Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1]John Barleycorn alias Jan GerstekorenJohn Barleycorn, Jan Gerstekoren, is de held van een oude Engelse (Schotse?) ballade, die de wondere lotgevallen vertelt van een eenvoudige nietige gerstekorrel. Zijn vijanden willen hem weg en dood. Daarom stoppen ze hem in de grond en vertrappelen ze hem. Maar Jan Gerstekoren groeit op en komt onvoorzien en onverwacht weer te voorschijn in een veelvoudige graanoogst. Zijn vijanden maaien hem neer, dorsen hem, drogen hem en pletten hem tussen twee stenen en werpen hem tenslotte in het water. Maar de gerstekorrel verandert in mout en na gisting krijgt hij een nieuwe gedaante in bier, het beroemde en gegeerde gerstenat. Dat bier wordt gretig geschonken en gedronken door zijn dorstige vijanden, die er niet weinig verblijd door geraken. En zo blijft Jan Gerstekoren verder leven in zijn belagers en, zonder dat ze het zelf vermoeden, palmt hij hen voorgoed in! - Tot hier het verhaal.
Gerst is een zeer oud gewas. Ook de ballade van Jan Gerstekoren, die in haar verloop geen ingewikkelde complicaties kent maar oude en eenvoudige wijsheid vertolkt, zal wel bijna even oud zijn en kan dus evenzeer lijk de gersteplant tot een diep verleden teruggaan. Zeker vóór de tijd dat hop, nog meer dan gerst, de grote en nieuwe smaakmaker in het bier werd. Nota bene, de hop zou vanuit Vlaanderen in de eerste decennia van de 16de eeuw naar Engeland overgebracht zijn.
Maar het eeuwenoude volkse verhaal van Jan Gerstekoren werd pas in 1786 voor het eerst in de officiële Engelse literatuur binnengeloodst door Robert Burns (Alloway in Ayrshire 1759 - Dumfries 1796) in zijn ballade Scotch Drinck iii, John Barleycorn, Thou o'grain. Het werd op slag een voltreffer. | |
[pagina 6]
| |
Deze Schotse dichter, die een volkse ongekunstelde en directe stijl hanteerde, was in zijn tijd buitengewoon populair en werd weldra ook in het buitenland gelezen, vertaald en hoog gewaardeerd. In het Nederlandse taalgebied waren het vooral Frans De Cort en Guido Gezelle die Burns, en met hem Jan Gerstekoren, bij ons geïntroduceerd hebben.
Frans De Cort (Antwerpen 1834 - Elsene 1878) heeft in 1862 in een beknopte uitgave de bijzonderste en meest typische gedichten van Burns in het Nederlands vertaald en herdichtGa naar voetnoot(1). Burns' liederen kenden zulk succes dat er in 1873 te Utrecht door toedoen van De Cort een uitgebreide nieuwe uitgave van Burns' liederen kon verschijnenGa naar voetnoot(2). De Cort was blijkbaar erg gesteld op de Schotse poëet, die trouwens qua stijl en taal en vooral inzake ritme grote gelijkenis vertoonde met het werk van de vlotte en graaggelezen fabel- en sagendichter die De Cort in zijn tijd was.
Het was nochtans vooral Guido Gezelle die de aanzet gaf tot de populariteit van Burns bij ons. De belangstelling van Gezelle voor alles wat Engels was, en zeker ook voor de Engelse literatuur, is genoegzaam bekend en bestudeerd.
De eerste maal dat de naam Burns opduikt en uitdrukkelijk vernoemd wordt in de biografie van Gezelle, dateert uit 1859. Op 22 september 1859 namelijk schreef Edmund Hicks, een Engelse leerling van Gezelle te Roeselare, in een brief uit Hammersmith aan Gezelle: ‘Kind regards to Stowell and all other “Chaps”. I will attend to Mr. Algard's desire about Burns as soon as possible’. Hicks was toen met vakantie in Engeland en zou in oktober 1859 zijn eerste jaar filosofie te Roeselare beginnen. Blijkbaar had Dr. J. Algar, de bekende Engelse bekeerling en vriend van Gezelle, hem verzocht enkele boeken van Burns in Londen aan te kopen. Ook Gezelle heeft aan Hicks meer dan eens gevraagd voor hem allerlei boeken mee te brengen uit EngelandGa naar voetnoot(3).
