Biekorf. Jaargang 103
(2003)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
De waternaam minnewaterIn de Brugse stadsrekening van 14 september 1297 - 23 december 1298 komt de aanleg van de nieuwe stadsomwalling uitvoerig aan bodGa naar voetnoot(1). Door de nieuwe stadsvesten werd de omtrek van het beveiligde stadsgebied ongeveer verdubbeld, van ca. 3500 m. tot ca. 7000 m. Niet alle stadspoorten werden te zelfder tijd gebouwd; met de Boeveriepoort werd ten vroegste in 1299 begonnen. Tussen de Sint-Katelijnepoort (Mariapoort) en de Boeveriepoort ligt een meertje en ernaast, op de westkant, het 13de-eeuwse Begijnhof. In het kader van de nieuwe vesten wordt in 1297-1298 door de timmerman Willem Potter en zijn werklieden een houten brug achter het Begijnhof gebouwd - de ‘pons retro Beghinas’ - waarvan de kosten voor hout, ijzer en lonen respectievelijk bedragen 277-16 1/2 -0 lb., 30-12-9 lb. en 49-18-8 lb., in totaal 358-7 1/2 -5 lb.Ga naar voetnoot(2). In de nadagen van de oorlog tegen Frankrijk worden tijdens de winter 1302-1303 de stadspoorten gedurende enkele dagen speciaal bewaakt. Dit gebeurt ook aan de nieuwe brug zoals blijkt uit navolgende post: ‘Item 2 wachters van 4 daghen wachtende ter Becghinen brucghe. 16 s.’Ga naar voetnoot(3). Het water waarover die brug ligt en die een zwak punt in de nieuwe stadsversterking vormt, wordt in 1306 ‘tgrote water’ gehetenGa naar voetnoot(4). In 1310-1311 luidt de naam ‘tBreede water bachten Wyngarde’ en in 1311-1312 is sprake ‘van der vischerie van Sinte-Katelinen porte toter Zant porte metten breden watere’Ga naar voetnoot(5). In de stadsrekening 1310-1311 komen de eerste vermeldingen voor van de Minnebrug: ‘...tot Sinte-Katelinen porte ende vort toter Minnen brucghe’ en ‘...van der Minnen brucghe toter Bueterbeke porte [Boeveriepoort]’Ga naar voetnoot(6). In de rekening 1312-1313 lezen we: ‘...van den dike van der Minnen brucghe toter Boterbeke’Ga naar voetnoot(7). Daaruit mogen we het volgende besluiten: in de stadsrekening draagt de grote waterplas geen eigen naam en wordt naar zijn uitzicht het grote of brede water geheten; de brug | |
[pagina 13]
| |
over dat water die klaarblijkelijk eerst als Begijnenbrug bekend was, draagt later de naam Minnenbrug.
Het is niet systematisch onderzocht geworden wanneer de naam Minnewater in voege komt. Bekend is de volgende vermelding uit de stadsrekening 1362-1363, fo 96 vo: ‘Item ghegheven enen cordewaghen crudre die den her ioce costre van sint baselis voerde van der minnen watre daer hie vonden was ende te sint Janshuus ghevoerd’Ga naar voetnoot(8). Eigenaardig genoeg is de oude waternaam nog een hele tijd blijven voortleven zoals blijkt uit een post in de rekening 1382-1383: ‘omme te makene de minnebrugghe ouer tbreede water bi den Wyngaerde’Ga naar voetnoot(9). | |
Wat is nu de betekenis van minne?In 1951 publiceert M. Schönfeld een bijdrage ‘Minstroom, Minnewater’Ga naar voetnoot(10) waarin hij o.m. de verklaring minne=meen- (gemeenschappelijk, gemeente) verwerpt en verder schrijft: ‘..., hoe meer de vorm minne voorkomt, des te minder is er aanleiding om een dergelijke klankontsporing aan te nemen,...’. Aan de hand van vooral verwante Duitse plaatsnamen (Dortmund - oude vorm Throtmanni, Dülmen - Dulminni, Holzminden - Holtisminni, Opmünden - Upmenni) besluit Schönfeld: ‘Het staat dus vast, dat in 't Westgermaans een woord menne, minne bestaan heeft, dat vooral in West-Duitsland en in de Nederlanden gebruikt werd als waternaam, maar dat als appellatief nergens is overgeleverd’. Hij herhaalt dit besluit in zijn boek ‘Nederlandse waternamen’ (1955) en voegt er aan toe: ‘De etymologie ervan is hoogst onzeker’ (blz. 86).
