Biekorf. Jaargang 95
(1995)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
J.F.L. Matthys: de weg naar Frankrijk, gevolg van een frivool leven?In zijn artikel Westvlaamse priesters ‘curé constitutionnel’ in het Franse Noorden’ schrijft L. Van AckerGa naar voetnoot(1): ‘Een derde Westvlaming die in Frankrijk zijn geluk beproefde was Matthys. Zijn voornaam is ons voorlopig onbekend’.
Over die Matthys is heel wat meer geweten dan de auteur laat vermoedenGa naar voetnoot(2). Zijn leven is nochtans geen bijdrage tot een geloofwaardig kerkbeleven op het einde van de 18de eeuw maar veeleer een schaduwvlek temidden van heel veel heldhaftigheid in die bewogen tijd. Hij blijft dan ook, gelukkig, eerder een uitzondering. | |
Jeugd en opleidingJan frans Leoplod Matthys werd geboren in Rumbeke op 18 juli 1744. De vroedvrouw Petronella Verhaeghe diende hem bij de geboorte de nooddoop toe en nog dezelfde dag werden ceremonieën in de kerk aangevuld. Hij was de jongste van zes kinderen, allen zonen, die koster Jan Emmanuël Matthys bij zijn vrouw Joanna Jacoba Verplancke, tussen 1732 en 1744 in Rumbeke gewonnen had. Vader koster was zelf geen Rumbekenaar, maar afkomstig van Kalken bij Wetteren (geboren op 20 januari 1697, zoon van Jan en Joanna Maes). Jan Emmanuël was reeds gehuwd toen hij naar Rumbeke kwam wonen. Hij trad er als koster in dienst op 1 maart 1732, na zijn benoeming door graaf Philippe rené Hyacinthe de Thiennes die over dit privilege beschikte als heer van Rumbeke. Meer dan een halve eeuw zou hij in de kerk van Rumbeke als koster fungeren, tot aan zijn dood in 1782.
Jan Frans Leopold Matthys trad in het seminarie van Brugge binnen om er priester te worden. Hij werd naar de universiteit van Douai gestuurd om er wijsbegeerte te studeren. Hij kreeg er een studiebeurs voor het academiejaar 1765-1766 en werd vernoemd als ‘Logicus Duaci’. Het jaar daarop als ‘Physicus Duaci’. Zijn theologische studies vervolgde hij - geheel of althans gedeeltelijk - aan het seminarie de la Torre in Douai. | |
[pagina 390]
| |
Op 5 september 1770 stelde zijn vader, samen met zijn broers, zijn canoniquen ofte presbiteraelen tytelGa naar voetnoot(3) samen, bezet o.m. op het huis waar hij placht te wonen aan de zuidzijde van de Hoogstraat in Rumbeke; en wanneer dit huis verkocht of geruild werd, ging de hypotheek op 23 november 1779 over op een ander huis aan de zuidkant van dezelfde straat.
In 1770 studeerde Jan Matthys dus aan het seminarie de la Torre in Douai. Mgr. Caimo diende hem de tonsuur en de vier mindere orden toe op 21 september 1770 en de dag daarop het subdiaconaat. Dit kon in Brugge gebeuren omdat het toen nog grote vakantie was. Het vermoeden dat hij nog steeds in Douai studeerde wordt versterkt door het feit dat hij op 1 maart 1771 dimissoriales kreeg om het diaconaat in een ander bisdom te ontvangen. Op 14 maart 1772 werd hij in Brugge tot priester gewijd; wat ons laat vermoeden dat hij op dat ogenblik in Brugge verbleef of er nog aan het seminarie studeerde. Al die jaren kon hij van een studiebeurs genieten die doorliep tot aan de grote vakantie 1773. | |
Zijn priesterleven tot 1778Uit die eerste periode is ons over zijn priesterlijke activiteit weinig met zekerheid bekend. Vaststaat dat hij op 17 augustus 1772 in Brugge het huwelijk van zijn oudste broer Jacobus inzegendeGa naar voetnoot(4) en op 4 maart 1773 kwam hij naar Rumbeke om peter te zijn bij het doopsel van J.A. Fr. Matthys, een zoon van zijn broeder Karel Louis Matthys-Vangheluwe.
Wat wij hier verder tot 1778 zullen aanhalen is niet met volstrekte zekerheid te bevestigen. Heel vaak wordt geen voornaam in de Acta Episcopatus aangehaald. Anderzijds worden deze voornamen soms door elkaar gehaspeld; zowel Jan, als Frans, als Leopold komen bij de naam Matthys voor. Dat maakt de identificatie vaak moeilijk. Al wie bij | |
[pagina 391]
| |
onderstaande gegevens een correctie kan aanbrengen zullen wij zeer dankbaar zijn.
