Biekorf. Jaargang 95
(1995)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Westvlaamse priesters ‘curé constitutionnel’ in het franse NoordenIn 1792, toen in Frankrijk de eerste uitingen van godsdienstvervolging merkbaar werden, zijn een groot aantal Franse geestelijken op de vlucht geslagen. Met vele honderden kwamen ze toe in de Oostenrijkse Nederlanden. Het verhaal van hun belevenissen in het revolutionaire Frankrijk zal onze voorouders niet weinig geschokt hebben. Bijna overal werden ze in naam van de kristelijke barmhartigheid herbergzaam ontvangen en gehuisvest. Geen dorp in Vlaanderen of er verbleven in die jaren een tijdlang Franse pastoors en monnikenGa naar voetnoot(1).
Zij hadden de eed van aanhankelijkheid aan de constitution civile du clergé geweigerd. Ze voelden zich in hun ambt en in hun leven bedreigd en daarom waren ze de weg van een onzekere ballingschap ingeslagen. Maar vele Franse priesters waren nog ter plekke achter gebleven om er als prêtre réfractaire hun bediening verder uit te oefenen op gevaar van gevangenschap en allerlei andere narigheden.
In hun plaats kwamen een aantal curés constitutionnels de pastorieën innemen en de parochies verder bedienen alsof er niets aan de hand was. Het bisdom Ieper dat voor de Franse republikeinen een Oostenrijkse instelling was, werd eenvoudig terzijde gelaten en in plaats van de wettige bisschop kwamen er nieuwe bisschoppen. Er werd een évêché constitutionnel du Nord opgericht. De eerste titularis was Claude Primat, een gewezen pater Oratoriaan, geboren in Lyon, die blijk had gegeven van grote simpatie voor het nieuwe regimeGa naar voetnoot(2). In 1800 werd Primat opgevolgd door Jacques Schelle, beëdigde pastoor van Duinkerke. Primat was vermoedelijk uitsluitend franstalig, maar Schelle, die afkomstig was uit de | |
[pagina 255]
| |
streek van Wormhout, was zeker nederlandssprekendGa naar voetnoot(3).
Net zoals het bij ons zou gebeuren, weinige jaren later, na de aanhechting bij Frankrijk (1795) was de aanhang van de Franse constitutionele clerus met zijn beëdigde priesters niet zo talrijk. De grote meerderheid van de gelovigen, zeker in het Vlaams gedeelte van het Noorden, bleef zijn ondergedoken priesters trouw. Door het massaal verdwijnen van de clerus, die weggevlucht was of moest onderduiken, ontstond er officieel een priestertekort in het nieuwe bisdom van het Noorden, want het geringe aantal sweirders was niet voldoende om alle parochies te bedienen.
Zo is het gebeurd dat er vanuit onze gewesten in die eerste jaren van de Revolutie, toen wij nog niet definitief bij Frankrijk aangehecht waren, enkele republikeinsgezinde Westvlaamse priesters Franse parochies gingen bedienen als curé constitutionnel. Terwijl vele Franse priesters bij ons dus een onderkomen zochten, ontstond er bijgevolg een averechtse uittocht van enkele Westvlamingen die naar Frankrijk trokken en hun opengevallen plaatsen gingen bezetten. Het spreekt vanzelf dat het hier maar om een klein aantal gaat, want ook bij ons was de overgrote meerderheid van de clerus weinig republikeins of eed-gezind.
Wij kennen voorlopig maar drie gevallen en willen ze even bespreken. Wellicht zijn er wel meer zulke ‘overlopers’ geweest, maar, nog eens, hun aantal was zeker niet aanzienlijk.
