Biekorf. Jaargang 97
(1997)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||
De west-vlaamse musscheniers en hun feest te Rumbeke in 1817In het begin van de vorige eeuw doken er hier en daar een soort gilden op die uitsluitend de verdelging van schadelijke dieren tot doel hadden, de zogeheten mussen- (of anti-) mussengilden, ook geheten vossengilden of mollengilden.
Over deze volkse verenigingen, die maar van zich lieten horen in de eerste decennia van de 19de eeuw, is er echter weinig concreets te vinden. Zoals zovele zulke gilden kenden zij een eerder labiel en kortstondig bestaan en bij leden en bestuur waren archief en oude papieren het verste en het minste van hun zorgen. | |||||||||||||||||||||
De balpijpenMen mag veronderstellen dat met vuurwapens, lijmstokken, slagijzers en netten werd gewerkt om mussen en ander klein ongedierte neer te leggen. Maar ook balpijpen werden zeker gebruiktGa naar voetnoot(1).
De balpijp, volgens L. De Bo ook bolle pijp geheten, is ‘een blaaspijp om met balletjes naar vogels, enz. te blazen’Ga naar voetnoot(2). De balpijp heeft een broertje in de blaaspijp, die eertijds tot het oude haardgerief behoorde en diende om het vuur in de haard met de mond aan te blazen en aan te wakkerenGa naar voetnoot(3). Maar de balpijp, een voorwerp van rond de 2 meter lengte, werd ook gebruikt als wapenGa naar voetnoot(4). Men kon er namelijk vogels en kleinere diertjes mee doodschietenGa naar voetnoot(5). De stad Eeklo gaf ooit een ordonnantie uit waarin verboden werd ‘op het kerckhof te werpen met steenen ofte stocken, te schieten met bogen ofte bolle pypen naer de swaelmen’Ga naar voetnoot(6).
In de omgeving van Tielt-Eeklo waren er in de laatste helft van de vorige eeuw een groot aantal balpijpgilden bedrijvig. Deze gilden waren in feite gewone schuttersgilden waar | |||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||
men met een blaaspijp of balpijp gaaien neerhaalde van de staande schutterswip. De laatste echo's over de balpijpgilden uit die streek, OedelemGa naar voetnoot(7), Knesselare, Doomkerke, enz., werden beschreven in BiekorfGa naar voetnoot(8). De balpijpschutterij ging teloor met het einde van de jaren 1800 toen overal uitsluitend handbogen in de schuttersgilden werden gebezigd. De balpijp was het schutterswapen van de armere kleine luiden die zich geen duurdere handboog met houten pijlen konden veroorloven. Antoon Viaene kon dan nog het bestaan aantonen van een vroege balpijpgilde in Kortrijk (1825) en één in Ieper (1854). In de gilde van Kortrijk werd uitsluitend naar mussen geschoten, maar in Ieper, een kwarteeuw later, is er alleen maar sprake meer van deelname aan schutterstornooien op de staande wipGa naar voetnoot(9).
Wat er ook van zij, het schieten naar vogels met een simpele balpijp vroeg zekere behendigheid en een grote nauwkeurigheid. Daarom waren deze balpijpen met een uitgewerkt mondstuk voorzien en werd er geschoten met kleine loden balletjes, die gedrenkt waren in gips. Men kon precies mikken tot 30 à 40 meter ver. Er werd zelfs beweerd dat een geoefend schutter met een balpijp nauwkeuriger kon mikken en treffen dan met een karabijn. | |||||||||||||||||||||
Oorsprong der mussengildenOver de oorsprong van de anti-mussengilden in onze streken tasten we in het duister. Het valt evenwel op dat, gelijktijdig met het verschijnen van de mussen-, vossen- en mollengilden, bij ons ook talrijke vinkeniersgilden op het platteland opdoken. Deze landelijke vinkeniersgilden, die in groot getal vanaf de Franse Tijd ontstonden, zijn vermoedelijk een gevolg van de Franse Revolutie, toen de jacht op vogels plots vrijgegeven werd. Het oude jachtrecht, een zuiver feodaal voorrecht, werd eenvoudig afgeschaft in 1795 met de vernietiging van de feodaliteitGa naar voetnoot(10). Zo ook zal het opkomen van de mussengilden verklaard kunnen worden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||
Een wet van 25 ventose V (15 maart 1797) moedigde dan nog de verdelging van schadelijke dieren in de landbouw aan en schiep bijgevolg de nodige ruimte en instemming van overheidswege om het ontstaan van anti-mussengilden toe te laten, om met wapens om te gaan en te jagen op allerlei vogels en kleiner ongedierte.
