Biekorf. Jaargang 98
(1998)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
[Nummer 4]Prostitutie in Veurne
| |
[pagina 298]
| |
Oorspronkelijk moeten er in Veurne wellicht twee zo'n straatjes geweest zijn. In een rentenregister van de Dis van Sint-Niklaas Binnen, dat dateert van kort na 1450, worden een westerste scuddeveed straetkin en een oostersten scuddeveed straetkin vermeld, beiden aan de noordkant van de OoststraatGa naar voetnoot(3). Een vrijwel gelijktijdig rentenregister van de Sint-Niklaaskerk heeft het dan weer over de (dus blijkbaar één) ScuddeveetstraatGa naar voetnoot(4).
Deze vijftiende-eeuwse citaten staan enigszins geïsoleerd. Merkwaardig is dat in de Boetestad de naamgeving nochtans veel langer bewaard gebleven is dan in Ieper, waar die al vrij snel verdwenen moet zijn. Ghislaine DeclercqGa naar voetnoot(5) (die de bovenstaande vermeldingen overigens niet kende) citeert in haar verhandeling over de toponymie van Veurne dezelfde straat immers van 1542 tot 1681, waarna citaten van 1697 tot 1716 er aan toevoegen dat het intussen een verdonckert straatje geworden was. Dit betekent dat het verdwijnen van het straatje omstreeks 1690 gesitueerd zou moeten worden, maar dat de naam bekend was tot in het begin van de 18de eeuw. Meteen het einde van een hele evolutie, waarbij de straat stilaan uit het stadslandschap verdwenen was. De Potter c.s., die de straat overigens identificeren met de Paviljoenstraat aan de noordkant van de Ooststraat, vermelden immers dat de Kuddewijkstraat in 1644 al eens vernauwd wasGa naar voetnoot(6).
Die laatste, gewijzigde benaming kadert in een hele evolutie. In feite leunt geen enkele benaming van Gh. Declercq zo sterk aan bij de Ieperse straatnaam, als de oudste versies, die we hierboven citeerden. Achtereenvolgens vermeldt zij als varianten wel: Schuddeveestraet (1542-1631), Schoudewickstraat (1603-1610), Zonnewyckstraat (1613-1618) en Schuddevischstraat (1681-1716). Die laatste ver- | |
[pagina 299]
| |
vormingen schijnen er op te wijzen dat de betekenis van ‘bordeelstraat’ tegen het einde van de 17de eeuw helemaal verloren gegaan was.
Gh. Declercq wist niet goed blijf met dit toponiem, dat zij immers niet in de meest oorspronkelijke vorm kende. Als mogelijke betekenis suggereerde zij dat hiermee misschien letterlijk een beschutting voor het vee, een afgeperkte ruimte voor vee dus, bedoeld kon zijn. Een dergelijke straatnaam zou met deze betekenis immers ook elders aangetroffen zijnGa naar voetnoot(7).
De variante op de hypothese van W. Beele, die hiertegen in gaat en waarbij ‘vee’ gerust als verkorting van ‘vede’ kan gelden, krijgt bevestiging in een ander Veurns toponiem. Gh. Declercq vond immers ook één vermelding van een Bordeelstraat in 1456-7, die eveneens gesitueerd moet worden aan de noordkant van de Ooststraat, en waarvan zij dacht dat die misschien te vereenzelvigen was met de Handboogstraat. Ook hier wees zij een link met prostitutie af: zonder nadere motivering beschouwde ze de Bordeelstraat als een straat met krotwoningen, en wees ze de mogelijkheid van een straat met bordelen afGa naar voetnoot(8). Thans lijkt een identificatie van het Schuddeveetstraatje met de Bordeelstraat wel voor de hand te liggen.
