Biekorf. Jaargang 98
(1998)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
De meiman van klerkenHet Woordenboek van de Nederlandsche Taal geeft verschillende betekenissen aan het woordje mei en zijn samenstellingenGa naar voetnoot(1). Mei is vooreerst de vijfde maand van het jaar, in de oudere Germaanse opvatting de maand van de lente en van het voorjaar. In mei herleeft de natuur en is de winter definitief voorbij. Mei is figuurlijk toepasselijk op de bloeiende jeugd. Het woord mei komt dan ook voor in een aantal spreekwoorden en zegswijzen over de jongeren, de lente, de komende zomertijd, enz. In mei ook vervielen sommige pachten en in mei kwam het wel eens voor dat dienstboden verhuisden.
De eerste mei of de avond daarvoor (30 april, meiavond) werd dan ook met vreugde begroet en gevierd. Een meiboom werd geplant en errond werd er gezongen en gedanst. Mei is nu een officiële feestdag geworden door het feest van de Arbeid, dat voor het eerst gevierd werd in 1888.
Omdat bij het vieren groene takken werden gebezigd is mei in zijn tweede betekenis van het woord ‘groen dat voor deze meiviering werd gebruikt’. Vandaar dat mei eveneens wil zeggen meiboom, lovertak, soms ook bloemtuil, enz. Waarschijnlijk werd het woord mei in die zin voor het eerst toegepast op de meiboom die voor iemands huis geplant werd om hem feestelijk te besteken, bij voorbeeld voor het huis van een geliefde, of op een versierde meitak die men ter waardering aan overheidspersonen aanbood. Alles dus in positieve, opbouwende, vererende zin.
Het WNT is een taalwoordenboek en geen folkloristisch glossarium of een idioticon van gewesttalen, waarin meer het streekeigene aan bod komt. Vele citaten uit het WNT zijn niettemin ontleend aan gewestelijke toestandenGa naar voetnoot(2) maar van het WNT mogen we geen volkskundig overzicht van de meivieringen verwachten!
Het Idioticon van De Bo en Loquela van Gezelle verschenen enkele decennia vóór het WNT. Ze geven natuurlijk ook | |
[pagina 250]
| |
het woord mei met enkele samenstellingen. Zo vermelden deze Westvlaamse idiotica dat een meitak eveneens werd gestoken op bv. een vlasgaard die verkocht was om te laten weten dat koopgrage liefhebbers niet meer langs moesten komen om een bod te doen. Op de nok van het dak van een huis in opbouw werd een meitak gestoken en het laatste voer van de oogst werd triomfantelijk binnengehaald met er bovenop een meitak. Dan moest de boer zijn volk trakteren en was er een feest aan verdiend. Maar voor het overige geven De Bo en Gezelle ongeveer hetzelfde op wat later in het WNT zou verschijnen onder het trefwoord meiGa naar voetnoot(3).
Pastoor Schuermans, die schreef in 1865Ga naar voetnoot(4), deelt in zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon het volgende mee onder mei: ‘In den nacht van den 1sten mei gaan de jongens buiten op de huizen waar schoone meiskens wonen, en planten eenen jongen groenen boom of eenen dikken tak op de nok van het dak. Het is eene soort van hulde. 's Anderendaags hoort men het dorp rond: Mieken N... heeft eenen mei gehad’. Deze uitleg ligt dus helemaal in de lijn zoals het WNT later over mei heeft geschreven.
Maar Schuermans laat onder het woord mei onmiddellijk nog deze zin volgen: ‘Het gebeurt ook bij meiskens, wier gedrag niet gansch onberispelijk is, dat men eenen strooman op het dak of op eenen naburigen boom stelt, dat is natuurlijk eene schimp’. Hij voegt er nog aan toe ‘(Br)’, wat wil zeggen dat hij deze laatste betekenis van mei in Brabant had vernomen.
Schuermans geeft hier de oudste vermelding in onze taal van een negatieve, oneervolle betekenis van het woordje mei, namelijk een tak of boom of strooien pop op meiavond of op 1 mei, te schande en bestemd voor minder gunstig befaamde vrouwspersonen.
Het is inderdaad wel zeer eigenaardig dat de betekenis van mei niet alleen een positieve hulde van verliefden, achting voor medeburgers, maar ook nog een andere en bepaald on- | |
[pagina 251]
| |
gunstige, negatieve betekenis heeft (schande aan bepaalde vrouwen). Wij weten niet hoe of wanneer deze tweede betekenis ontstaan is, maar ze is alleszins zeer oud en komt ook nog voor buiten het Nederlandse taalgebied.
