Biekorf. Jaargang 98
(1998)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
Schoenmakers spelen de martelie van St.-CrispijnEen spel over de marteling van de heilige gebroeders Crispijn en Crispiniaan heeft zijn eerste opvoering gekend door de schoenmakersgilde van Belle (Frans-Vlaanderen) in 1739. Het succesrijke stuk is op het einde van de eeuw nog herdrukt bij Jan Gimblet te Gent, met de oude kerkelijke goedkeuring door J.J. Plumioen uit Ieper: Glorieuse martelie van de twee HH. Gebroeders Crispynus en Crispynianus, onder de bloed-dorstige regeringe van Maximilianus Roomsch Keyzer. Eerst Speel-gewys vertoond door de Schoen makers van BelleGa naar voetnoot(1).
De genoemde broers waren volgens de legende Rome ontvlucht tijdens de kerkvervolging onder Diocletianus, en waren terechtgekomen in Soissons, waar ze kosteloos schoenen maakten voor de armen. Ze werden er uiteindelijk omwille van hun geloof onthoofd. Ze zijn de patroons van de lederbewerkers.
Het Belse stuk over de marteldood van Crispijn en zijn broer had alles om bij de mensen in de smaak te vallen: het vrome tweetal krijgt schoenmakerselzen door vinger- en teennagels geboord, uit hun huid worden riemen gesneden, men werpt ze met een molensteen om de hals in het water en in een fornuis... Let wel: te zien kreeg het publiek deze handelingen niet als realistische actie. Het kreeg ze van een engel te horen, blijkbaar onder de vorm van kommentaar bij schilderijen of ‘stomme groepen’Ga naar voetnoot(2).
Dat ambachtsgilden hun patroon op de toneelplanken verheerlijken is sinds de middeleeuwen niet nieuw. Ook die traditie is, zoals veel andere, tot het einde van het ancien régime blijven nawerken. En tijdens de 18de eeuw blijkt geen ambacht de schoenmakers in toneelvlijt te hebben evenaard. Op 28 augustus 1759 krijgt de rederijkerskamer | |
[pagina 369]
| |
De Goudbloem van Sint-Niklaas een brief waarin ‘eenige liefhebbers van 't schoenmakers ambacht’ te kennen geven ‘dat zy gaern het spel van Krispyn en Krispinianus zouden vertoonen, indien hun het theater verhuerd wierde tot de dagen van eere’Ga naar voetnoot(3).
Het spreekt vanzelf dat ook de vele ongestructureerde jongerengezelschappen van die tijd wel eens dit zelfde stuk op de planken brachten. Bij voorbeeld in Vichte en Oostwinkel ten jare 1764Ga naar voetnoot(4). Maar in 1779 is het te Anzegem weer raak: ‘de vereenigde Meesters-schoenmakers met hunne bywoonende Domestiquen der prochie van Ansegem’, met kenzin ‘Het voorwerp roert de Kracht’, spelen er het spel van Crispijn en Crispiniaan op het hof van de weduwe van de overleden kosterGa naar voetnoot(5).
Welk stuk ‘de schoenmakers-knechten van Thielt’ in 1756 hebben ten beste gebracht is ons niet bekend. Zij kwamen toen, net zoals de speelzuchtige jongeren van Beveren, Markegem en Kanegem, aankloppen bij de kamer van rhetorica van Tielt om theatergerei te ontlenenGa naar voetnoot(6). Vijf jaar later valt ook iets uit Lier te vernemen. De Oude Schoenmakers vertonen er Urbina in de danszaal van een afspanning. ‘Waren de handen van Urbina en van de andere prinsessen al te zeer door den pikdraad aangetast, zoo verborg men ze onder zwarte filosellen handschoenen’, merkt Paul Fredericq op, niet zonder binnenpretje bij de gedachte aan schoenmakers die ook de vrouwenrollen voor hun rekening namenGa naar voetnoot(7).
Sporadisch duiken in die eindfaze van het ancien régime ook andere toneelspelende ambachtsgroepen op. Slagers te | |
[pagina 370]
| |
Gent in 1752 en 1783, visverkopers te Gent in 1769, smeden te Tongeren in 1756, wevers te Etikhove rond 1785 en te Ronse in 1801Ga naar voetnoot(8).
Een opvallende literaire cultuur legden doorheen geheel Europa schoenmakers en wevers aan de dag. Daarover heeft Peter Burke voor de periode 1500-1800 enkele inspirerende alinea's bijeengesprokkeldGa naar voetnoot(9). Het betreft hier twee beroepsgroepen met een voor die tijd ongewone alfabetisatiegraad. Zittende beroepen ook. Kansen bij de vleet dus om een atelier vol gezellen en leerjongens aan het beluisteren en het memoriseren van rolteksten te brengen. In die omstandigheid hoefde een gelegenheidsacteur eigenlijk niet eens te kunnen lezen.
J. Huyghebaert |
|