Biekorf. Jaargang 95
(1995)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
De Gazette van Thielt en De Lanbouwer (Roeselare)
| |
[pagina 293]
| |
redacteur uit de beginperiode was de geneesheer Pieter LegeinGa naar voetnoot(3). Een jongere broer van hem was Karel Eugeen Legein, de oudleerling van Gezelle die ten tijde van de hier aangehaalde polemiek de opleiding voor priester volgde in het Klein Seminarie van zijn vaderstad, en juist in die periode helemaal niet van literaire aspiraties gespeend wasGa naar voetnoot(4).
* * *
Roeselare leefde in die zomer van 1858 een beetje in de ban van een literaire wedstrijd, ingericht door ‘De Vlaemsche Jeugd’, de letterkundige afdeling van de parochiale congregatie De Jongelingenkring. Vanlandschoot citeert uitvoerig een reactie op deze wedstrijd in de Gazette van Thielt van zondag 29 augustus, waar ook nu weer een Westvlaams taalstandpunt in doorklinkt. Wijzelf laten hier volgen wat wij ruim 20 jaar geleden uit dat nummer van het Tieltse blad hebben genoteerd. Het betreft een lezersbrief van zekere X. uit Roeselare die protesteert tegen twee uitwassen die hij op het proclamatiefeest van ‘De Vlaemsche Jeugd’ heeft menen vast te stellen. Vooreerst: de Vlaamsgezindheid was er te zeer tegen Frankrijk en de Franse taal gericht. En ten tweede: ‘De Vlaemsche tale gelyk zy in onze omstreken gesproken wordt, tael dat (sic) te plat valt daergelaten, is toch zoo schoone! Waerom altyd geschreven dat het de gemeene man niet en verstaat? De jongelingen bezonderlyk, zouden moeten beginnen met al die omwendingen en kunsttrekken, gelyk wy er vele gehoort hebben den zondag der letterfeeste, daer te laten en hunne eigene tale te schryven; dat de Landbouwer van Rousselaere schryft dat het hem niet aen en staet, roept hem toe: moeid u met Landsbouw of veranderd uw uithangberd’.
De Landbouwer dus, het weekblad van De Brauwer. Deze Roeselaarse inzender distantieert zich van het officieel Nederlands dat bij de wedstrijd de toon had aangegeven, en schaart zich aan de zijde van ‘een deftig en geleerd man’ die, zo schrijft hij, bij die wedstrijd het woord had gevoerd om organisatoren en deelnemers uitdrukkelijk de voortreffelijkheid van de eigen Vlaamse volkstaal in de geest te prenten. Die | |
[pagina 294]
| |
spreker was de 62-jarige pastoor van Meulebeke David Verbeke, Roeselarenaar van afkomst, gewezen lid van het Nationaal Congres (de Grondwetgevende Vergadering van het pas zelfstandig geworden België) in 1830-31. Hij zal wel een aanhanger van zijn streekgenoot en confrater Leo de Foere zijn geweest die, zelf ook gewezen lid van het Nationaal Congres, in de jaren veertig als volksvertegenwoordiger oppositie voerde tegen de officiële spellingregels van 1837-41 in de Vlaamse gewesten, regels die hij beschouwde als het resultaat van een orangistische en protestantse samenzweringGa naar voetnoot(5).
De achtbare David Verbeke nam zondag 8 augustus 1858 op het einde van die proclamatieplechtigheid te Roeselare het woord voor een oproep tot de jonge literatoren ‘om aan echte Vlaamse bronnen te putten en zich te zwichten voor vertalingen of nieuwe Hollandse schrijvers’Ga naar voetnoot(6)!
* * *
Treffend is de overeenkomst tussen het taaldispuut van 1858 en een polemiek pro en contra het Westvlaams die Albrecht Rodenbach en Fideel Vion, redacteur van het Roeselaars weekblad De Mandelgalm, hebben gevoerd in 1878-79Ga naar voetnoot(7). Deze tweede perspolemiek was eigenlijk niet door Rodenbach ingezet, maar door zijn jonge stadsgenoot Ramon Veralleman, die schreef namens het literair jongerengenootschap ‘De Clauwaerts’, op zichzelf ook al in menig opzicht een herrijzenis van ‘De Vlaemsche Jeugd’. En wat te denken van de volgende verzen uit het feestlied op het proclamatiefeest van die Vlaemsche Jeugd op 8 augustus 1858, geschreven door Filip Jacob Dubuisson (en door ons geciteerd naar de Gazette van Thielt, 19 augustus 1858): Ja, ja! wy zyn nog vlaemsche zonen
Van 't vrye roemryk voorgeslacht;
Dat immer zong in moedertoonen
Van eigen grootheid, liefde en magt.
Zou Albrecht Rodenbach zijn ‘Lied der Vlaamsche Zonen’ niet geschreven hebben met die verzen van Dubuisson in zijn achterhoofd? J. Huyghebaert |
|