In Frankrijk is mai eveneens de vijfde maand van het jaar met als nevenbetekenis het presenteren van een meitak aan verdienstelijke personen of aan geliefden. Maar ook ‘souvent le mai que l'on offrait ainsi était un défi’Ga naar voetnoot(5). Ook in Duitsland werd vroeger soms een Schandmai onder vorm van een Strohmann geplaatst bij meiavond voor het venster van lichtekooien of onvriendelijke jongedames. Deze negatieve betekenis van mei was eveneens bekend aan A. Van Gennep, de vermaarde Franse folklorist, auteur van Le Folklore de la Flandre et du Hainaut Français, die in het interbellum grondig de volksgebruiken o.m. in Frans-Vlaanderen bestudeerdeGa naar voetnoot(6). Van Gennep documenteerde zich voor zijn werk vooral door zegslieden ter plekke te interviewen en de bekende literatuur kritisch door te nemen. Zijn besluit formuleert hij aldus: ‘Il n'y a ni fête des jeunes gens, ni Reines de Mai, ni plantation d'arbustes, de branches ou de bouquets de fleurs aux jeunes filles, ni plantation de mais, ni déguisement avec des brancagesGa naar voetnoot(7). Hij vond dus niets meer over meigewoonten, noch op 1 mei noch op meiavond, negatief of positief.
Bij zijn onderzoek van de bestaande literatuur uit het Franse Noorden kon hij toch echo's opvangen van wat de meivieringen geweest waren in vroegere dagen. Zijn conclusie is dat de meivieringen in het Noorden eigenlijk al vóór de Franse Revolutie in verval waren geraakt. Zo weet hij mee te delen dat men takken op de huizen stak en hij citeert het verslag dat door één der prefecten van het Département du Nord in de Revolutietijd werd opgesteld. Er werden toen meitakken geplant door verliefde jongelui op het huis van hun teerbeminde en bij vooraanstaande achtingsvolle dorpsgenoten, ‘le charme (de haagbeuk), le bouleau (de berk) | |
[pagina 252]
| |
étaient adoptés comme les emblèmes de la tendresse la plus vive; quelquefois aussi l'amant, mécontent ou outragé, saississait cette occasion d'exprimer d'autres sentiments; c'est ainsi que dans les environs de Maubeuge et d'Avesnes la branche d'épines (de doornstruik) marquait le refroidissement et celle de sureau (de vlierstruik) le dégoût’Ga naar voetnoot(8).
Van Gennep verwerpt dus de mogelijkheid dat er in zijn tijd nog activiteiten in verband met meiavond of de eerste mei zouden voorgevallen zijn. Hij geeft wel toe dat er in de jaren 1920 in het franstalige gedeelte van het door hem besproken gebied hier en daar nog een herinnering leefde aan het plaatsen van boomtakken, zoals hoger aangehaald, met wel zeer verschillende, vaak ook ongunstige bedoelingen.
Hij verwijst verder naar Vlaanderen, waar hij aan de hand van het onvolprezen werk van Gabriël Celis, Volkskundige almanak van het Vlaamsche Land, wilde aantonen dat ook bij ons alle meivieringen, zowel in positieve als in negatieve zin, definitief tot een ver verleden behoorden. Van Gennep vergiste zich echter, het werk van Celis sloeg hij alleen open op de blz. 166-171, terwijl alle andere en nog talrijke meivieringen door Celis opgetekend onder meiavond (dus daags vóór 1 mei) wel vermeld staan op de blz. 162-165! Maar dat had Van Gennep niet gelezen!
De Almanak van Celis beschrijft de toen nog bekende folklore rond meiavond zoals de meiboomplanting, iets over de zogeheten meigilden, de meitak en dergelijke. Maar de vindplaatsen en aanhalingen van Celis, die een geboren Gentenaar was, betreffen bijna allemaal citaten uit Oost-Vlaanderen. Speciaal vermelden wij dat Celis toch opgeeft dat er toen in de Kempen ook nog sprake was van een meivent. Dit is een strooien pop die door de jongeren geplaatst werd bij het huis van diegenen die op meiavond niet hadden willen meedoen met het volksfeest van meiavond. ‘Een meivent krijgen is een schandteeken’ besluit CelisGa naar voetnoot(9).