De geleerden die Gezelle en zijn relaties met Engeland onderzochten hebben daarenboven vastgesteld dat Gezelle | |
[pagina 7]
| |
reeds in 1852 de poëzie van Burns moet gekend en gelezen hebben. Gezelle zal in deze ritmische poëzie het taalparticularisme en de frisse volkse toon van Burns gesmaakt en bewonderd hebben. ‘Burns was bij Gezelle als uit het hart gegrepen. Het reeds in 1852 geschreven gedicht uit zijn poëtische leertijd Aanroepinge, een der eerste in “Dichtoefeningen” opgenomen gedichten, vertoont een eigenaardigheid van Burns' lyriek, die we in vele zijner gedichten vinden: het vierde vers van elk kwatrijn is een variërend keerrijm of refrein’Ga naar voetnoot(4).
Nadien is Gezelle dan in contact gekomen met Frans De Cort. Heeft hij De Cort de weg gewezen naar Burns? Het is niet onmogelijk, maar nu niet meer te achterhalen. In alle geval was De Cort, die in 1852 amper 18 jaar oud was, niet de eerste in ons taalgebied die belangstelling betoonde voor het werk van de Schotse dichter.
Er is daarenboven een brief bewaard van 21 oktober 1862 waarin Gezelle schrijft naar De Cort en hem ondermeer bedankt voor de toezending van zijn uitgave van Burns' gedichten, in deze entoesiaste bewoordingen: ‘Ik heb een van uw boekskes, de tweede reeks liederen in stuks gelezen. Die Burns geern leest moet U toch ook geern lezen, en schoon men somtyds op Burns zou willen kyven om de keus zyner zangstoffen, toch klinkt de voois zoo schoone altyd en 't liedje tooveraerdig!’Ga naar voetnoot(5).
Uit dit alles mogen we besluiten dat Gezelle reeds zeer vroeg Burns kende en waardeerde en dat het daarom toch niet onmogelijk is dat De Cort Burns leerde kennen via Gezelle. De brief van Gezelle aan De Cort werd ingeplakt in het exemplaar van ‘Gedichten, Gezangen en Gebeden’ (1862) dat door Gezelle aan De Cort werd toegestuurd. Boek en brief werden in 1924 eigendom van Paul Van Ostayen, die toen werkzaam was in een antikwariaatGa naar voetnoot(6). Misschien is Gezelle te dien tijde nog meer in correspondentie geweest met De Cort, maar uit die jaren is geen andere briefwisseling tussen beiden bewaard gebleven. | |
[pagina 8]
| |
In de eerste jaargang van Rond den Heerd staat de bewerking van een Schotse ballade van Walter Scott, door Gezelle aangekondigd als een Eerste Schotsche volksballadeGa naar voetnoot(7). In het nummer van 17 november 1866 (eerste jaargang) heeft Gezelle als nummer twee van zijn beloofde Schotse volksballaden dan de vertelling van John Barleycorn weergegeven in proza. Hier volgt de oorspronkelijke tekst in 15 strofen van Burns in het Schots en rechts ernaast de overeenstemmende vertaling van Gezelle, eveneens bestaande uit 15 alinea'sGa naar voetnoot(8). John Barleycorn A Ballad TUNE: Lull Me Beyond Thee
1
There was three kings into the east,
Three kings both great and high,
And they hae sworn a solemn oath
John Barleycorn should die.
2
They took a plough and plough'd him down,
Put clods upon his head,
And they hae sworn a solemn oath
John Barleycorn was dead.
3
But the cheerful Spring came kindly on,
And show'rs began to fall;
John Barleycorn got up again,
And sore surpris'd them all.
4
The sultry suns of Summer came,
And he grew thick and strong:
His head weel arm'd wi' pointed spears,
That no one should him wrong.
5
The sober Autumn enter'd mild,
When he grew wan and pale;
His bending joints and drooping head
Show'd he began to fail.
