig wordt het echt bij Ieper, waar de uitgevers aantonen dat de leeuwschildhouder een kolom moet dragen, die volgens een voorstel van de stad zelf recent vervangen werd door een kanon (en dat voor een ‘Vredesstad’!). Dit is heraldisch gewoon nietjuist, en is dus een toegevoegde foute wijziging. Een en ander doet vooral vragen rijzen over de mate waarin het gefundeerde advies van de Heraldische Raad of zijn voorgangers blijkbaar minder zwaar woog dan lokaal-politieke verzuchtingen...
We besluiten daarom met na te gaan, wat gebeurde met de wapens van de gemeenten die niet in de fusie-operaties betrokken werden en al een officieel wapen voerden. In principe moesten die hun wapen niet opnieuw vaststellen, maar moest wel een passende vlag ontworpen worden. De Vlaamse Heraldische Raad nam de gelegenheid te baat om ook het wapen toch eens kritisch onder de loep te nemen, maar stond hier eigenlijk machteloos. Er blijkt dat Ruiselede en | |
[pagina 155]
| |
Torhout de gelegenheid hebben aangegrepen om een correctie in hun wapen door te voeren. Meulebeke negeerde de suggestie om de beschrijving te moderniseren. Deerlijk, waarvan de voorstelling afwijkt van de beschrijving, wou niet ingaan op de suggestie van de Raad om dit recht te trekken. Meer nog, die voorstelling werd zelfs overgenomen in de vlag uit 1986, waaraan de beschrijving aangepast werd. De omgekeerde wereld, lijkt het wel. En ook Ingelmunster wou het advies van de Raad niet volgen inzake de foutieve kleur van de hertenkop op het wapen, waarvan alleen het gewei in keel gezet was. Ook hier haalde de Raad bakzeil met de vlag, die in 1987 vastgesteld werd.
Kortom: een citaat als ‘Het huidige wapen van Brugge is dus volledig historisch en heraldisch verantwoord en gezuiverd van de onjuistheden’, is jammer genoeg geen overbodige zinsnede, wanneer je dit vergelijkt met de vele miskleunen die bestendigd werden of de onduidelijke motivering voor heel wat wapens van West-Vlaamse gemeenten. Allicht geldt die opmerking voor heel Vlaanderen. Het stemt tot nadenken over de rol die de Vlaamse Heraldische Raad maar kon spelen tegenover gemeenten, die zich mordicus aan historisch- heraldische foute voorstellingen bleven vastklampen en een gefundeerd advies van de tafel konden vegen.
Het is duidelijk dat deze heraldisch opmerkigen niet voor rekening van de auteurs van Gemeentewapens zijn. Hun enorme verdienste is het de gegevens uit de officiële dossiers gebundeld en overzichtelijk gepresenteerd te hebben, waardoor een vergelijking mogelijk wordt en dergelijke heraldische anomaliën opvallen. Allicht zal deze publicatie dan ook leiden tot nieuwe detailstudies over een aantal heraldische kwesties, en hopelijk tot de rechtzetting van een aantal onjuistheden of ‘merkwaardigheden’. En daarbij zal steeds naar dit standaardwerk verwezen moeten worden. Servais heeft met deze Gemeentewapens van Viaene-Awouters en Warlop in elk geval een meer dan waardige opvolger gekregen! J. Van Acker |
|