Taal en humor
‘Met geld koop je krieken, als de jongens geld hebben en de markiers nering’: krieken als een dure delikatesse; markiers = marktkramers (Beveren-IJzer, 1989).
‘Ze bleven in 't berekot’: ze bleven ‘pekken’ tot 's morgens vroeg (Houtem, 1989).
Een ‘marulle’: een stinkende persoon (Houtem Beveren-IJzer?), 1989).
‘Teutelijk’: ongemakkelijk, verveeld. ‘Hij komt teutelijk’: het begint hem te ‘ambeteren’, te vervelen (Beveren-IJzer, 1989).
‘Spikeren en sparen’: dubbelwoord, synoniem. Heeft ‘spikeren’ betrekking op de middeleeuwse grafelijke graanbelasting, de ‘Spijker’? Zou ca. 30 jaar geleden gezegd zijn in Koksijde door iemand, afkomstig uit Noord-Frankrijk, waar het nog gebruikt zou worden.