De meest bekende is de gewezen kapucijn Auxilius Vervisch. Pieter Francis Vervisch was afkomstig van Moorslede, waar hij in 1749 geboren werd als de zoon van een bier- en azijnbrouwer. Later beweerde hij familie te zijn van de bekende patriottengeneraal Vander Meersch uit Dadizele-Menen. Hij werd priester gewijd in 1773 door de pauselijke nuntius Gilini. Daarna verbleef hij in een indrukwekkend groot aantal kloosters van de kapucijnen, wat er reeds op wijst dat hij te veel verplaatst moest worden en nergens goed kon opschieten met zijn oversten en zijn confraters. Zo ontmoeten we hem in Oostende, in Brugge, in Gent, in Mechelen, in Dendermonde, in Kortrijk en in Menen, alles in de tijdspanne van enkele jaren! | |
[pagina 256]
| |
Op zeker ogenblik wilde hij de Orde verlaten en missionaris worden. Dit mislukte en toen postuleerde hij voor de bediening van legeraalmoezenier. Hij zond petitie op petitie naar de hogere bestuurders der kapucijnen in Rome, naar de landvoogden te Brussel, naar kardinalen en naar de bisschop van Gent om zijn zaak te bepleiten, maar hij speelde de ene tegen de andere uit. Hij mocht toch een tijdlang als onderpastoor te Zeveren fungeren. Ook dit hield hij niet vol. Ruzie maken, beledigende preken, wangedrag en meer andere ongeregeldheden maakten steeds een einde aan iedere functie die hem toevertrouwd werdGa naar voetnoot(4).
Pater Auxilius van Moorslede eindigde zoals het te verwachten was: hij werd gesuspendeerd en uit de Orde gezet. De roman was nog niet af. In een hoogmoedige bui begon hij nu zijn mémoires te schrijven! Hij verbleef zonder enige bediening te Brussel toen hij in 1791 het eerste deel van zijn autobiografie liet drukken. Dit werk zag het licht te Brugge op de persen van de beruchte drukker Frans van Hese, de broer van de even beruchte en omstreden priester Joannes van Hese. Maar officieel was het boek uitgegeven op een ander adres.
Vervisch, die naar onze maatstaven blijkbaar zo onevenwichtig was als hij een slecht karakter en een overdreven eigendunk had, viel in zijn autobiografisch bedoelde boeken iedereen en alles aan en gaf zogezegd aan allen ongezouten zijn waarheid. Eigenaardig genoeg bewierookte hij uitbundig het Oostenrijkse regime. De tegenstrijdigheden in zijn persoonlijke levenswandel en in zijn geschriften waren niet te tellen. Men vermoedt dat priester van Hese aan dit opstel zijn medewerking verleende. Op dat ogenblik was Vervisch dus een geestesgenoot of tenminste toch een medestander van van Hese en een aanhanger geworden van de nieuwe ideeën.
Toen er een proces wegens eerroof dreigde, vluchtte Pieter Vervisch naar Frankrijk waar er juist een priestertekort ontstaan was wegens verzet tegen de vereiste eed. Hoe hij in Frankrijk arriveerde is niet duidelijk. Men vermoedt dat dit gebeurd is door tussenkomst en met medewerking van de | |
[pagina 257]
| |
vader van de bekende en beruchte Frans-Vlaamse generaal Vandamme, die net zoals Vervisch eveneens van Moorslede afkomstig was.
Op 29 april 1792 duikt Vervisch op als curé constitutionnel te Hazebroek. Op 22 april voordien was hij door de ‘bevolking’, of beter door de republikeins gezinde representanten van Hazebroek tot pastoor verkozen. Zijn zuster kwam bij hem inwonen en werd er schoolbestuurster in plaats van de Grauwe Zusters die de eed hadden geweigerd.
Over het herdersambt van Vervisch in Hazebroek valt weinig goeds te zeggen. Een ondergedoken priester bediende verder in het geheim de parochianen die in grote meerderheid trouw waren gebleven aan hun wettige priesters. Zijn parochiekerk liep zo goed als leeg. Zijn preken waren één lange uitval tegen de paus, tegen de bisschoppen van Brugge en van Ieper en tegen alles wat de Hazebroeknaren lief was. Toen hij zag dat zijn metode van aanpakken faalde, greep hij naar de grote middelen. Hij liet publiek afkondigen dat wie niet naar zijn kerk kwam opgetekend zou worden en strenge straffen riskeerde... Nu trok er weer meer volk naar zijn kerk. Zo kon hij in vier maanden tijd niet minder dan 132 doopsels toedienen, daar waar hij er de vorige acht maanden maar 73 had kunnen optekenenGa naar voetnoot(5)!
Op 10 maart 1793 kreeg pastoor Vervisch te Hazebroek bezoek van Mgr. Primat, évêque constitutionnel du Nord, die er in zijn kerk een doopsel toediende en optrad als peter.