Op 14 oktober 1774 wordt een Franciscus (tweede voornaam?) Matthys tot onderpastoor op de St.-Annaparochie in Brugge aangesteld. Op dat ogenblik wordt geen melding gemaakt van een andere priester met dezelfde voornaam. Op 18 maart 1777 wordt een Matthys (zonder voornaam) coadjutor van de pastoor in Sluis aangesteld. In die functie wordt hij opnieuw vernoemd op 12 augustus, en op 11 oktober van datzelfde jaar is erbij vermeld: Matthys quondam vicepastor te LembekeGa naar voetnoot(5). Laatste vermelding in Sluis is op 20 december 1777. Op 23 januari 1778 wordt een priester Matthys in de parochie Isendijke benoemd om er de zieke pastoor Bartholomeus Knudde bij te staan.
Het zijn allemaal tijdelijke benoemingen van dezelfde aard die elkaar tamelijk vlug opvolgen en mogelijks door dezelfde persoon werden uitgeoefend. Doch het gaat hier wel om een hypothese. | |
Van juli 1778 tot 1792Van nu af aan bevinden wij ons op vaste grond wat het leven en de taak van Jan Frans Leopold Matthys betreft. Zijn naam wordt voor het eerst voluit vernoemd op 4 juli 1778, zodat geen twijfel meer mogelijk is. Mgr. Brenart stuurt hem als coadjutor naar Lapscheure; Matthys wordt er naderhand onderpastoor. Hij is er pas elf maanden, als hij op 3 juni 1779 naar het bisdom wordt ontboden om antwoord te geven op de vragen die de bisschop hem wil stellen. Hij gaat er persoonlijk heen, maar geeft er tegenstrijdige replieken. Op 10 juni schrijft secretaris J.F. De Gryse dat de bisschop hem tijdelijk suspendeert van alle zielzorg en hem, vanaf dit ogenblik, alle jurisdictie en verleende macht in de parochie Lapscheure ontneemt. Eerstdaags zal daar een nieuwe onderpastoor worden benoemd. Wat er precies gebeurd is wordt niet verteld, maar de straf is in elk geval zeer zwaar. | |
[pagina 392]
| |
Matthias Waeyaert, pastoor van Lapscheure, dringt er bij de bisschop op aan dat Matthys althans op zon- en feestdagen voort zou mogen celebreren en nog wat op de parochie blijven. Zo'n kleine gemeente heeft eigenlijk geen tweede priester nodig. Daarenboven is Mathys van plan zich weldra tegen de aangebrachte beschuldigingen te verrechtvaardigen. Hij vraagt dat de bisschop nog niet zo vlug een nieuwe onderpastoor zou benoemen. Hoe lang Matthys daar nog gebleven is wordt nergens vermeld, maar het kan slechts enkele maanden zijn geweest.
Hij verlaat het bisdom en verblijft als beneficiarius in Komen. Op 12 juli 1786 vraagt en krijgt hij een getuigschrift van het bisdom Brugge waarin wordt verklaard dat hij reeds enkele jaren het bisdom Brugge heeft verlaten, geen ‘censura ab homine’Ga naar voetnoot(6) heeft opgelopen en dat er vanuit dat oogpunt niets op tegen is dat hij door de bisschop van Doornik de toelating zou krijgen om mis te lezen. Matthys is dus blijkbaar op zoek om weer in de pastoraal te worden opgenomen.
Ongeveer twee jaar later duikt hij weer op in Brugge. Hij krijgt er op 29 maart 1778 een kapelanie de gremio chori in St.-Walburga, vrijgekomen door het overlijden van Judocus De Cock.
Amper drie maand nadien, nl. op 21 juni 1788, wordt hij reeds door de bisschop op het matje geroepen omdat er geruchten de ronde doen dat Leopold Matthys vaak in de abdij van St.-Andries te zien is in gezelschap van vrouwen. Dat moet een einde nemen!
Weer enkele maanden later (2 maart 1789) komen klachten binnen op het bisdom dat hij in burgerkledij spektakels bijwoont, bij drinkgelagen te zien is, met soldaten gaat eten in café De gouden leeuw en weer wordt hij op de vingers getikt. Twee weken later (16 maart 1789) moet hij zich verantwoorden over nieuwe preciese beschuldigingen: 1. hij werd gesignaleerd bij braspartijen in deze stad en op bals, telkens in vermomde kledij en zijn | |
[pagina 393]
| |
omgang met Maria De Praetere verwekte schandaal; 2. hij woont samen met een man van verdacht allooi; 3. en elke dag gaat hij eten in een publieke herberg samen met de officieren van het Brugs garnizoen. Op deze drie aantijgingen antwoordt hij: de eerste beschuldiging is lasterpraat; bij 2: dat hij zelf woont in een huis dat helemaal is afgescheiden van zijn buur en dat hij met de voornoemde man geen enkele omgang heeft vermits hij in een afzonderlijk huis woont; 3. dat hij voortaan geen voet meer zal zetten in herbergen om er te gaan eten, maar dit voortaan altijd thuis zal doen. Hij wordt nogmaals streng berispt ‘(et) montes aureos promisit’.
Op 23 april 1789 wordt hij zijn huis ontzegd omdat het een voorwerp van roddel is geworden; hij moet ervoor zorgen dat hij bij een eerlijke burger gaat inwonen en voortaan in geen enkele taveerne nog zijn maaltijden gaat gebruiken. Maar Matthys die zijn vrijheid verkiest, geeft te verstaan dat deze oplossing hem absoluut niet bevalt.
