Willem van Affligem?
Bij Hilversum Verloren verscheen in 1996 Het leven van Lutgard, een bloemlezing met 5800 op de 20.406 versregels uit het Kopenhaagse handschrift, 712 pag., groot, geschreven vóór 1274. Samenstelling, vertaling en inleiding: Yolande Spaans en Ludo Jongen.
Zeggen we vooraf dat de vertaling een lineaire prozatekst is waar het origineel uit jambische verzen bestond; dat M. Gysseling in 1985 in zijn Corpus Dl. V een diplomatische uitgave van het geheel bezorgde; en dat de drie 13de-eeuwse miniaturen uit het handschrift door D. Hogenelst en F. van Oostrom reeds werden gepubliceerd in Handgeschreven Wereld, Prometeus 1995, blz. 75. Precies in deze handleiding wordt de grandiose tekst, dl. 2 en 3 van een bewerking van de Vita Lutgardis van Thomas van Cantimpré uit 1248, toegeschreven aan Willem van Affligem. In de nieuwe uitgave, met een 70tal emendaties op Gysseling, blijft het auteurschap van Willem van Affligem afgehouden, hoewel de taal verder West-Brabants noemt, een bepaling die evengoed vervangen kan worden door Vlaams, naar onze ervaring. Dat de auteur een bijzonder vaardig poëet is, spijt zijn af en toe mateloze zinsstructuren - opnieuw niet zo opvallend voor een aandachtig lezer - wordt de gehele tekst door makkelijk ervaren. Wat precies de noodzaak onderstreept van deze teksteditie die een cultuurmonument van eerste belang binnen ieders handbereik brengt.
De herwerker die nergens meedeelt welk publiek hij met die tekst hoopt te bereiken, doch wel duidelijk over vóórlezing van de tekst spreekt, wat ook al uit de miniatuur bij de proloog van dl. 2 blijkt, verhaalt herhaaldelijk hoe belangrijk Damaes van Cantimpré, de bruder, de jacobijn, de predekare was bij het reveleren van de smetteloosheid van Lutgard, en bij de tegenstelling tussen een dergelijke tekst en de bourden, sagen, tavelrondes waarmee de leken in de 13de eeuw, hun civilisatie dachten op peil te houden. Actuele boven ouderwetse informatie. Die bovendien door de auteur op een bijzonder frisse manier naar een middelnederlands is omgezet, te situeren tussen 1263 en 1270. Wanneer Maerlant nog zijn Der Naturen Bloeme, opnieuw naar Thomas van Cantimpré, moet schrijven.
A. Dewitte