Biekorf. Jaargang 103
(2003)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1]Liedeken op de brugse vanstenavondzotten
| |
[pagina 6]
| |
In de laatste strofe komen dan de keerzijden van de ‘vastenavont sotte grillen’ aan het licht. Het geld is verteerd, ruzies en zelfs uitverkopen zijn het gevolg. Velen trekken dan ook bij wijze van spreken naar het schip van Sint-Reinuit dat - zoals bekend - te Calis aan de kade gereed ligtGa naar voetnoot(2). Alle soorten berooiden of ‘kalen’ kunnen er inschepen voor een tocht naar het befaamde luilekkerland.
De vastenavondzotten gingen vermoedelijk te Brugge niet erger tekeer dan in andere Vlaamse steden. De spotnaam ‘Brugse zotten’ die, naar A. Viaene ons voorhoudtGa naar voetnoot(3) niets met dwaasheid of krankzinnigheid te maken heeft, maar alles met de Brugse ‘lust tot gekscheren, zottebollen en geestig kèkelen’, zullen de feestvierende Bruggelingen bij hun vastenavondviering alvast wel alle eer hebben aangedaan.
Vrouw Chatrina Jacoba De Smit heeft in alle geval de juiste toon getroffen voor haar levendig en pikant lied, waarbij geen zangwijze wordt aangegeven. | |
Liedeken op de vastenavont sotten1
Men vindt veel vastenavont sotten,
Die hun loopen moe en mat,
Coussen, schoen en cleijren die rotten,
Denckt eens wat een vreugt is dat
Vul beslijckt tot aen hun gat!
Sij swieren door de gansche stadt
En macken buijck en burse plat.
2
Ik houde het geeren met die gasten,
Daer men et of speten wendtGa naar voetnoot(4)
Want ik liever eten als vasten,
Of daer men caepoenen schentGa naar voetnoot(5),
Ende glasen omme sendt
Tot de tafel is ten ent,
Elck met vreugt sijn vrient bekent.
| |
[pagina 7]
| |
3
De wafelpot die moet men prijsen,
Schapenboudt, gebraeden hoen,
Gebacken tarten die doen rijsen,
Ende dijeGa naar voetnoot(6) van een capoen
Sal den mensch veel beter voen
Om soo een bescheet te doenGa naar voetnoot(7),
En geene ongelucken broen.
4
Trijn backt tarten, Jan stookt den oven,
Vielen te saemen in den trog,
Trijn viel onder, Jan viel boven,
Lief Trijntje, leef je noch?
O Jan, Jan, com help mij dogh,
Dat bitter amandelsogh,
Briengt veel meijskens in bedrogh.
5
Jan, den hondt heeft boter geeten,
Swijgt Trijntjien, maekt dog geen getier,
Ik sal hem duijwen in twee spleten,
En soo praemenGa naar voetnoot(8) met de deur
Uijt, van achter of van veur.
De wafels sullen sijn wat seur,
Grooten honger dragt het al deurGa naar voetnoot(9).
6
De weirelt is vol vastenavont sotte grillen,
Nu vol vastenavontcruijt,
Door sluijerzaetGa naar voetnoot(10) comen geschellen,
Veel die vercopen uijt,
En trecken naer Calis schuijdt,
Drije lettersGa naar voetnoot(11) is het besluijt,
Maer sij houden den besten buijt.
W.L. Braekman |
|