De pastoor liet zich ook in met de plaatselijke politiek, meer dan heilzaam was. Op 4 november 1792 liet hij zich verkiezen tot lid van de raad der notabelen en op 24 januari 1793 werd hij zelfs voorzitter van de republikeinse Société populaire.
Was zijn optreden in Hazebroek in den beginne brutaal en opdringerig, nu kwam hij pas voor goed op dreef. In Hazebroek liet hij de overgebleven onbeëdigde priesters uit de stad en de paters augustijnen uit hun klooster verdrijven. Ook in de omgeving trad hij op. In september 1792 rukte hij samen met de commandant van de nationale wacht op eigen initiatief de stad Kassel binnen om er huiszoekingen uit te | |
[pagina 258]
| |
voeren en de bevolking te bedreigen. In Merville kwam hij persoonlijk tussen om de constitutionele pastoor Jacquez hulp te bieden en er tegen verdachten en tegenstanders op te treden.
Het toppunt van zijn revolutionaire bedrijvigheid kwam op 16 augustus 1793 toen op zijn aandringen te Hazebroek een fanatiek comité de salut public werd opgericht, waarin zijn vrienden en aanhangers de meerderheid hadden. Drie dagen later liet hij reeds 16 grauwe zusters uit Hazebroek gevangen nemen.
De kruik gaat zo lang te water tot ze barst... Een confrater van hem, De Schodt, constitutionele pastoor zoals hijzelf, schoonbroer van de republikeinse burgemeester en volksvertegenwoordiger Makereel, kloeg hem aan wegens... simpatie voor het Huis van Oostenrijk! Men had namelijk in zijn autobiografie passages ontdekt die Oostenrijk verheerlijkten!!
De meerderheid van het comité de salui public was evenwel Vervisch-gezind en daarom werd het comité inderhaast omgevormd. De aanhangers van Vervisch werden eenvoudig wandelen gezonden en MakereelGa naar voetnoot(6) slaagde erin een meerderheid te vormen die bereid was pastoor Vervisch aan te houden en hem te ontzetten uit zijn pastorale functie. Het nummertje werd verder perfect opgevoerd door Vervisch te beschuldigen van alles wat maar mogelijk was. Zo werd hem in de schoenen geschoven dat hij correspondeerde met de vijand, alhoewel hij niets anders had gedaan dan drie brieven te schrijven naar zijn broer die pastoor was in Noordschote. De verspreiding van zijn autobiografie in de kantons Hazebroek en Sint-Winoksbergen werd hem bijzonder kwalijk genomen, want, zoals gezegd, bevatten deze boeken propaganda voor een mogendheid waarmee Frankrijk in oorlog was!
Vervisch en zijn zuster werden naar Parijs gevoerd waar ze overgeleverd werden aan de bloeddorstige Fouquier-Tinville. Op 29 november 1793 werden beiden te Parijs onthoofd. Samen met hen beklom een andere inwoner van Hazebroek, de uurwerkmaker De Grendele, eveneens het schavot.
De dood van Vervisch verwekte in Vlaanderen enige opschudding. In 1794 werd er in ons land een druksel verspreid | |
[pagina 259]
| |
waarin een zogeheten Generaele-Biecht stond van Vervisch in zijn laatste uren. Er zijn redenen te over om aan te nemen dat Pieter Vervisch in vrede met de Kerk is gestorven, maar de authenticiteit van zijn Generale Biecht is verre van bewezen en inhoudelijk zo goed als zeker niet aan hem toe te schrijven.
Onder invloed van Vervisch zijn er nog priesters die de weg naar Frankrijk vonden om er in de eerste jaren van de revolutietijd in Franse parochies als beëdigde pastoor dienst te doen.
Het geval is bekend van Pieter Joseph Fournier. Pater Fournier, eveneens een kapucijn zoals Vervisch, was geboren te Ieper in 1752 en nam de kloosternaam Valentinus van Ieper aan.
De man was al even onstandvastig en wispelturig als pater Vervisch, die trouwens een tijd- en streekgenoot van hem was. Hij zou lang geaarzeld hebben alvorens zich tot priester te laten wijden. Ook Fournier verbleef meer dan normaal was in vele kloosters in zeer korte tijd, nl. te Ieper, te Menen, te Duinkerke en te Veurne. In 1781 vluchtte hij weg uit zijn klooster van Veurne. De kapucijnen stuurden er zijn vriend pater Vervisch op uit om een poging tot verzoening en terugkeer te beproeven. Hij zal inderdaad een tijdje teruggekeerd zijn, maar niet voor lang. Uiteindelijk werd Fournier gesuspendeerd en vertrok hij voor goed uit het klooster van Veurne en uit de Orde van de kapucijnen.