Waar dit straatje aan de noordkant van de Ooststraat precies gesitueerd moet worden, is niet zo duidelijk. De visie van De Potter c.s., die er de huidige Paviljoenstraat in zagen, dient afgewezen omdat de teksten duidelijk maken dat de straat er thans niet meer is. Hetzelfde geldt voor de identificatie van het Bordeelstraatje met de huidige Handboogstraat door Gh. Declercq. Wel kunnen we akkoord gaan met haar situering van het Schuddeveetstraatje tussen de Handboogstraat en de Molenstraat in. Ook op cartografisch materiaal uit de 17de eeuw schijnt er immers op deze plaats een straatje zichtbaar te zijn, hoewel de schaal en de nauwgezetheid van deze kaarten onvoldoende conclusies toelaten. | |
[pagina 300]
| |
De Veurnse rosse buurt(en)Of de prostitutie in Veurne zich enkel situeerde aan de noordkant van de Ooststraat, is nog de vraag. In zijn recente en magistrale studie over de Brugse prostitutie wees Guy Dupont er op dat heel wat stadsbesturen het bedrijf wel tolereerden, maar toch probeerden geografisch strict af te bakenen en zo ruimtelijk te segregerenGa naar voetnoot(9). Naast het Bordeel- of Schuddeveetstraatje was er in Veurne nochtans een tweede buurt, waar prostitutie uitgeoefend werd.
In tegenstelling tot Brugge, waar Dupont zelfs over bronnenreeksen kon beschikken, is de informatie voor Veurne veel beperkter. Van een enigszins systematische sanctionering van de prostitutie om fiscale redenen schijnt geen sprake geweest te zijn. We moeten dan ook teruggrijpen naar enkele losse vermeldingen van de prostituees zelf in andere bronnen.
Hieruit blijkt alvast dat op het einde van de 15de eeuw enkele hoertjes op de Sint-Denijsparochie, dus in het zuidelijke kwartier van de stad, woonden. Een lijst van steunverlenende parochianen (!) voor de verbouwingswerken aan de Sint-Denijskerk in 1496-1498 bevat een gift van 15 sch. vanwege een niet genoemd licht wyfGa naar voetnoot(10). En enkele jaren eerder, in 1495-1496, was er ene Callekine, een licht wyf in de Beestenmarct, begraven, die bij testament 2 sch. aan dezelfde kerk gelegateerd hadGa naar voetnoot(11). Met de Beestenmarkt wordt in die periode de huidige Duinkerkestraat bedoeldGa naar voetnoot(12).
Het zijn slechts twee, dan nog weinig precieze vermeldingen, die evenwel een aanvulling vinden in de enige localisering van een badstoof, die ons thans voor Veurne bekend is. En dat er een band was tussen badstoven en bordelen, is reeds langer bekendGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 301]
| |
In 1455-1456 verleende het stadsbestuur aan Jacob de Bouc 12 pond 18 sch. subsidie voor de vernieuwing van 21 1/2 roeden dak in brandveilige gebakken tegels op zijn huis en stove, waar hij woonde. Op te merken valt vooreerst dat de stadsmagistraat er dus geen graten in zag een stove te betoelagen zoals een andere woning, zodat van een hard repressief beleid in Veurne, net zomin als in Brugge, sprake was. Verder vinden we hier de naam van de stoof-uitbater van Veurne, Jacob de Bouc. Interessant in ons betoog is tenslotte dat die stove gesitueerd wordt aan de zuidkant van de Voldersgracht (Vulregracht)Ga naar voetnoot(14). En met die Voldersgracht zitten we in dezelfde omgeving als bij de prostituees, namelijk bij de vroegere Calonnegracht, die het traject van o.m. de huidige Oude Beestenmarkt volgde, en waarvan de woonblok aan de zuidkant ten noorden aan de huidige Duinkerkestraat paaldeGa naar voetnoot(15).
Volledigheidshalve dient hier vermeld dat dit niet de eerste badplaats is, waarvan sprake in Veurne. Op de lijst van confiscaties na de slag bij Kassel (1328) prijkt ook een badhuis binnen de stad. Dit was eigendom van ene Jan PriesterGa naar voetnoot(16). De locatie van deze stove wordt niet meegedeeld, noch het lot dat haar beschoren was na de inbeslagname.