Jan Geerstekoorn
Daar waren een keer drie koningen in
den Oost, hooge ende groot van machte, ende zij zwoeren eenen zwaren eed dat zij Jan Geerstekoorn zouden dood doen. Zoo, zij namen eenen ploeg en zij ploegden
Jan onder, sloegen klodden en ruizels over zijnen kop, en zwoeren nog eenmaal zeggende: Jan is dood. Maar 't geestig voorjaar kwam, en 't begon
mij zoo zoetjes te regenen, dat Jan wederom opstond, en al die 't zagen zij warender verwonderd in. Die zwoele zonne des zomers brak uit en
Jan wierd dikke vet, zijn hoofd stond verwapend met pijken en bayonnetten, niemand en dorst hem omtrent komen. Dan kwam 't sober najaar ook al aan
gesukkeld, en Jan wierd zuiver bleek als hij 't zag, zijne knien knikten en zijn hoofd hong nederwaards: Jan en was de ware broeder niet meer. | |
[pagina 9]
| |
6
His colour sicken'd more and more,
He faced into age;
And then his enemies began
To show their deadly rage.
7
The've taen a weapon long and sharp,
And cur him by the knee;
Then ty'd him fast upon a cart,
Like a rogue for forgerie.
8
They laid him down upon his back,
And cudgell'd him full sore.
They hung him up before the storm,
And turn'd him o'er and o'er.
9
They fillèd up a darksome pit
With water to the brim,
They heavèd in John Barleycorn -
There, let him sink or swim!
10
They laid him out upon the floor,
To work him farther woe;
And still, as signs, of life appear'd,
They toss'd him to and fro.
11
They wasted o'er a scorching flame
The marrow of his bones;
But a miller us'd him worst of all,
For he crush'd him between two stones.
12
And they hae taen his very heart's blood,
And drank it round and round;
And still the more and more they drank,
Their joy did more abound.
13
John Barleycorn was a hero bold,
Of noble enterprise;
For if you do but taste his blood,
'Twill make your courage rise.
Jans koleur wierd van langs om derver:
Jan was een oud man eer hij 't wiste: dan dorsten zijne vijanden weêr al te samen spannen en hem te keere gaan. Zoo, zij namen lange scherpe wapens,
kapten Jan in de knie, dat Jan viel en niet meer weg en kon, bonden hem, en voerden hem op een karre lijk nen dief. Als ze waren waar ze zijn moesten, sturtten
ze Jan af, en hij lag daar; zoo ze gaven hem toen van slinks om rechts om tot dat 't genoeg was, en keerden en wendden hem, dat de brokken in den wind vloogen. Dan vulden zij eenen diepen put vul water,
ze hieven Jan op, al dat er nog lag van hem, en ze smeeten Jan daarin: nu mocht hij zwemmen of zinken, na dat het hem beliefde. Als hij wat liggen flodderen had in dat
water, zoo haalden ze hem daar uit, en, tot meerder schande, ze gooten hem op den vloer, en, met dat hij nog teeken van leven gaf, zoo roerden ze hem om end om. Dan hebben ze Jan eindelijk over een
laaiend vier gedaan en het merk uit zijne beenderen gebrand, en 't was daar een molenaar, die tracteerde Jan nog slechts van al: hij brak en hij brijzelde hem tusschen twee steenen. Zoo, ze tapten toen Jan al zijn bloed af,
en ze dronken 't met mallekanderen, en, hoe meer dat ze 't dronken, hoe meer dat ze er altemale verblijd uit zagen. Jan Geerstekoorn, hij was een held van
nen man; hij zou alles aangegaan hebben, in zijnen tijd, en al en dronkt gij maar een zwelgsken van dat bloed, gij voeldet moed in uw herte kruipen. | |
[pagina 10]
| |
14
'Twill make a man forget his woe;
'Twill heighten all his joy;
'Twill make the widow's heart to sing,
Tho' the tear were in het eye.
15
Then let us toast John Barleycorn,
Each man a glass in hand;
And may his great posterity
Ne'er fail in old Scotlànd!