Dit is de laatste aantekening in de Acta Episcopatus. Dan wordt het stil rondom zijn persoon. Is hij nog lang op St.-Walburga gebleven? Waneer en naar waar is hij vertrokken? Wie zal het uivissen? | |
Curé constitutionnel in Frankrijk‘Jean François Léopold Matthys, prêtre, natif de Rumbeke, avait exercé le Saint Ministère à Bruges’ toen hij in Frankrijk de ketterse eed aflegde en op 22 april 1792 tot curé constitutionnel de Meteren werd verkozen, net op dezelfde dag als Pieter Vervisch tot beëdigd pastoor van Hazebroeck. Is het de uitgetreden capucijn die Matthys naar Frankrijk heeft gelokt? Zij schoten in elk geval goed met elkaar op en wanneer Vervisch later in Parijs onder de guillotine zal bezwijken werd hij genoemd: traître et conspirateur, l'ami intime et le protecteur de Matthys. In de parochiale registers van Meteren werden de akten door Matthys ondertekend vanaf 11 mei tot 23 oktober 1792.
Op 25 oktober van hetzelfde jaar werd hij tot beëdigd pastoor van Belle verkozen en zijn installatie volgde op 18 november (28 brumaire an I). Op 9 maart 1794 (19 ventôse an II) stelde de publieke officier van Belle het huwelijk vast | |
[pagina 394]
| |
van Matthys, geboren in Rumbeke, 51 jaar, met Candide Jacobe Baelde, dochter van Jean Chrysostome, geboren in Duinkerke en 47 jaar oud.
Gedurende zijn verblijf in Belle gedroeg hij zich als een verwoed revolutionair; hij liet de republikeinse burgemeester Declerck, samen met een deel van het gemeentebestuur, afzetten, omdat zij, naar zijn mening, veel te gematigd waren. Zo werd hij stilaan door de meerderheid van de bevolking afgekeurd en de gezagsdragers besloten zich van hem te ontdoen.
Op 20 maart 1794 (30 ventôse an II) besloten de gemeenteraad en het comité van toezicht dat citoyen Matthys, hun beëdigde pastoor, in zijn hoedanigheid van vreemdeling, tot op 20 mijl buiten de grenzen zou worden teruggestuurd; dat zijn papieren nochtans eerst gerechtelijk zouden worden verzegeld en dat zijn vrouw hem diende te vergezellen.
Op 24 maart (4 germinal an II) vielen de citoyens Louis Cortyl en Meuriche bij Matthys binnen en doorzochten zijn papieren en briefwisseling. Zij waren daartoe door de gemeenteraad als commissarissen ad hoc aangesteld en vonden er bezwarende documenten, o.a. een smeekschrift van omstreeks 1791, aan de keizer van Oostenrijk gericht, waarin hij om een pensioen verzocht wegens de gepresteerde diensten tegen de Brabantse opstandelingen. 's Anderendaags werd Matthys in hechtenis genomen en vóór de gemeenteraad aan een verhoor onderworpen over zijn betrekkingen met de Oostenrijkers en over zijn vriend Vervisch, beëdigd pastoor van Hazebroek.
Op 26 maart 1794 (6 germinal an II) werd ook zijn vrouw Candide voorgeleid en door dezelfde gemeenteraad op 1 april 1794 (12 germinal an II) als verdacht verklaard, omdat zij gevaarlijk werd geacht; zij kon toch immers niet onwetend zijn nopens de gevoelens die haar man koesterde.
Op 15 april 1794 (26 germinal an II) stuurde het gemeentebestuur van Belle ‘le cidevant curé Matthys en compagnie de plusieurs suspects’, samen met het dossier van hun verhoor naar de administratie van het district. De andere verdachten waren Pierre Nicolas Lombaert en nog vijf andere landbouwers van Belle. Pas op 6 november 1794 | |
[pagina 395]
| |
(20 fructidor an III) liet het revolutionair comité van Hazebroek de beide gedetineerden, Matthys en zijn vrouw weer vrij.
Op 2 december 1794 (12 frimaire an III) leverde het gemeentebestuur aan citoyen Matthys een getuigschrift van burgerzin af, dat liep over de periode van 18 november 1792 (dag van zijn installatie als pastoor van Belle) tot op heden. Daarin werden ook zijn arrestatie en vrijlating vermeld. Zijn vrouw ontving een gelijkaardig certificaat.
Op 28 december 1794 (8 nivose an III) deed ex-pastoor Matthys aangifte van het overlijden van Michel Augustin, oud 25 dagen, geboren uit Jean François Léopold en Candide Jacobe Baelde.
Ten gevolge van hun veroordeling hebben Matthys en zijn vrouw het land verlaten en zijn naar St.-Omaars gaan wonen. In het departementale archief komen hun namen nog éénmaal voor op 10 maart 1795 (20 ventôse an III) als inwoners van deze stad. Waarschijnlijk zijn zij daar ook gestorven. Doch zekerheid over plaats en datum hebben wij niet. G. Houwen |
|