En hoe zat het met goktenten? Ook hier is bekend dat prostitutie en het organiseren van gokspelen ‘hand in hand gingen’Ga naar voetnoot(17). Waren er in Veurne wel gelegenheden, waar gegokt kon worden? Allicht wel, maar gegevens hierover zijn niet beschikbaarGa naar voetnoot(18). | |
[pagina 302]
| |
We concluderen dus dat in Veurne in de 15de eeuw twee locaties vermeld worden als hete buurten: een straatje aan de noordkant van de Ooststraat, halfweg de vijftiende eeuw, en de omgeving van de Duinkerkestraat/Oude Beestenmarkt in de tweede helft van die eeuw. Chronologisch gezien lijken we hier te maken te hebben met een verschuiving van de activiteiten. Het is een logischer verklaring dan aan te nemen dat Veurne twee rosse buurten gehad zou hebben. De stad telde in die periode immers nauwelijks iets meer dan 2200 inwonersGa naar voetnoot(19), en volgens de voorzichtige berekeningen van G. Dupont, die voor Brugge een gemiddelde prostitutieverhouding van 1 op 312 inwoners (van 1 op 200 tot 1 op 500 inwoners) hanteertGa naar voetnoot(20), bood Veurne daarmee gelegenheid tot 5 à maximaal 10 prostituees. Wanneer we dan nog in aanmerking nemen dat die soms met meerderen één bordeel bevolkten, lijkt het weinig waarschijnlijk dat Veurne gelijktijdig twee, ver van elkaar gelegen rosse buurten gehad zou hebben.
De rosse buurt van Veurne, die oorspronkelijk aan de noordkant van de Ooststraat gelegen was, heeft zich halfweg de 15de eeuw dus verplaatst naar de omgeving van de Beestenmarkt. Voor de ‘Schuddeveetstraat’ leidde dit tot het verdwijnen van de oorspronkelijke betekenis, tot de verbastering van de straatnaam, en uiteindelijk tot het verdwijnen van de straat zelf.
Kan deze verplaatsing van de activiteiten verklaard worden? G. Dupont stelde in Brugge vast dat er tot het midden van de 15de eeuw een duidelijke relatie bestond tussen de plaatsen, waar vreemde kooplieden zich gevestigd hadden, en de ligging van de prostitutiebuurten. Door het wegtrek- | |
[pagina 303]
| |
ken van de vreemde klanten moest de prostitutie zich echter terugplooien op de lokale marktGa naar voetnoot(21).
In analogie voor Veurne zou eenzelfde verloop, zij het uiteraard op een veel bescheidener niveau, voorgesteld kunnen worden. De Ooststraat van Veurne geldt immers vanouds als één van de belangrijkste handelsstraten van de stad. Het beeld van Veurne in de 15de eeuw is evenwel dit van een stad in verval. Indien de handel toen inderdaad gekwijnd zou hebben, kan dit geleid hebben tot een tijdelijke terugval van het belang van de Ooststraat. Daarentegen was de Beestenmarkt gelegen binnen een kwartier van Veurne, dat als veel volkser beschouwd werd, met de aanwezigheid van ‘eveneens’ storender ambachten zoals pottenbakkers of textielarbeiders, wat misschien kleinere huizen en navenante huishuur, of grotere bevolkingsaantallen veroorzaakte. Is dit mede de oorzaak van het verplaatsen van de rosse buurt? Het sociaal-economisch onderzoek van Veurne staat nog niet ver genoeg om hierop een voldoende antwoord te kunnen biedenGa naar voetnoot(22).
De Beestenmarkt werd alvast uiteindelijk de officiële, enige toegelaten hete wijk. Dit wordt duidelijk door de Veurnse reglementering van 1544, toen een reeks keuren diverse ambachten en activiteiten, waaronder het bordeelbezoek, reglementeerden, en in het kader van de ruimtelijke segregatie alleen nog de Beestenmarkt hiertoe getolereerd werd. | |
Keuren van de bordelenIn 1544 werkte de stadsmagistraat aan een uitgebreide codificering van de diverse reglementeringen, die het stadsleven reguleerden. Dit overzicht werd op 28 augustus 1544 officieel afgeroepen voor tscepenhuus. Uittreksels uit deze zeer interessante reglementering werden besproken of gepu- | |
[pagina 304]
| |
bliceerd door F. De Potter c.s. in het kader van hun bespreking van de diverse Veurnse ambachtenGa naar voetnoot(23) en door Louis Gilliodts-Van Severen in zijn monumentale Coûtumes van VeurneGa naar voetnoot(24). In geen van beide uitgaven worden evenwel de keuren op het bordeel vermeld, die we daarom in bijlage publicerenGa naar voetnoot(25).