Dat bloed zou iemand al zijn verdriet doen
vergeten en zijne blijdschap zelf nog blijder maken, a, 't zou eene weduwe heur herte doen boven heur hoofd dansen, al stond ze met de tranen in de oogen. Dan, op! met Jans Geerstenbloed, elk man
zijn glas: gezondheid! en leve Jans kroost nog lange jaren in Vlaanderland. Later heeft Gezelle de historie van Jan Gerstekoren ook opgenomen in Uitstap in de Warande (1882). In Rond den Heerd stond onderaan de tekst over Gerstekoren nog een prent, overgenomen uit het Pictural Museum van Charles Knight, en vergezeld van een verklarende tekst over de gersteplant en het gerstegraan. In Uitstap in de Warande werden deze prent en de prozaïsche uitleg over de gerst weggelaten, maar toch heeft Gezelle hier in 1882 onderaan zijn bewerking van Burns' Barleycorn nog de laatste zin van zijn opstel uit Rond den Heerd bijgevoegd. Deze zin, die meteen het opstel over Gerstekoren in de Warande afsluit, luidt: Vernedert u voor Jan Geerstekoorn, o mensch,
't is God alleen die zulk een maken kan.
De tekst over Jan Geerstekoorn, zowel in Rond den Heerd als in de Warande, bevat geen enkele verwijzing naar Burns' auteurschap. Maar iedereen is het ermede eens dat Gezelle hier Burns' gedicht bijna letterlijk in proza heeft omgezetGa naar voetnoot(9).
Nadat hij Gerstekoren in Rond den Heerd liet verschijnen (1866) heeft Gezelle zich nog meer laten leiden door de dichterstechniek van Burns. ‘Enkele maanden later dicht Gezelle zijn Boerke Naas in de viervoetige jambische kwatrijnen, waarin John Barleycorn en vele andere balladen van Burns geschreven zijn’Ga naar voetnoot(10). Het valt bijgevolg niet te ontkennen dat Gezelle Burns las, hoogschatte, hem meer dan eens heeft | |
[pagina 11]
| |
nagevolgd en dus zowel de naam van Burns als die van Gerstekoren heeft verspreid en bekendgemaaktGa naar voetnoot(11).
De avonturen van de immer springlevende Jan Geerstekoorn, zoals Gezelle het spelde op zijn Westvlaams, heeft hem later nog geïnspireerd voor een gedicht dat hij in 1894 voor de Brugse studenten schreef om ze aan te sporen, in het kader van hun onthoudersbonden, geen sterke dranken te drinken, maar wel het oude, vertrouwde (en minder gevaarlijke!) gerstenat. De vierde strofe van dit lied klinkt aldus: Lang luide alom,
op Vlaanderens oude boorden,
‘'t lied van den Leeuw’
en de oude ‘kerelzang!’
‘Jan Geerstekoorn’,
Hij is een kind van 't Noorden:
Hij zij alleen de dreupelderversdrank!Ga naar voetnoot(12)
Door De Cort en door Gezelle zijn de naam en de figuur van Jan Gerstekoren dus in het Nederlands vertaald en in ons taaleigen blijvend doorgedrongen, zodat wij hem nu mogen plaatsen in de rij van de simpatieke legendarische volksfiguren lijk Uilenspiegel en andere symbolische personages uit onze literatuur. Vóór midden 1800 was, bij ons weten althans, nergens sprake van een Vlaamse Jan Gerstekoren; hij is een importproduct uit het oude Albion.
De tekst van De Cort uit 1873 had de eer geciteerd te worden in het Woordenboek van de Nederlandsche TaalGa naar voetnoot(13). Maar Gezelles Westvlaams getinte Geerstekoorn vond in 1889 geen genade bij de Noordnederlandse lexicografen van het WNT. En omdat Gerstekoren geen dialectwoord is van eigen bodem, staat het evenmin in onze idiotica vermeld.
In Engeland kwam het woord barleycorn natuurlijk al veel vroeger voor. De grote Engelse verklarende woordenboeken geven barleycorn weer met citaten van eeuwen ver en wel in vier verschillende betekenissenGa naar voetnoot(14). | |
[pagina 12]
| |
Het woord barley of barleycorn heeft vooreerst de gewone betekenis van de bekende gersteplant (Hordeum L.). Zeer vroege vindplaatsen werden in het Engels genoteerd (1382, 1388, 1460, enz.).
A grain of barley, kortweg barleycorn, betekent ook de gerstekorrel zelf. Daarover zijn gedateerde citaten opgegeven uit 1588, 1602, enz.
