Biekorf. Jaargang 96
(1996)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Van een al te voortvarende baljuw
| |
[pagina 173]
| |
1655 werd raadsheer Pirij aangesteld om ter plekke de zaak te onderzoeken en rapport uit te brengen in de Raad. Pirij arriveerde te Roeselare in september 1655, want baljuw Bauters woonde in Roeselare. Deze moest natuurlijk vooraf bekennen dat hij tegen de wil van pastoor en kerkmeesters en zelfs onder luid protest van de hele Beverse gemeenschap, zijn roede van justitie opvallend en opzettelijk in het kerkkoor had geplaatst. Raadsheer Pirij noteerde ook het verweer van Bauters. Bauters betoogde noch min noch meer dat hij zoude vermoghen te stellen zoo wel op den hooghen aultaer ende neffens het H. Sacrament des Aultaers als in eenighe andere plaetsen vande kercke zijn roede als den heere vermoghende justitie zoo wel jurisdictie competeert in deen plaetse als dander. Op een eerste gezicht schijnt de redenering van Bauters nogal logisch, want de kerk van Beveren lag inderdaad in de dorpsheerlijkheid waar de rijksgraaf als feodale heer justitierecht mocht uitoefenen, maar ze was toch hoogst ongebruikelijk. Zeker in die tijden, toen men voor kerken en kloosters een zekere vorm van extraterritorialiteit in acht nam, ondermeer inzake het bekende asielrecht. Algemeen werd aangenomen dat kerken gewijde plaatsen waren waar de burgerlijke macht liefst buiten bleef. In kerken placht men dus ook geen justitie te doen en er justitiesymbolen zo maar eigenmachtig en opzichtelijk op te stellen. Bauters was koppig en alleszins een weinig soepel man. Benevens de zaak van de justitieroede werd er ook nog geklaagd dat hij hem vervoordert hadde zonder interventie vanden pastuer ende kerckmeesters verscheyde nieuwicheden voorts te stellen, waaronder er één was die toch de spuigaten uitliep, namelijk deze met zijn justitieroede in de kerk. Maar over die andere ‘nieuwigheden’ werd geen nader bescheid gegeven. De uitslag van dit geding is niet tot ons gekomen omdat het bewaarde dossier te weinig stukken bevat. Maar we mogen gerust aannemen dat de roede van de baljuw voor goed uit de kerk van Beveren verdween. Nadien is er immers nergens sprake van een roede in de kerk van Beveren. Latere bisschoppelijke visitatieverslagen reppen er geen woord meer over. Was de roede in de kerk blijven staan, dan zouden er ongetwijfeld misschien nog meer dorpsbaljuws uit de omgeving van Beveren geweest zijn die het voorbeeld van hun arrogante confrater ooit eens wilden navolgen, iets wat bij | |
[pagina 174]
| |
ons weten toch nergens gebeurde. Voor Bauters had de zaak intussen nog een onverkwikkelijk staartje gekregen. Wij weten niet wanneer het voorviel, maar de baljuw had de pastoor van Beveren een duchtige rammeling gegeven. Sloeg hij de pastoor voor of na het bezoek van de bisschop aan Beveren? Wij weten het niet precies, maar zoveel is zeker dat Bauters in 1655 de kerkelijke ban opliep omdat hij de pastoor van Beveren een pak slaag had gegeven. Deze affaire eindigde op 29 October 1655 toen Mgr. Vanden Bosch Olivier Bauters van de kerkelijke ban ontsloegGa naar voetnoot(2). Waarschijnlijk mocht de al te voortvarende baljuw de knieval doen en publiek ongelijk bekennen. En zo zal het ook vergaan zijn met de rechtszaak in Gent. Ook daar zal hij aan het kortste eindje getrokken hebben en zijn beruchte justitieroede is alle stilte uit de kerk mogen weghalen hebben! Wij vermoeden dat alles eindigde zonder vonnis, maar met de belofte van de baljuw zijn roede weg te nemen. Over Olivier Bautens vonden we verder dat hij in Roeselare een belangrijke rol in het bestuur van de stad heeft gespeeld en er zeker aanzien en invloed moet hebben gehad. Bauters was in 1636 schepen van de stadGa naar voetnoot(3) en in de jaren tussen 1639 en 1658 was hij herhaaldelijk burgemeester van RoeselareGa naar voetnoot(4). In 1637 schoot hij zich koning in de voetbooggilde van Sint-JorisGa naar voetnoot(5). Olivier Bauters filius d'heer Olivier overleed als burgemeester van Roeselare op 11 februari 1659. Hij had verscheidene kinders, die reeds op huwbare leeftijd waren bij zijn afsterven. Zo was er een dochter van hem getrouwd met d'heer Jan de Qock, hoochpointer der casselrie van Audenaerde. Hij was gehuwd met Josyne de Keysere, die vermoedelijk van Beveren afkomstig was, want hun contract antinuptiael was opgegesteld te Beveren in 1628. Bauters had dus familiale bindingen met Beveren. Een van zijn kinderen is trouwens naar Beveren teruggekeerd en is er ongehuwd overleden in 1693Ga naar voetnoot(6) | |
[pagina 175]
| |
Dit alles laat vermoeden dat Bauters in zijn midden als een eerbaar persoon werd aangezien en dat hij een zekere sociale status had bereikt. Rond 1660 was zijn weduwe in een proces verwikkeld voor de Raad van Vlaanderen nopens een renteGa naar voetnoot(7) en in 1668-70 moest ze weer in de Raad procederen nopens het betalen van een schuldGa naar voetnoot(8). Misschien nog zaken die zij geërfd had van haar man? Eigengereide personen kunnen er wel eens voor zorgen dat er zelfs na hun dood nog processen gevoerd moeten worden! Deze storm in een glas water leert ons dat er in een rustig en klein dorp als Beveren-bij-Roeselare ook al eens een robbertje voorviel tussen de dorpsnotabelen onderling. Maar wie zegt niet dat ook de pastoor soms ooit tegen de schenen van baljuw Bauters had gestampt?! Wij leiden er alleszins uit af dat een dorpsbaljuw in die tijden een zeer groot gezag en aanzien genoot en anderzijds dat men vaak veel energie stak in allerlei ruzies en kleine narigheden die wij nu met een glimlach als futiliteiten zouden afhandelen zonder te procederen in Gent. Om te eindigen nog een vraag. Hoe zag deze justitieroede er eigenlijk uit? Tot hiertoe zijn ons geen voorbeelden of afbeeldingen van baljuwsroeden bekend. L. Van Acker |
|