De keuren op het bordeel van Veurne tellen slechts vier artikelen. Voor een studie over de prostitutie in het Veurnse zijn ze evenwel cruciaal. Chronologisch sluiten ze aan bij de periode, die door G. Dupont voor Brugge onderzocht werd; er kan evenwel verwacht worden dat de normering en dus de specifieke reglementering in Veurne met wat vertraging die van de grotere steden als Brugge, tot wiens Kwartier Veurne behoorde, volgdeGa naar voetnoot(26). We geven daarom de inhoud van de vier artikelen weer, waarbij we proberen ze kort met de gegevens van G. Dupont te vergelijken.
Het eerste artikel van de keuren legde de verplichting op om 's avonds kaarslicht te voorzien. Dit was zowel een teken dat bordeelbezoek nog toegelaten was (de laatste klok had nog niet geluid), als een middel om controle mogelijk te maken. Ook 's nachts moest er steeds een vuur in stand gehouden worden, zodat bijvoorbeeld de gerechtsofficier onmiddellijk over kaarslicht kon beschikken om inbreuken tegen de andere artikelen vast te stellen. Het bijkomende verbod om het bordeel 's nachts onbeheerd te laten, heeft o.i. vooral te maken met het pertinente brandgevaar, dat hier het gevolg van was. Tenzij de stadsmagistraten op die wijze indirect ook wilden verhinderen dat de prostituees buitenshuis werkzaam zouden zijn.
Het tweede artikel bevatte een algemeen verbod om bordeelhuizen te houden, op één geëigende wijk na. Interessant | |
[pagina 305]
| |
is deze geografische beperking tot de Beestenmarkt, waar prostitutie-activiteiten ‘vanouds’ toegelaten waren. Uit onze eerdere redenering blijkt dat dit gelijk staat met de periode van zowat een eeuw. Opvallend is verder dat dit het enige artikel van deze reglementering is, dat een mogelijke bijkomende arbitraire veroordeling voorziet naast een vaste geldboete.
De laatste twee artikelen verboden het bordeelbezoek 's nachts, dit is nadat de laatste klok geslagen had. Dit artikel bood dus een aanvulling op het eerste artikel, waar de voorafgaande, donkere avonduren gereglementeerd werden. Deze avondklok wordt ook in Brugge aangetroffen, wat de prostitutie in de tijd beperkte. Nachtelijk bordeelbezoek werd gewoon verbodenGa naar voetnoot(27). Zoals in Brugge blijkt uit de formulering ook dat de Veurnse bordelen hun activiteiten combineerden met de verkoop van drank.
Het belangrijkste onderscheid tussen de twee artikelen is dat ongehuwden voor inbreuken bestraft werden met 3£, terwijl de boetes voor gehuwden veel hoger lagen: een bezoek aan een bordeel op zich kostte dan 10£, terwijl een betrapping op heterdaad (sic) zelfs het dubbele kostte. Vooral die laatste boete is een hoog bedrag, die enkel verklaard wordt door de pertinente inbreuk tegen het huwelijkssacrament, dat in deze periode zwaar begint door te wegen. Hierin kan een zwaardere repressie dan te Brugge gezien worden, wat eventueel aan het zich wijzigende tijdsklimaat toegeschreven kan worden.
Opvallend is dat bij de ongehuwden geen onderscheid gemaakt werd tussen wereldlijke of geestelijke personen. Gehuwden werden daardoor veel zwaarder beboet dan geestelijken. Dit stemt overeen met de ervaring in Brugge, waar geestelijken als bordeelbezoekers geen uitzondering waren. Zij konden evenwel rekenen op een boete van de officiaal van DoornikGa naar voetnoot(28). Dat de situatie er in het Bisdom Terwaan, waartoe Veurne behoorde, gelijkaardig aan toe ging, ligt voor de hand. Het stadsbestuur van Veurne maakte hier | |
[pagina 306]
| |
evenwel geen onderscheid, omdat het vooral wilde ingaan tegen inbreuken tegen de gevestigde maatschappelijke waarde van het gezin, en dus vooral gehuwde mannen wilde bestraffen.
