Geuschen tempel te Roeselare
Roeselares protestantse kerk aan de Jan Mahieustraat (destijds Keizerstraat), in 1878-1879 gebouwd, stond in het katholieke stadje lange tijd in de verdomhoek. Maar de smaadvolle betiteling sloeg mettertijd om tot een erenaam, die zelfs sinds kort op de voorgevel prijkt: de geuzentempel.
Die benaming duikt al op in het allerprilste begin. Het kerkje stond er zelfs nog niet! Dominee Hendrik van den Brink leidde op 10 november 1876 de eerste dienst in een herbergzaal aan de Kunststraat (nu Hendrik Horriestraat), tevens gebruikt als vergaderplaats voor de rederijkerskamer De Zeegbare Herten. Pastoor-deken Syoen omschreef al vijf dagen later, in een brief aan bisschop Faict, die herberg als de Geuzentempel. Op 1 en 2 november 1879 zou het kerkje zelf aan de Keizerstraat dan ingehuldigd worden (zie onze Geschiedenis van de Sint-Amandsparochie te Roeselare, 1972, blz. 42-43.) Deken Syoen bedoelde eigenlijk dat het volk die herberg de Geuzentempel noemde, maar de kans is groot dat hij die benaming zelf had gelanceerd.
Ik heb bejaarde Roeselarenaren nooit iets anders dan ‘de geuschen tempel’ horen zeggen. Geus(ch) als bijvoeglijk naamwoord, pejoratief synoniem voor protestants. Dit bijvoeglijk naamwoord staat niet zelden in tegenstelling tot paaps, zegt het Woordenboek der Nederlandse Taal.
De Bo (Westvlaamsch Idioticon) geeft ‘geus’ enkel als zelfstandig naamwoord: ‘een protestant, stevenist of hoegenaamde sectaris, die den katholijken eeredienst niet oefent’. Als bijvoeglijk naamwoord slaat geus(ch) bij hem op ‘af, dood, lam, ten einde’: ‘ik ben lam en geus van arbeiden’, ‘een geus gesneden mes (dat teenemaal bot is)’. Het woord geus kan volgens het WNT tot deze betekenis zijn overgegaan ‘in streken waar een protestant voor verdoemd en ellendig wordt gehouden’.
Roeselare zou buiten West-Vlaanderen liggen als ‘de geuschen tempel’ er niet als ‘de heuschen tempel’ klonk. Het had voor de kleine Hollandse kolonie erger gekund.
J. Huyghebaert