Op 22 april 1792 werd Fournier verkozen tot constitutionele pastoor van Waalscappel (Wallon-Cappel). Daar hield hij het uit tot in mei of juni 1794, toen hij als Oostenrijkse onderdaan (zo luidde toch het voorwendsel!) gevangen werd gezet.
Priester Fournier werd echter vrijgelaten op 1 september 1794 op voorwaarde evenwel dat hij nooit meer zou verschijnen in zijn vroegere parochie! Later kon hij een nieuwe bediening bekomen. Op 17 mei 1797 werd hij beëdigd als pastoor van Wulverdinge. Wij weten niets af van zijn ambtsbezigheden in beide parochies, maar hij kon het schrikbewind toch overleven en keerde terug naar zijn geboortestad Ieper. Daar bleef hij jaren naeen zonder enige bediening, alhoewel hij meer dan eens pogingen ondernam om ergens benoemd te worden. Alhoewel men zeer breeddenkend optrad tegen | |
[pagina 260]
| |
over de vroegere beëdigde priesters, kon Fournier nooit iets bekomen. Bij een aanvraag in het bisdom Gent werd in 1808 geschreven door de deken van Ieper aan de kapittelheren van Gent in minder lovende bewoordingen over de candidaat. Deken Vermeesch schrijft platweg: sa vie n'a été qu'un tissu de scandales, en verder: il ne pourroit monter à l'autel sans exciter l'indignation de tout le monde!Ga naar voetnoot(7).
Waar pastoor Fournier eindigde is niet geweten.
Een derde Westvlaming die in Frankrijk zijn geluk beproefde was Mathys. Zijn voornaam is ons voorlopig onbekendGa naar voetnoot(8).
Mathys was kapelaan of onderpastoor op Sint-Walburga te Brugge. In het eerste boekdeel van het Wonderbaer en Rugtbaer leven van... Auxilius van Moorslede, drukte J. van Hese een lijst van steunheren van dit werk. Deze lijst bevat de namen van royalisten van verschillende strekking en met uiteenlopende motivaties. De naam van priester van S. Walburge Mathys staat er eveneens inGa naar voetnoot(9); hij verkeerde dus in de kringen van de ex-kapucijn Vervisch en van priester van Hese.
Mathys trok ook naar het nieuwe constitutionele bisdom du Nord en werd er in het begin van mei 1792 pastoor van Meteren.
Reeds op 16 mei 1792 ontsloeg hij er zijn koster omdat deze de eed had geweigerd. De koster liet zich niet onbetuigd en werd door de municipaliteit van Meteren onmiddellijk tot schoolmeester aangesteld. In het landelijke Meteren was de municipaliteit, zeker in het begin, maar weinig nieuwgezind!
‘Mathys était, semble-t-il, d'humeur moins pacifique’. De municipaliteit wilde het schaliedak van de kerk laten herstellen, maar pastoor Mathys weigerde daartoe de sleutel van de kerk af te geven. Er ontstond ook een hoog oplopende twist nopens de vergoeding van het was bij de kerkelijke diensten. Het gemeentebestuur, dat Mathys blijkbaar niet in het hart droeg, besliste dat de opbrengst van het was uitsluitend aan | |
[pagina 261]
| |
de gemeente toekwam omdat de gemeentebestuurders optraden ‘comme directeurs et superintendants de l'église’!
Intussen werd de gewezen koster Mathieu Decreus door de municipaliteit aangesteld tot bediende van de burgerlijke stand, om de desbetreffende akten op te stellen. Decreus had meer werk dan zijn pastoor, want bij Mathys bood zich bijna niemand aan om zijn kinders te laten dopen, om te trouwen of om overlijdens aan te geven.
In november 1792 verliet pastoor Mathys Meteren en werd hij benoemd tot pastoor te Belle. In deze stad had er nog geen intrus als pastoor gestaan. Pastoor Mathys fungeerde er alleen en zonder onderpastoor. Ook hier genoot hij de gunst niet van zijn parochianen. Hij gaf zich over aan de drank. ‘Il lui serait arrivé de célébrer la messe en état d'ébriété et de tomber de l'autel’. Bij hem woonde een vrouw in, Caudina, die naar boze tongen beweerden van een kind beviel; het zou het kind van de pastoor geweest zijn.