Merkwaardig is tenslotte de volledig andere formulering van deze beide, in wezen toch gelijkaardige artikelen, waar voor gehuwden een vaststelling door de gerechtsofficier blijkbaar de basis voor de vervolging vormde. Hoe de inbreuken bij ongehuwden vastgesteld werden, is niet vermeld; op klacht, of ook bij betrapping door de geëigende gerechtsofficier?
Bij deze boetes kunnen opnieuw paralellen met de situatie in Brugge vastgesteld worden: ook daar waren de boetes vaak 3 of 10£ voor gelijkaardige delictenGa naar voetnoot(29). De inning gebeurde er evenwel veel frequenter dan in Veurne, wellicht omdat de omvang van de prostitutie in de Reienstad een actieve fiscale opsporingspolitiek interessanter maakte, waar in Veurne misschien andere, moreel-repressieve motieven tot een gerechtelijk ingrijpen moesten dwingen.
Over de toepassing van deze reglementering is immers slechts zeer weinig bekend. Steekproeven in de Veurnse stadsrekeningen brengen nauwelijks iets aan het licht, zodat wellicht van een systematisch gebruik van deze reglementen voor het toepassen van al dan niet fiscale repressie geen sprake is. Op 21 februari 1548 n.s. werd wel ene Wouter van Walewe beboet met 3 pond ter cause van onbehoorlycke herberghe te houdene; hiervan ontving de stad 20 sch.Ga naar voetnoot(30), maar dit lijkt een geïsoleerd geval, dat weinig concrete informatie biedt. Opvallend is dat de strafmaat van een boete van 3£ in de toen nauwelijks uitgeroepen keuren slechts voorzien was voor nachtelijk bordeelbezoek door ongehuwden of voor inbreuken tegen de nachtverlichting, terwijl geen van beiden hier van toepassing is. Het houden van een bordeel buiten de Beestenmarkt werd beboet met 10£, terwijl de Beestenmarkt hiervan blijkbaar vrijgesteld was. Misschien dient verwezen naar de in Brugge vastgestelde | |
[pagina 307]
| |
praktijk van het composeren, wat leidde tot boetes van in de praktijk 3£ i.p.v. 10£Ga naar voetnoot(31). Analoog aan Brugge is ook de normale verdeling van de boetes in 1/3 voor de stad, en 2/3 voor de vorst, via zijn baljuw, die ook voor andere boetes in Veurne toegepast werd. | |
En later?Hoe de Veurnse rosse buurt uiteindelijk aan zijn einde gekomen is, weten we niet. Algemeen kan aangenomen worden dat in het kader van de strengere sexuele moraal van de Contrareformatie de prostitutie het zwaar te verduren kreeg. En gezien het geringe aantal prostituees, dat Veurne maximaal slechts geteld kan hebben, tegenover het opmerkelijk grote aantal religieuze instellingen, die de stad de volgende eeuwen zouden bevolkenGa naar voetnoot(32), lijkt het aannemelijk dat er slechts weinig weerwerk was bij het definitief opdoeken van wat stilaan als een zwaarder crimineel delict beschouwd werd.
Een van deze kloosters was het Penitentenklooster. G. Dupont suggereerde voor Brugge dat deze kloosters een alternatief konden bieden voor ‘rouwmoedige’ prostitueesGa naar voetnoot(33). De Veurnse stichting was evenwel slechts een vroeg 17de-eeuwse omvorming van het vroegere Grauwzustersklooster, dat vanaf 1429 in Veurne aangetroffen wordtGa naar voetnoot(34). Of zij toen die rol op zich namen, is onduidelijk. | |
[pagina 308]
| |
Wel merkwaardig is dat bij de wijk, waar in de late 15de en de 16de eeuw de prostitutie welig tierde, vanaf het begin van de 17de eeuw een klooster uitgebouwd werd van Norbertinessen of Witte NonnenGa naar voetnoot(35). Hun klooster paalde ten zuiden aan de Oude Beestenmarkt, en lag dus eigenlijk pal ten noorden van de rosse buurt. Betekent dit dat de kleurrijke gewaagde meiden van Veurne toen plaats moesten ruimen voor de witte of de grijze gewijde maagden? J. Van Acker | |
Bijlage:
|
|