Biekorf. Jaargang 98
(1998)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
SchenteventeIedere West-vlaming van een zekere leeftijd kent het Oudvlaamse woord schentevente. De BoGa naar voetnoot(1) geeft als synoniem schenteventer ‘iemand die schentevent’. En het werkwoord schenteventen, met klemtoon op schen, verklaart hij als volgt: ‘Wordt gezeid van winkeliers die er de klad in brengen, die hunne waren aan leegeren prijs verkoopen dan de anderen, bez. als er onder hen een verdrag bestaat, fr. vendre à non prix. Hij schentevent. Die schenteventen worden van de andere winkeliers kwalijk gezien’ De Bo vermeldt er ook de variant schandeventen, maar dit is m.i. een volksetymologische variant, zoals ik verder zal aantonen.
DesnerckGa naar voetnoot(2) vermeldt het woord ook als Oostends, nl. sjhenteventen, sjhenteventede, gesjhentevent. 1. onder de vastgestelde prijs verkopen, als handelaar onderkruipen door een prijs te verlagen. 2. solderen. En de afleiding sjhenteventer is een ‘handelaar die onder de vastgestelde prijs verkoopt, oneerlijke concurrent’.
Ook in het Roeselaars komt schentevent'nGa naar voetnoot(3) voor: ‘Sjacheren. Wie zo sjoemelt en aan valse concurrentie doet door onder de prijs te verkopen, is ne schenteventre’. Het naburige IzegemsGa naar voetnoot(4) kent eveneens skentevent'n ‘verdachte zaken doen, sjoemelen’ en skenteventre ‘onderkruiper’. In het Kortrijks ken ik skenteventen ook in de betekenis van ‘afdingen’.
Ook molenaars gebruikten het woord. In Gistel en Schuiferskapelle is schenteventen ‘onder de prijs malen’ en in Gistel is een schenteventer een ‘molenaar die onder de prijs maalt’Ga naar voetnoot(5).
Alleen VallaeysGa naar voetnoot(6) schijnt het woord in Poperinge niet te kennen, wat nog niet betekent dat het daar niet voorkomt. | |
[pagina 179]
| |
Het woord is niet alleen West-Vlaams, het komt ook in Oost-Vlaanderen voor. Isidoor Teirlinck geeft voor het Zuid-Oost-VlaamsGa naar voetnoot(7) schendt-de-vente m/v ‘Man of vrouw die de vente (het verkoopen, de markt) schendt door aan al te lagen prijs te verkoopen. Zwijgt, g'en zij mor ne schentevente’. Het werkwoord schendeventen komt ook in het Gents voorGa naar voetnoot(8). ‘Iets aan zeer lagen prijs verkoopen, lager dan andere verkoopers’. Lievevrouw-Coopman geeft er zelfs een voorbeeld bij uit 1774: waerop hij seijde uwen vader can ook wel schendeventen, zoo wel als mijnen baas. Hij vermeldt ook de afleidingen schendeventer, schendeventerigge, schendeventerije.
SchuermansGa naar voetnoot(9) noemt schendeventen, uitgesproken schenteventen ‘aan lagen prijs of onder de weerde verkoopen, vooral om eens anders kalanten af te winnen’ dan ook Vlaams.
Ten onrechte heeft Van DaleGa naar voetnoot(10) het woord ook opgenomen, weliswaar als gewestelijk, maar schendeventen is geen bovengewestelijk woord, het is een zuiver dialectwoord, zonder enige standaardtalige status. Van Dale verklaart schendevente als ‘iemand die tegen te lage prijs verkoopt’ en schendeventen als ‘voor schandalig lage prijs verkopen en daardoor de markt bederven’.
Met het bijwoord ‘schandalig’ heeft Van Dale heel waarschijnlijk WeijnenGa naar voetnoot(11) op het verkeerde been gezet. Weijnen koos nl. schandeventen als trefwoord, met schenteventen als variant voor ‘onder de prijs werken of verkopen’. Hij verklaart het woord dan ook als een samenstelling van schande (in de tweede vorm later geassimileerd aan het volgende deel) en venten (afgeleid van mnl. vente ‘verkoop’, fra. vente, mlat. vendita, vdw. van lat. vendere ‘verkopen’)’. | |
[pagina 180]
| |
Nu heeft schenteventen niets met schande vandoen. De juiste verklaring werd eigenlijk al gesuggereerd door De Bo die o.m. schend-de-vente spelt, door Teirlinck met de spelling schendt-de-vente en door Schuermans, die schrijft: ‘het woord is samengesteld uit: venten, fr. vendre, en schenden, bederven’. Dit laatste moet evenwel enigszins gecorrigeerd worden.
M.i. is de oorspronkelijke vorm het zinwoord schenddevente, ‘hij die de vente of verkoop schendt, bederft’. Zulke zinwoorden komen vrij talrijk voor in het Nederlands, bv. schendekeuken, ‘die de keuken schendt, onteert door te mager te blijven’, breekpot, ‘die potten breekt’, weetal ‘die alles weet’, doe-al ‘die alles doet’, bemoeial ‘die zich met alles bemoeit’, drinkebroer, ‘broer/man die veel drinkt’, spring-in-'t-veld. Ook in familienamen zijn zulke zinwoorden frequent: Drinkewater, Boileau, Drinkebier, Habenicht, Creupelandt, Schiethase, Schiettecat, enz. Maar aangezien nomina agentis op - er (bakker, werker, arbeider, venter) veel talrijker zijn, werd schentevente tot schenteventer, dat dan als een afleiding van schentenventen werd opgevat. Frans Debrabandere |
|