In het Engels heeft barleycorn naderhand nog een derde betekenis gekregen, namelijk die van een zeer kleine afmeting, ongeveer ter grootte van een gerstekorrel, the lenght of barley taken as a measure, 1/3 of an inch formely also 1/4 of an inch. Hiervan kent men al een tekst uit 1607.
Tenslotte hebben we dan nog de vierde en laatste betekenis van Barleycorn (met een hoofdletter!), de legendarische figuur waarover wij het hebben, Jan Gerstekoren uit de ballade die behoort tot het oude cultuurbezit van de Angelsaksers. Hoe diep in het verleden het verhaal van Barleycorn ook mag teruggaan, toch kunnen de Engelse woordenboeken maar het vroegste citaat over John Barleycorn aanwijzen in 1620. Toen verscheen er een drukwerkje met de volgende titel: A pleasant new ballad... of the bloody murther of Sir John Barleycorn, een klein maar populair drukseltje uit de bekende Pepysian Library. In de 18de eeuw verscheen Percy's Reliques (1765), waar ook plaats werd ingeruimd aan John Barleycorn, he has got a beard like any other man. Dan volgt de literaire bewerking van Robert Burns (1786) en, om ons te beperken tot de grotere en meer recente literatoren, nog in 1913 schreef Jack London zijn autobiografie John Barleycorn, door de Engelsen algemeen aangezien as an account of his ‘alcoholic memories’.
Gods wegen zijn wonderbaar! Ook voor John Barleycorn. De oudste Engelse vermelding van Sir John Barleycorn himself wordt met een halve eeuw voorsprong voorafgegaan door een... Vlaamse tekst!
In 1582 verscheen er te Antwerpen een liederboekje opgesteld door de calvinistische predikant Joris Wybo, alias Sylvanus. Wybo, ook nog Wybotius geheten, was geboren te Pittem, werd een hevig aanhanger van de nieuwe leer en bracht het tot calvinistisch predikant. Hij predikte een tijdlang in Eeklo en in Tielt, ontketende de beeldenstorm te Lier in 1566 en werd uiteindelijk in 1566 aangesteld tot predikant te Ant- | |
[pagina 13]
| |
werpen. Na een kort verblijf in Friesland (1568) vluchtte hij in 1569 naar Engeland en werd er beroepen tot ‘dienaere des woordts’ van de Nederduitse hervormde gemeente, the Dutch Church te Londen. Hij stierf in 1576 te LondenGa naar voetnoot(15).
Na zijn dood werden enkele van zijn beste liederen en zijn laatste predicatie, bijna een geestelijk testament, gebundeld en uitgegeven te Antwerpen in 1582, toen deze stad in handen was van het calvinistisch bewind. Nadien beleefde het werkje, dat thans uiterst zeldzaam geworden is, door de zorgen van dezelfde Antwerpse drukker, nog een herdruk te Gorinchem in 1596.
Het boekje draagt als titel: Gheestelyke Liedekens (ende oock sommighe by een vergaedert) tot stichtinghe aller Christ. gheloovighen / door M. JORIS WYBO / alias Sylvanus, tot Gorcum, Door Jaspar Troyen / woonende tot Dordrecht / inde Griffoen. An. 1596.
In deze liederenverzameling, met stukken van de hand van Wybo en van andere auteurs by een vergaedert, komt er een lied voor waarin de dood wordt geparafraseerd of bezongen van ene Jan Herwyn, een ter dood veroordeelde protestant uit Hondschote. Het lied wordt aangekondigd als Een nieu Liedeken met als zangwijze: Alsoo tbeghint. Er zijn 15 strofen waarvan de eerste twee als volgt klinken: Ick gherstecooren hoort na myn
wiens name is Jan Heerewyn
wt Enghelandt quam gheganghen,
maer nu ben ick op dit termijn
te Hontschoten ghevanghen.
Dies wil ick nu met mynen sanck
Gaen singhen den Heere lof, prys en danck
Van zynen wonderdaeden,
Dat hy my arme sondaer cranck,
Gheroepen heeft wt ghenaden.
De naam Herwyn leidt ons onmiddellijk naar het centrum van de klandestiene hervormde leer in het Westland in de tijd van de beeldenstormers.