Mathys geraakte ook zwaar in de schulden. In Meteren liet hij een financiële put achter, belastingen inbegrepen, van 328 pond 30 schellingen 3 deniers. En in Belle verging het hem niet beter. Hij trok er 's nachts op uit om brandhout te stelen en werd op heterdaad betrapt.
Daarom vluchtte hij weg uit Belle met zijn Caudina en in Belle heeft men nooit meer iets vernomen van le curé Mathys. Het gerucht deed de ronde dat hij zoals Vervisch gevangen genomen was, maar niemand wist waar hij eigenlijk bevaren was en hoe en waar hij zijn levensloop eindigdeGa naar voetnoot(10).
Pastoor Schoonaert, de bekende volksdichter van Belle, heeft een rijmpje gedicht over pastoor Mathys, dat lange tijd in de stad Belle en omgeving bekend was: Matthys
Zyt gy wys
Keert uw rugge
En gaet nae Bruge,
Maer doet toe Bruge beter
Dat gy deed toe Belle en Meter.Ga naar voetnoot(11)
| |
[pagina 262]
| |
Tot zover het relaas over enkele Westvlamingen die in het begin van de omwenteling hun diensten aanboden in het bisdom du Nord. Ter vergelijking geven we hieronder de belevenissen van enkele priesters die reeds in Frankrijk verbleven in het begin van de Revolutie. Omdat er van de andere kloosterorden zulk geen omvangrijke documentatie beschikbaar is, lijk dit het geval is met de paters kapucijnen, moeten we ons noodgedwongen beperken tot de kapucijnen die in de eerste jaren van de Franse omwenteling beëdigd waren en in een parochie werkzaam waren.
Bij de sluiting van de kapucijnerkloosters in Frankrijk, enkele jaren vooraleer hetzelfde bij ons gebeurde, hebben de meeste kapucijnen hun klooster verlaten en de weg van de ballingschap gekozen. Ze vertrokken naar het buitenland, maar velen traden in het geheim op om toch nog ergens parochiedienst te verrichten of hielden zich een tijdlang gedeisd in afwachting van betere tijden. Slechts een kleine minderheid aanvaardde een betrekking in parochiedienst als constitutioneel (onder)pastoor. We geven hieronder kort hun namen:
Laureins vanden Dorpe (Arsenius van Staple), had o.m. nog een tijdlang in het klooster te Ieper verbleven en werd beëdigd onderpastoor te Sint-Winoksbergen (Sint-Martinus) op 18 sept. 1793. Hij verzaakte aan zijn priesterambt, huwde en vertrok naar Parijs. Hij keerde terug en stierf in 1795 te Sint-WinoksbergenGa naar voetnoot(12).
Petrus Tizon (Benedictus van Sint-Truiden), verbleef ook enige jaren in de kloosters van Brugge en Ieper. Hij vroeg een uittreding uit zijn klooster aan bij de Assemblée Nationale te Parijs en werd curé constitutionnel te Bierne (april 1791) en te Ochtezele (april 1792). Na het concordaat in 1801-02 bleef hij toch parochiepriester en hij stierf te Sint-Winoksbergen in 1811Ga naar voetnoot(13).
Basilius Wyckaert (Felix van Meteren), verbleef eveneens vóór de Revolutie in kapucijnerkloosters in Brugge en Ieper en geraakte in het klooster te Burburg in ruzie met zijn gardiaan. Hij werd constitutioneel pastoor van Merkegem (1792), maar de inwoners van Bollezele en Merkegem kwa- | |
[pagina 263]
| |
men massaal tegen hem in opstand. Na het concordaat werd hij toch pastoor van Holque (1803) en in 1805 pastoor van Buischeure tot aan zijn dood in 1830Ga naar voetnoot(14).
Petrus de Turck (Gabriël van Belle) had o.m. nog verbleven in de kloosters van Ieper, Brugge en Veurne, werd aanvankelijk onderpastoor in Hondschote en nadien pastoor van Wulverdinge (1796), waar hij in 1797 opgevolgd werd door de ex-kapucijn Fournier (zie hoger). Van hem is zijn verdere levensloop onbekendGa naar voetnoot(15).