Intussen had M. Gysseling minne behandeld in zijn boek ‘Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen’ (1954) waarin hij n.a.v. de Gentse Minnebrug schrijft op blz. 61: ‘Het eerste lid is Germaans manja - n. “watergeest”, een afleiding van man, dat later vervormd werd onder invloed van minnen (Nederlands minne, nu meermin)’. Blijkbaar was Gysseling toch niet zo overtuigd van deze uitleg want in zijn in 1960 verschenen ‘Toponymisch woordenboek van Belgïë, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226)’ vermeldt hij bij Dortmund: ‘ein Flussnamenbestandteil manjö- worüber M. Schönfeld, Med., XXVII, | |
[pagina 14]
| |
1951, 11-14’, daarbij nog verwijzend naar andere verwante plaatsnamen.
In 1962 treedt J. de Vries in zijn ‘Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandse plaatsnamen’ deze uitleg bij waar hij s.v. minne schrijft: ‘Klaarblijkelijk een oude waternaam;...’.
De traditionele verklaring van Minnewater als ‘gemeenschappelijk water’, voorgesteld door K. De Flou, L. Gilliodts-van Severen, A. Duclos, A. Schouteet e.a., wordt in de volgende jaren vermeld naast de nieuw opgedoken watergeestenGa naar voetnoot(11).
Het blijft enkele jaren stil op het taalkundige minnefront, tot F. Debrabandere in 1994 een artikel ‘De plaatsnaam Minnewater’ publiceert waarin hij een aantal oude vormen van Minnewater en Minnebrug uit de werken van De Flou en Gilliodts-van Severen bij elkaar brengt en besluit: ‘Al deze oude vormen geven ondubbelzinnig het woordje “minne” en geen enkel voorbeeld wijst ook maar ergens in de richting van ‘meene’ of ‘gemeen water’. Hij sluit aan bij de oudere opvatting van M. Gysseling uit 1954 waar deze in minne het Germaanse woord manja met de betekenis van watergeest terugvindt. En de auteur besluit: ‘Ik meen hiermee afdoend te hebben aangetoond dat de Minnebrug en het Minnewater in Brugge niets te maken hebben met “gemeen” of “gemeente”, maar alles met een min of watergeest, die er in de primitieve volksverbeelding zou hebben gehuisd’Ga naar voetnoot(12)...
In de volgende jaren hebben Brugse historici de watergeesten in het Minnewater aanvaard: in 1996 N. Geirnaert en L. Vandamme in ‘Brugge. Een verhaal van 2000 jaar’Ga naar voetnoot(13), in 1999 M. Ryckaert, A. | |
[pagina 15]
| |
Vandewalle et al., ‘Brugge. De geschiedenis van een Europese stad’Ga naar voetnoot(14).
Na de bewijsvoering van M. Schönfeld en de gewijzigde mening van M. Gysseling geloof ik niet erg in watergeesten en waterduivels in de vroege 14de eeuw in Brugge, daar waar men aan andere bruggen prozaïsche namen geeft als nieuwe brug, korte brug, steenbrug of de naam van nabijgelegen kerken en kloosters. En het verband tussen meermin (zeevrouw) en minne (watergeest) is voor mij al evenmin duidelijk. Prof. D.P. Blok, aan wie ik dit probleem heb voorgelegd, staat eveneens sceptisch tegenover de verklaring minne=watergeest (brief van 8 mei 2001).
Daarmee is het probleem echter niet opgelost. Als het Minnewater misschien een 13de-eeuws kunstmatig stuwmeertje is zoals M. Ryckaert verondersteltGa naar voetnoot(15), dan kan de naam Minnewater niet teruggaan op een oude Germaanse waternaam en is het normaal dat de nieuwe grote waterplas in den beginne geen eigen naam heeft gedragen. Als het stuwmeertje echter een vergroting is van een oude natuurlijke plas waarin verscheidene beken van uit de zuidelijke zandstreek samenkomen, kan er wel een oude minne-waternaam hebben bestaan waaraan dan de brug haar naam zou hebben ontleend. Maar dan nog blijft de vraag waarom de oude minne-naam blijkbaar omstreeks 1300 niet meer bekend was en pas later in de 14de eeuw terug opduikt.
Voor zover nu bekend, is de naam Minnebrug ouder dan de naam Minnewater. Zou het middelnederlandse minne in de zin van eendracht, verzoening, vrede, goede verstandhouding (‘in der minne’) een verklaring kunnen zijn voor de brugnaam? Ook prof. Blok denkt in die richting, maar dan altijd in de veronderstelling dat de brugnaam er eerder was dan de waternaam.
En moest minne nu toch eens iets te maken hebben met liefde en geliefde, maar daarom niet noodzakelijk met hoofse liefde? De oude houten brug zou waarschijnlijk veel hebben kunnen vertellen...
Luc Devliegher |
|