Naar het schijnt zou de oudste mussengilde in West-Vlaanderen (en misschien ook daarbuiten!) de gilde van Oostrozebeke zijn. Fr. De Potter schreef al dat ze dateerde van 180Ga naar voetnoot(11). Maar kan. G.F. Tanghe berichtte in zijn parochieboekje over deze gemeente ‘dat de gilde, in 1816 onlangs opgekomen’ in dit jaar een groot feest hieldGa naar voetnoot(12).
De musscheniers van Oostrozebeke zijn werkelijk in 1802 met hun gilde begonnen. De Gazette van Gent berichtte immers in haar nummer van 1 april 1802 dat er in Oostrozebeke zeer recent tot stand gekomen was eene zekere soort van societeyt ter vernieling van het schaedelyk en verdervende gedierte der musschen. Men was er immers van overtuigd dat de schaede die dit verdervende gedierte aen veld en tuyngewassen sedert menigte van jaeren heeft toegebragt merkelijk toegenomen was en dat er dringend aan verholpen moest worden.
Reeds na amper een jaar telde de Oostrozebeekse sociëteit meer dan 100 leden en ontwikkelde ze een succesrijke activiteit. In de omgeving kwamen er dan ook enkele zulke sociëteiten tot stand. Jaarlijks werd er in Oostrozebeke op 1 april een voorzitter verkozen. De leden moesten op die datum minstens 10 mussen, gevangen of gedood binnen Oostrozebeke meebrengen. Voor iedere ontbrekende mus of voor iedere mus gevangen buiten de gemeente, werd er een boete van 7 stuivers opgelegd. Deze boeten werden naderhand overgemaakt aan de armen van de parochie.
Koning werd hij die in de loop van het jaar het hoogste aantal mussenkoppen kon voorleggen. De Gazette van Gent, dd. 5 germinal XII (26 april 1804) deelde mee dat de mus- | |||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||
sengilde van Oostrozebeke werkelijk bloeide en dat er op 20 germinal aanstaande, bij de jaarlijkse verkiezing van de voorzitter, een luystericke eere medaille overhandigd zou worden aan de confrater die het hoogste aantal mussen inbracht. De prijsuitdeling zou doorgaan in het gemeentehuis en opgeluisterd worden door het uytspreken van een wydlopige redevoeringe alsoock door het geven van een luysterliken bal. De Oostrozebeekse confraters vormden bijgevolg een lustig gezelschap waar ook dames welkom waren en dat nog het entoesiaste strovuur kende uit de beginperiodeGa naar voetnoot(13).
In 1816 nodigde Oostrozebeke in een groots feest ook de zustergilden uit de omtrek uit, zoals kan. Tanghe schreef in zijn parochieboek. Maar tekenen van leven na dit feest zijn over de musschemoorders in Rozebeke voorlopig niet meer te vinden. Het grootse mussenfeest werd een... zwanenzang!! | |||||||||||||||||||||
Feesten als de ‘grote’ gildenHet feest waar kan. Tanghe van gewaagt, met een deelname van naburige gilden, ging door op kermisdinsdag 9 oktober 1816. De vereniging die het grootste aantal mussen inleverde, ontving een zilveren medaille. De tweede prijs was nog eens een zilveren medaille. En een derde erepenning werd toegekend aan de maatschappij die naar Oostrozebeke kwam met het grootste aantal deelnemers. Hierdoor weten we dat dit een ontmoeting werd van gelijkaardige gilden uit de streek.