Deze familie was er in Hondschote een van saaiwevers | |
[pagina 14]
| |
Ga naar voetnoot(16). Herwyns duiken eveneens op in de omgeving van Hondschote in het milieu van de gereformeerden. Willem Herwyn van Roesbrugge was een beducht beeldenbreker in 1566-67Ga naar voetnoot(17). Een zekere Jan Herwyn, cipier van de stadsgevangenis in Hondschote, liet zes gevangen calvinisten vrij maar werd daardoor zelf in de boeien geslagen. Hij werd gegeseld totten bloede in 1569, eeuwig uit Vlaanderen gebannen en zijn goederen aangeslagenGa naar voetnoot(18). De Jan Herwyn waarvan het lied spreekt is Jan Herwyn fs. Juliaen, geboren in Houtkerke, die aanvankelijk in militaire dienst was, ‘et après avoir mené une vie assez déréglée’ naar Engeland uitweek en er werk vond als brouwersgast. Hij was een overtuigd en fervent calvinist. Hij was zo onvoorzichtig even naar zijn geboortestreek terug te keren via de haven van Nieuwpoort. Drie van zijn reisgezellen, eveneens hardleerse protestanten, werden onderweg gearresteerd, veroordeeld en levend verbrand te Veurne.
Jan Herwyn vluchtte dan weg naar Hondschote bij zijn zuster, waar hij gevat werd en in de gevangenis belandde. De schepenen en de keurheren van Hondschote tilden zwaar aan de zaak van Herwyn en ondernamen meer dan eens een poging om hem zijn dwaling te laten afzweren. Daartoe werd door de stad een bode naar Gent gestuurd om advies nopens zijn geval in te winnen. De deken van Sint-Winoksbergen, de pastoor van Duinkerke en de twee pastoors van Hondschote werden aangesproken en van stadswege vergoed om hem van zijn geloof af te brengen en omme te examineeren ende reconsilieren Jan HerwynGa naar voetnoot(19).
Herwyn volhardde echter in zijn hervormde leer en werd op 4 november 1560 veroordeeld omme ghebonden te wesen an eene stake aldaer verworcht, omme alzoo vleesch ende beenderen metten viere verbrand ende ghecunsommeert tzyne tot asschen ende pulver met confiscatie van al zijn goederenGa naar voetnoot(20). | |
[pagina 15]
| |
Toen het vonnis werd uitgevoerd ontstond er enige beroering. Een zekere Carel Acquaert uit Merville riep overluid ‘Slaet daerop’ en poogde gewapenderhand een oproer tegen de executie op gang te brengen. Het bekwam hem slecht; hij werd gegeseld tot den bloede, al zijn goederen werden aangeslagen en hij werd voor 50 jaar verbannen uit VlaanderenGa naar voetnoot(21).
Te dien tijde was de bekende calvinist en afvallige priester Willem Damman hervormd predikant te Hondschote. Van Damman is het geweten dat er, zeker in de tweede uitgave van Wybo's dichtbundel (1596), enkele gedichten en gezangen van zijn hand werden opgenomen. Deze gedichten werden door hem ondertekend met zijn naam W. Damman ofwel met zijn initialen W.D. Het gedicht over Herwyn evenwel draagt geen enkele aanduiding van een auteur, ook geen initialenGa naar voetnoot(22). Niettemin behoort het tot de mogelijkheden dat Damman dit gedicht heeft geschreven, precies omdat alle details van de gebeurtenissen omtrent Herwyn hem wel zeer goed bekend zullen geweest zijn.
E. de Coussemaker die de gegevens over de terechtstelling van Herwyn uitgaf en ook het dichtbundeltje van Wybo inzag, oppert zelfs de mening dat het lied over Herwyn wel eens ontsproten zou kunnen zijn uit de pen van Herwyn zelfGa naar voetnoot(23). Het is inderdaad zo dat het gedicht in de ik-vorm werd neergeschreven. Het is eveneens waar dat Herwyn zichzelf als Gerstekoren betitelde en spreekt van Jan Herwyn gheseyt Jan GheerstcoorneGa naar voetnoot(24). Deze bijnaam herinnert blijkbaar aan zijn werk als brouwersgast in Engeland, en deze bijnaam klonk hem zeker niet onbekend in de oren, want de familienaam Gerstekoren en varianten kwam toen in deze streek inderdaad voor. Hij betekent zoveel als de familienamen Terwecoren, Brootcorens, enz. en komt ook voor in het Franse Graindorge. Bestaat er een patroniem Gerstekoren, dan is | |
[pagina 16]
| |
het ons toch niet bekend of er bij ons omtrent de naam Gerstekoren een volksverhaal bestond in de aard van het EngelseGa naar voetnoot(25).