En hoe stond het eigenlijk met de (negatieve) meiviering bij ons? Veel details kunnen we niet geven. Daar is voor- | |
[pagina 253]
| |
eerst de tekst uit het Idioticon van Schuermans in het midden van de vorige eeuw (zie hoger). Dat dergelijk meigebruik in het verleden ook bij ons in de Zuidelijke Nederlanden bestond is een feit. Een korte mededeling van Maurits De Meyer in Volkskunde vermeldt iets over het meiplanten en het scherminkelen te Hasselt in de 18de eeuwGa naar voetnoot(10). Het is duidelijk dat het planten van een (doorn)tak of het steken van een stropop op het dak van een vrouw van lichte zeden of als weerwraak door een afgewezen minnaar eigenlijk ergens verwant was met het bekende scherminkelen. Over scherminkelen bestaat een uitgebreide literatuur. Het verschijnsel is genoegzaam bekend. Scherminkelen is bij valavond een hels lawaai organiseren om een of ander feit publiek te ‘bestraffen’; rondlopen met ketelmuziek bv. bij een bedrogen echtgenoot, een afsprongen vrijage en zo meer. Het scherminkelen is nog niet helemaal verdwenen uit Vlaanderen, alhoewel het sterk in regressie is.
Het gebruik takken of poppen te steken met 1 mei op de woning van minder befaamde dames bestond zeker meer in Brabant dat bij ons in West-Vlaanderen. Pol de Mont kon in 1889 gevallen signaleren uit de streek van Ninove waar men op 1 mei aan bedrogen meisjes een kabouterman opofferde, aan meisjes zonder vrijer een stroman en aan kwezeltjes een sloorplantGa naar voetnoot(11). In 1898 hernam De Mont zijn opstel over meigebruiken en nu deelde hij nog mee dat er in 1851 te Wambeek een meisje, dat publiek bekend stond als ‘lichtzinnig’, op meiavond een ‘rijmdicht’ ontving gehecht aan de doorntak die zij toen kreeg. En dezelfde dag ontving het meisje, dat als een toonbeeld van eerbaarheid gold, bij haar ‘schoonen mey’ eveneens een gedicht ‘by deze tak laurier’ waarmee zij geëerd werd op meiavondGa naar voetnoot(12).
Ook in Noord-Nederland bestond vroeger het gebruik om met de eerste mei een tak of boom of pop te planten in de negatieve betekenis van het woord, om een afgewezen minnaar of minnares sociaal in een slecht daglicht te stellen of | |
[pagina 254]
| |
om bij voorbeeld een bedrogen echtgenote te beschimpen door het stellen van een tak of een pop op of nabij het huis van de betrokken persoon.
Het Woordenboek der Zeeuwse dialecten geeft van deze meigeplogendheden een verre echo weer: ‘meiaevend, -ao- vend: de avond van 30 april die “gevierd” werd door het doen van kattekwaad, verouderd, men herinnert het zich nog. Een stropop werd in een boom op het erf gezet, een wagen op het dak van de schuur e.d.’ Het Zeeuws Woordenboek ontstond vóór 1940, zodat ook hier aan toestanden herinnerd wordt van rond 1900 of vroegerGa naar voetnoot(13).
Het Folkloristisch Woordenboek van Ter Laan kent eveneens zulke meivieringen en commentarieert ze aldus: ‘Meiman: wanneer een jongedochter zich al te kieskeurig toonde, dan zetten de teleurgestelde vrijers in de Meimaand een potsierlijk uitgedoste stropop voor haar deur; dat was de Meiman of strooiman (Zuid-Beveland). Ook een stropop, gezet bij het hek van het weiland, als teken dat de meisjes de koeien niet goed gemolken hadden (Geldermarsen, prov. Gelderland)’Ga naar voetnoot(14).
Het is duidelijk dat deze meifolklore in Nederland maar een afgesleten en afgezwakte situatie weergeeft van iets wat vroeger wel zal geweest zijn zoals we het hoger stelden: een ware schimp en belediging van vrouwen van lichte zeden of een weerwraak van afgewezen verbolgen minnaars.