Het is verder bekend dat zulke prijskampen doorgingen te Rumbeke op 27 mei 1817 en te Ardooie op 4 juni 1818. Ieder jaar was er dus in het milieu van de midden-West-Vlaamse mussengilden iets te doen. De opeenvolging van drie jaarlijkse ‘gewestelijke’ ontmoetingsdagen zou zelfs kunnen wijzen op een zekere ruggespraak onder de musscheniers, maar over boven-gemeentelijke contacten of organisaties of afspraken is niets tot ons gekomen.
Toen hij in de zomermaanden op zijn kasteel in Izegem verbleef, heeft jonker Jos. van Huerne uit Brugge in zijn dag- | |||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||
boek een korte notitie neergeschreven over het mussenfeest in Ardooie op 4 juni 1818. Er waren deelnemers uit Izegem, Staden, Roeselare, Wingene en nog andere gemeenten. De confrerie van de musscheschieters van Staden behaalde er de eerste prijs en de Izegemnaren kregen de trofee van best gekleede; ze hadden immers mooren, cannonnen en i wildeman meegebrachtGa naar voetnoot(14)!
De beschermheilige van de Ardooise mussenjagers was den heiligen Martinus van de commune van Ardoye, maar van de andere mussengilden zijn geen patroonheiligen bekend. De mussengilden werden meestal bestuurd door dorpsnotabelen (meier, notaris, politiecommissaris...), zeker toch in Roeselare-Tielt. Zij waren het die het schrijfwerk afhandelden. En zij zullen het geweest zijn die deze feesten inrichtten en in de beste orde deden verlopen.
Over het feest te Rumbeke in 1817 zijn we goed ingelicht omdat uitvoerige berichten in de pers verschenen zijn. Ook voor Rumbeke, net zoals in Oostrozebeke en in Ardooie, stellen we vast dat alles scheen afgekeken te zijn van de tradities uit de oude en grotere gilden (schuttersgilden, rederijkers). Er werden dus prijzen gegund aan de verstkomenden, aan de gilde met meest aanwezige leden, er trad ook een muziekmaatschappij op, er werd een stoet gehouden, enz. In die tijden was dit niets ongewoons. Want ook vinkenmaatschappijen en muziekmaatschappijen deden toen net hetzelfde. Zelfs in de jaren 1870 kwam een gilde van bolders in Ruddervoorde nog voor de pinnen met zulke kleurrijke optocht!
Het feest van Rumbeke werd aangekondigd in de Nieuwe Gazette van Brugge op 8 april 1817. De meier van Rumbeke had vooraf het feest toegestaan en het reglement nagelezen. Wij geven dit reglement in bijlage. Dat het feest een ludiek karakter had is zeker. Nadien was er immers nog iets te verdienen voor diegene die het best kon hakkelen. Ook in Ardooie ging men het potsierlijke niet uit de weg. Daar werd een prijs toegekend aan de deelnemer die de zwaarste aardappel meebrachtGa naar voetnoot(15)! | |||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||