De naam Gerstekoren was eerder zeldzaam, maar kwam toch voor in de Westhoek. Ene Jan Gheerstcoorne, bijgestaan door zijn broer Pieter, verkocht in 1524 een stuk land te StaveleGa naar voetnoot(26). Het toeval wil dat er een Jan Gheerstcoorne fs. Maillard (nomen est omen!) uit Haringe, die met de beeldenstorm van 1566 lelijk huis had gehouden in zijn parochiekerk van Haringe en in de kerken van Beveren en Hoogstade, gevangen werd in 1569 en tot de galg werd veroordeeldGa naar voetnoot(27).
Het vonnis tegen Jan Herwyn uit 1560 spreekt hem aan als Jan Herwyn, de zone Juliaens, gheboren van Houtkerque, en rept niet over een tweede naam Gerstekoren. Het zal dus of het kan dus Herwyn zelf geweest zijn die, door zijn contact met het Engeland van toen, op de idee kwam Gerstekoren bij zijn naam te voegen, een naam die hem blijkbaar niet vreemd was omdat er in zijn geboortestreek Gheerstcoornes waren.
Bestaat er twijfel over het preciese auteurschap van het lied, dan toch zijn de achtergrond en de symboliek van het lied dezelfde. Als men ervan uitgaat dat Wybo zelf het gedicht schreef, dan is er eveneens een verklaarbare uitleg. Gedurende zijn verblijf te Londen zal Wybo er kennis hebben genomen van het luimige en zinvolle verhaal van Barleycorn uit de mond van Engelse zegslieden. Het zal hem aangegrepen hebben en de symboliek die hij erin zag heeft hij dan overgedragen op zijn vervolgde geloofsgenoten. Het verhaal van de graankorrel in de voor, die herrijst, honderdvoudig vruchten draagt en zo verder leeft in zijn nakomelingen. Is Herwyn de auteur, of was het Damman, beiden schreven het lied eveneens lijk Wybo in dezelfde optiek: het bloed van martelaren is het zaad voor nieuwe gelovigen. Een voorstel- | |
[pagina 17]
| |
ling die haar inspiratie vond in het oude verhaal van de eeuwige en steeds aanwezige Gerstekoren.
Hoe dan ook, voor eenmaal hebben Vlamingen de Engelsen op eigen terrein verslagen! Onze Gheerstcooren uit 1576 komt pas voor het eerst in zijn eigen Engelse gedrukte versie voor in 1620. De bescheiden John Barleycorn alias Gerstekoren in deze vergeten vroege Vlaamse vertaling is enerzijds ontsnapt aan het alziend oog van de vele lexicografen die nauwgezet het Woordenboek van de Nederlandsche Taal met teksten en citaten bevoorraadden, en anderzijds aan de ijver en de speurzin van de taalgeleerden die de vele relaties van het Nederlands met het Engels en omgekeerd te boek hebben gesteldGa naar voetnoot(28).
Ter verontschuldiging kunnen we er echter onmiddellijk aan toevoegen dat de speelse en snaakse Vlaamse Jan Gerstekoren uit 1560-1576 cavalier seul heeft gespeeld en zich veilig verscholen hield in een onooglijk en schier onbekend boekje tussen ernstige, zelfs dramatische religieuze liederen. Een plaats waar men een ondeugend kereltje lijk John Barleycorn, a personification of the spirit of barley or malt liquorGa naar voetnoot(29) toch wel allerminst denkt te ontmoeten. L. Van Acker | |
NotaDe Gheestelycke Liedekens van Wybo zijn zo zeldzaam dat er tot hiertoe bij ons weten alleen één exemplaar van de tweede druk (1596) bekend is. Het eerste boekje zou uitsluitend bekend zijn door hetgene erover staat in de uitgave van 1596. Serrure bezat dit van 1596, dat ook gebruikt werd door de Coussemaker. Dit boekje zou thans berusten in een openbare verzameling. |
|