Jacobus Lotte (Joannes Chrysostomus van Ieper), was ingetreden in het klooster van Ieper, en diende als constitutionnel eerst als onderpastoor in Duinkerke, en later als pastoor in Millam (april 1791), te Synthe (1792) en te Socx (1800). Hij was van onberispelijk gedrag. Hij stierf te Socx in 1801Ga naar voetnoot(16).
Joseph Augustinus van Uxem (Paulus van Meteren), had in de Zuidnederlandse kloosters van Menen en Ieper verbleven en werd in 1789 aangeduid om zijn klooster van Burburg te vertegenwoordigen bij de Staten-Generaal. Hij was een voorbeeldig priester, leefde streng en was zeer verdraagzaam, ook tegenover ondergedoken geestelijken. Hij werd curé constitutionnel te Eecke (1793-1800). Hij stierf rond 1800-02Ga naar voetnoot(17).
Augustus Velle (Vedastus van Belle), die o.m. ooit in de kloosters van Brugge en Ieper verbleven had, werd beëdigd pastoor van Sint-Janscappel (okt. 1792), maar veranderde van opvatting, liet zijn beëdigde bediening staan en vluchtte weg naar het buitenland in Regensburg (1794)Ga naar voetnoot(18).
De zeven boven aangehaalde gevallen van priesters, die van in het begin van de revolutietijd als beëdigde parochiale dienst aanvaardden, zijn te vergelijken met de toestanden bij ons, enkele jaren later, toen bij ons eveneens de eed werd opgelegd. Net zoals bij ons waren er in het Franse Noorden een paar weinig interessante figuren bij die de eed aflegden, maar er waren onder deze priesters ook velen die het goed meenden en ongetwijfeld in eer en geweten handelden. En later heeft men practisch altijd de spons geveegd over dit onprettig verleden. | |
[pagina 264]
| |
Heel anders was het echter gesteld met de drie probleemgevallen die vanuit onze streken naar het Noorden trokken (Vervisch, Fournier, Mathys) en de eventuele anderen wier naam we voorlopig niet kennen.
Het oordeel over deze drie priesters door latere historici, minstens een eeuw na de feiten, zal hoogst waarschijnlijk wel vervormd zijn en klinkt bewust ongunstig voor alle drie. Dit is licht begrijpelijk. Zij genoten zeker niet de volksgunst en generatie na generatie heeft men hun optreden gelaakt en bespot. Men deed er ongetwijfeld een schupje bij. Maar anderzijds kan het niet ontkend worden dat vele officieel geakteerde feiten (de exact opgegeven schuld van Mathys, de moeilijkheden tussen de gemeente Meteren en Mathys, het optreden van Vervisch, de afzetting van Fournier) door archief vanuit onverdachte republikeinsgezinde hoek bevestigd worden. Het staat dan ook buiten kijf dat deze drie beëdigde priesters, en wellicht ook de anderen die we hier niet behandelden, niets anders waren dan probleemgevallen. Zij waren het in Zuid-Nederland en ze zijn het gebleven in hun nieuwe bediening.
Wellicht zullen er nog wel meer zulke geestelijken geweest zijn die in het Franse Noorden aangeland zijn. De Franse historici die de revolutionaire tijd behandelenGa naar voetnoot(19), maken zelden onderscheid tussen hun eigen beëdigden en de nieuwkomers die uit onze streken arriveerden. Vooral in Frans-Vlaanderen ligt dit moeilijk; men sprak er Vlaams en de familienamen verraden niet dat het hier vaak om priesters gaat die het reeds beproefd hadden in de Oostenrijkse Nederlanden.
Het moge daarenboven volstaan met te verwijzen naar deel IV van de Gesch. der kapucijnen (1948) waarin P. Hildebrand uitvoerige biografische nota's bijeenbracht over de kapucijnen uit de Waalse gebieden. Aangezien deze kapucijnerprovincie ook in franstalig Frankrijk kloosters telde, zijn identiek dezelfde gevallen terug te vinden als deze welke wij hoger beschreven: enkele vroege overlopers uit Waals-België om constitutioneel pastoor te worden in het bisdom Kamerijk en een aantal beëdigden die net zoals bij ons ter plekke Franse pastorieën bedienden. L. Van Acker |
|