Intussen was het nieuws van de bijeenkomst in Rumbeke ook al overgenomen in het Antwerpsch Nieuwsblad, want de Nieuwe Gazette van Brugge deelde op 15 april 1817 het volgende mee: Het Antwerpsch Nieuwsblad zegt: Men verzekerd dat, op de wyze des genootschaps, gezeyd der Mussche-Gilde, opgeregt binnen het gemeynte Rumbeke, men op het stip is, in iedere stad van de monarchie op te rigten een genootschap, dat goude gedenkpenningen zal uytdeelen, aen de gene welke het land van ratten konnen zuyveren, welke zoo veel verwoesting aanregten zoo in de steden als op het platte land. Door dien middel zal men ontslagen worden van alle de verscheurende, knaegende en hinderlyke dieren, welke het arme menschdom ploegen. Deze passus laat vermoeden dat verenigingen zoals de anti-mussengilden elders nog grotendeels onbekend waren. | |||||||||||||||||||||
TegenstandersDe activiteiten van de mussenverdelgers werden niet steeds door iedereen in dank afgenomen. De verre voorlopers van onze groene jongens traden in het verweer tegen het massaal afslachten van onschuldige mussen. Een zekere Malengie uit Eke (O.-Vl.) liet een stuk opnemen in de Gazette van Gent (1802) met als titel Vrede aen de Musschen. Hij richtte zich tot de pas gestichte gilde van Oostrozebeke en hij bepleitte de voorlopige intrekking van de oorlogsverklaring aan de mussen, tot'er tyd dat het manifest van 't gedierte, bewyzende de tytele van hun nuttigheyd tot hun kennisse kome. De schade veroorzaakt door de rupsen vond hij heel wat erger. Daarom stelde hij voor dat bij iedere dode mus ook tien rupsennesten zouden ingeleverd worden.
De Rozebeekse voorzitter van de nieuwe sociëteit nam geen vrede met die oproep en stuurde een afwijzend wederwoord in onder de hoofding Oorlog tot'er dood aen de musschen!
Het verdwijnen van de mussengilden in de 19de eeuw is niet het werk van gedreven dierenvrienden, maar houdt wellicht verband met het uitvaardigen van steeds maar meer wetten en besluiten die de jacht reglementeerden en die tevens het dragen van vuurwapens afhankelijk maakten van | |||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||
een permis en allerlei beperkingen. De laatste vermelding van een mussengilde in onze streek kwam zeer vroeg en is de tekst over Kortrijk in 1825 (zie hoger). Nadien horen wij niets meer van de West-Vlaamse musschemoordenaars. | |||||||||||||||||||||
Mussengilden buiten VlaanderenMen heeft de indruk dat de mussengilden sterk geconcentreerd waren in de streek rond Roeselare-Tielt. We kennen nog het geval van Dikkebus, waar er in 1819 zulke gilde werd opgericht. De confraters dienden maandelijks vier hoofden van musschen aan te bieden in de herberg waar de gilde bijeenkwam. Elke tweede zondag van de maand was er vergadering op de Plaats en om de drie maanden waren er prijzen te verdienen. De Dikkebusse musscheniers kenden vier soorten vijanden: mussen, kraaien, eksters en gaaienGa naar voetnoot(16).
Verder in ons land is er een gilde bekend in Broechem bij Antwerpen. Daar kon men pas lid worden van het gezelschap na het drinken van één liter bier in één teug en staande op één been. Het bizarre en het komische was in die middens blijkbaar overal van de partijGa naar voetnoot(17).
Er zullen waarschijnlijk wel meer mussengilden geweest zijn, maar hun on-officieel karakter zal er de oorzaak van zijn dat er zo weinig details nopens hun optreden bij de officiële geschiedschrijving zijn terechtgekomen.