En bij ons in West-Vlaanderen? Oude citaten uit het archief over gevallen met meitakken of poppen die in een beledigende context geplaatst werden, zijn bij ons weten niet voorhanden. In Biekorf 1892 heeft een naamloze auteur een korte mededeling ingezonden die wij hier opnieuw woordelijk overnemen: ‘Al de kanten van Denterghem en elders bestaat het gebruik van te Meiavonde den mei te steken op de huizen waar dat er huwbare dochters zijn. De verschillende meien die men tot dat werk uitkiest hebben hunne betekenisse; zo bedienden elk in 't zijne: | |
[pagina 255]
| |
de doorntak, eene kwade, booze dochter de populierentak, eene die waait naar alle kanten de elzentak, eene die te vele klapt de vliendertak, eene die van kwaden doene is de kerzelarentak, eene die met jan en alleman loopt de berken- of bilkentak, eene die brave en deugdzaam is’Ga naar voetnoot(15).
Bij ons bestond er dus nog in 1892, ten oosten van Tielt, iets dat herinnerde aan het gebruik om met meiavond de meisjes uit het gebuurte bij middel van een tak te laten weten wat de dorpsgemeenschap der jonge mannen over hen dacht.
De naam meiman werd hier niet gebruikt. Hij komt wel voor in Zeeland (zie hoger). Bij ons werd die stropop ook wel eens een mei-wijf geheten. Dit noteerde L. De Wolf in een korte mededeling die na zijn overlijden (1929) in 1932 verscheen en blijkbaar slaat op toestanden die hij te Beselare vóór 1914 had gekendGa naar voetnoot(16). Het heet daar ‘Den eersten van Meie, een gemaakt wijf gesteken op boom of hage vóór zijn deure, en met aanzichte naar hem toe’. De spreuk luidde: ‘Hij wierd een wijf gedregen met meie’, wat enigszins veronderstelt dat ook niet onbesproken mannen konden delen in de publieke schande door ze op 1 mei een strooien wijf aan te bieden!
Voor het overige zijn ons weinig vindplaatsen bekend waar een stropop of een meitak met meiavond werd opgehangen tot oneer van jonge dames uit onze gewesten. Alles klonk zo ver af, uit de tijd van toen. De weinige relicten die in Biekorf opgetekend waren, betroffen zeker wel een lang vervlogen verleden!
Groot was onze verwondering ook toen wij helemaal onverwacht een levend en echt relaas aantroffen over de mei- | |
[pagina 256]
| |
man, de stropop, die te Klerken even voor 1914 meer dan eens op meiavond werd opgehangen. En het gebruik was daar toen nog algemeen bekend en werd er zelfs sociaal aanvaard en/of geduld!
Dit getuigenis komt van Jos Janssen uit Klerken, de bekende toneelschrijver van volkse blijspelen in dialect, waaronder de ‘Wonderdokter’. Janssen, geboren te Klerken in 1888, later tolbeambte van beroep te Antwerpen, heeft in 1960 een merkwaardig opstel neergeschreven waarin hij de belevenissen uit zijn jeugd en allerlei andere herinneringen uit het Klerken van vóór WO I nauwkeurig heeft verteld. Zijn manuscript (het verdient integraal uitgegeven te worden!) dat een honderdtal bladzijden telt, draagt als opschrift ‘Klerken in de goên ouden tijd’. Op blz. 97 beschrijft hij het volkse gebruik van de meiman. Zijn tekst bevestigt dat er voor 1914 in West-Vlaanderen, zeker in de streek rond Diksmuide, nog een folklore levendig was rond 1 mei. En wel de gewoonte om dames van minder goede naam en faam publiek een opdoffer te geven door ze met een stropop te bedenken, tot schande van henzelf en tot jolijt van de hele goegemeente. Iets was overigens nauw verwant was met het bekende scherminkelen.
Janssen overleed te Antwerpen in 1968. Wat hij op latere leeftijd aan het papier toevertrouwde willen wij de lezers van Biekorf niet onthouden.
L. Van Acker | |
Bijlage
| |
[pagina 257]
| |
Soms evenwel werd de meiman daar geplaatst door ene of andere jaloerse gebuurnege; soms ook door 'n afgewezen minnaar. 'n Enkele keer werd onze meiman op 'n andere avond geplaatst. Hetgeen gepaard ging met 'n luidruchtig ketelmuziek, het zogenaamde ‘scharminkelen’; waarbij geheel de buurt rond het huisje van de deerne op allerhande potdeksels kwam slaan en tieren, zodat het van ver en na te horen viel. Zelfs in de loop van 't jaar gebeurde dit als een of ander koppel het te bont miek. Maar daar kwam de politie liever niet tussen.
(Klerken in de goên ouden tijd, blz. 97) |
|