In Noord-Nederland ontmoeten we een paar gilden die evenwaardig zijn of gelijkenis vertonen met onze mussengilden. Ons is zulke gilde bekend in de gemeente Kloetinge (Zeeland), waarvan we weten dat ze in 1886 ‘onlangs’ werd opgerichtGa naar voetnoot(18). Ook in het dorp Lepelstraat onder de gemeente Halsteren (Noord-Brabant) bestond er een mussengilde, die vanaf 1804 tot in 1868 actief bleef. Er werd hier gejaagd op mussen, kraaien, sperwers, haviken, spreeuwen, spechten, eksters, vinken en gele gorzen. Er was eveneens een koning en tweemaal per jaar werden er teerdagen | |||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||
gehouden, waar ook de vrouwen uitgenodigd werden. Het minimum aantal vogelkoppen dat ieder lid in Halsteren moest inleveren, was 25. Eenmaal is er zelfs een koning geweest die 1001 koppen mee hadGa naar voetnoot(19). | |||||||||||||||||||||
Een nieuw begin?Het woord mussengilde, vossen- of mollengilde, staat nergens geboekt in een Vlaams idioticon (De Bo, Schuermans, Loquela). Ook het Zeeuws Dialect-woordenboek kent het niet. Onze idiotica dateren immers allen uit de laatste helft van de 19de eeuw, toen de mussengilden bij ons al een vergeten historie waren uit een volmaakt verleden tijd. Alleen het WNT geeft een juiste omschrijving: ‘een vereniging van jongens tot het doodschieten van mussen in de zaaitijd’Ga naar voetnoot(20).
We kunnen ons evenwel afvragen wat de musschemoorders dan hebben gedaan met hun balpijpen. Werden ze eenvoudig op zolder gelegd of hebben ze de balpijp meegebracht naar de schuttersgilden?
Het is niet onmogelijk dat de balpijpschutters uit de schuttersgilden in de tweede helft van de 19de eeuw, waarover Biekorf de laatste levensberichten vastlegde, niets anders waren dan de opvolgers van de laatste musscheniers uit het midden van de jaren 1800. Zij kunnen met hun balpijpen gemakkelijk overgestapt zijn naar de handbooggilden om er in plaats van levende mussen toen samen met de schutters van de handboog, onschuldige dode gaaien van de sprang neer te blazen!
Om te eindigen een vraag. Is er iemand onder de lezers van Biekorf die ergens een balpijp van de oude musscheniers weet zitten? Of een vaandel of enig ander voorwerp van deze verdwenen gezelschappen? Over het materieel aspect van deze sociëteiten is niets, maar dan ook niet het minste relict overgebleven! L. Van Acker | |||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||
Bijlage
|
Art. 1. | Er zal eene zilvere vergulde Mussche aengewezen worden aen de Societeyt overbrengende het meeste getal Mussche-koppen. |
Art. 2. | Voor het nahoogst getal Mussche-koppen zal insgelyks aengewezen worden eene zilvere Medaillie met eenen vergulden boord. |
Art. 3. | Eene zilvere Medaille zal geschonken worden aen de Societeyt wiens inkomen het schoonste wezen zal en meest geschikt aen het feest. |
Art. 4. | Er zal ook gegeven worden eene zilvere Medaillie aen de verstafgelegene Societeyt, vogel-weg af te meten. |
Art. 5. | Eene zilvere Medaille zal gelykelyk gegeven worden aen de Societeyt met Muzyk, bestaende ten minste in twaelf mannen. In geval van verscheyde muzyken, de zelve zal geschonken worden aen de gene het meeste getal van muzykanten zal bereyken, en gelyk in getal zynde, zal die gelot worden. Men verzekerd dat de Medaillen na de leste gouste zullen gemaekt zyn en allerbest gegraveerd. |
Art. 6. | Geene Societeyt zullen aenveerd worden tot mededinging 't en zy de zelve bestaen, ten minsten, uyt tien Confraters. |
Art. 7. | De Mussche-koppen zullen aen-een geschaekeld worden, ten getalle van vijf-en twintig, gesloten in een vat en behoorlyk toegelakt. De telling van diere zal door ons openbaerlyk gedaen worden, ten bywezen van dry leden uyt elke Societeyt, welke koppen aenstonds zullen verbrand worden. |
Art. 8. | De Societeyten, die ons met hunne tegenwoordigheyd zullen vereeren, worden genood van er kennis af te geven voor den 12 Mey toekomende by brief aen onzen secretaris franco toe te stieren. |
Art. 9. | Alle Societeyt zal door ons ingehaeld worden van een tot twee en half ueren, 'snaermiddags, en zal elk gehouden zyn t'annonceren alswanneer zy zig bevinden op eene zekere distantie van onze dorp-plaets. De eerst-gepresenteerde zal eerst ingehaeld worden. |
Art. 10. | Onze Commune zal in deze feest niet mededingen, en indien eenige geschillen uyt deze zouden komen te spruyten, welkers onaengenaemheden wy niet verwagtende zyn, zullen door onze dry gestelde commissarissen beslist worden, waer aen een igelyk zig zal moeten gedraegen zonder opspraeke. |
Ten zelven dage zal er binnen. het gemeld Rumbeke eenen prys te winnen zyn voor die meest en best ervaeren is in het Hakkelen.
Deze gesloten in buytengewone vergadering
te Rumbeke den 14 maerte 1817.
J. De Meulenaere, koning; P.J. de la Housse, président.
l. De Clercq, hoofdman; E.J. de Gryse, greffier.
(Nieuwe Gazette van Brugge, 8 april 1817)
- voetnoot(1)
- Biekorf, 1957, blz. 224; 1988, blz. 451.
- voetnoot(2)
- West-Vlaams Idioticon (1873), blz. 77. Niet in het WNT.
- voetnoot(3)
- J. WEYNS, Volkshuisraad in Vlaanderen, (1974) passim.
- voetnoot(4)
- In het Frans: sarbacane (woord van Arabische oorsprong?).
- voetnoot(5)
- In Zeeland zijn balpijp en blaaspijp synoniem van mekaar (Woordenboek Zeeuwse Dialecten).
- voetnoot(6)
- Geciteerd door DE BO; swaelmen = zwaluwen.
- voetnoot(7)
- In Oedelem werd ook geschoten met een balboog.
- voetnoot(8)
- A. D(AUW), Balpijpschutters in het Bulskampveld, in: Biekorf, 1959, blz. 115-117.
- voetnoot(9)
- E.N. (= A. VIAENE), Schutterij met de balpijp, in: Biekorf, 1959, blz. 155.
- voetnoot(10)
- L. VAN ACKER, De oude Vlaamse vinkeniers, in: Biekorf, 1993, blz. 337-368.
- voetnoot(11)
- F. DE POTTER, Oorlog aan de musschen! Vlaamsche zedenschets uit het begin van de 19de eeuw, in: De Vlaamsche Kunstbode, jg. 1903, blz. 271-280.
- voetnoot(12)
- G.F. TANGHE, Parochieboek van Oost-Roosebeke, (Brugge, 1874), blz. 56.
- voetnoot(13)
- G. VANDEPUTTE, De anti-musschegilden, in: De Roede van Tielt, 1971, blz. 68-70.
- voetnoot(14)
- L. VAN ACKER, Over de anti-musschegilden, in: Biekorf, 1957, blz. 283-284; Biekorf, 1982, blz. 357. Handschrift in particulier bezit
- voetnoot(15)
- Biekorf, 1982, blz. 357.
- voetnoot(16)
- J. HUYGHEBAERT, De Dikkebussche musscheniers, in: Biekorf, 1983, blz. 322.
- voetnoot(17)
- J. HUYGHEBAERT, Veelzijdige musschenverdelgers, in: Biekorf, 1983, blz. 79.
- voetnoot(18)
- WNT., dl. IX (1913), kol. 1264.
- voetnoot(19)
- K. TER LAAN, Folkloristisch woordenboek (Den Haag, 1949), blz. 249-250, met verwijzing naar H.W.M.J. NIEUWENKAMP, Mussengilde, in: Sint-Geertruysbronne, jg. 1930, blz. 23.
- voetnoot(20)
- WNT., dl. IV (1889), kol. 2362. Deze bepaling is in zoverre juist dat ze waarschijnlijk Noordnederlandse toestanden weergeeft. Bij ons was de mussengilde een zaak van volwassenen.