Biekorf. Jaargang 93
(1993)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Vlaamse textiel in BretagneNaar aanleiding van mijn antwoord op de mogelijke aanwezigheid van Vlaamse, speciaal Kortrijkse wevers in Laval (Mayenne, Fr.) in het begin van de 14de eeuwGa naar voetnoot(1), en waarin ondermeer sprake is van de Vlaamse adellijke dame Beatrijs van Gavere, kan ik nog het volgende meedelen.
In een studie over de gilden van Vitré, een stadje in Bretagne dat thans 4.000 inwoners telt (Ille-et-Vilaine, Fr.), wordt er eveneens gewag gemaakt van Beatrix de GavereGa naar voetnoot(2).
Beatrijs van Gavere was een dochter van Raas VIII van Gavere (1266-1300), ridder, heer van Gavere en Chièvres in Henegouwen, schenker van Vlaanderen, een eerste maal gehuwd met Beatrix van Longueval, een tweede maal met Beatrix van StrijenGa naar voetnoot(3).
Beatrijs van Gavere huwde met de Franse edelman Guido de Montmoreney-Laval, heer van Laval. Zij week uit naar de streek van haar echtgenoot, maar bleef uitgestrekte goederen in Vlaanderen bezitten. Op 27 augustus 1310 stelde zij haar testament op. Daarin is sprake van goederen in Vinderhoute, Meerendree en Chièvres, die zij geërfd had van de van Gaveres, omdat mannelijke rechthebbenden vóór haar overleden warenGa naar voetnoot(4). Zij was daardoor zeker zeer vermogend en had zij de mogelijkheid om bij voorbeeld Vlaamse wevers naar haar tweede vaderland te lokken.
De auteur over Vitré benadrukt echter het feit dat de hennep- en de vlasteelt al vroeger in Bretagne bestonden, maar dat door de tussenkomst van mevrouw Beatrijs van Gavere nieuwe werkwijzen bekend werden gemaakt, die dus als een perfectionering van de plaatselijke weefnijverheid moeten worden beschouwd.
De stad Vitré, nu nog bekend om haar weefindustrie, genoot reeds tussen de 13de en de 16de eeuw een grote faam | |
[pagina 92]
| |
door het vervaardigen van haar canevas. Dit soort grof linnen werd naar andere streken uitgevoerd, o.a. naar Sint-Winoksbergen, Brugge en Antwerpen, waar dit produkt op de jaarmarkten te koop lagGa naar voetnoot(5).
Een latere heer van Laval (†1476) was getrouwd met Jeanne du Périer, erfgename van de baronie van Quintin (Côtes-d'Armor, Fr.). Een legende beweert dat door dit huwelijk de linnennijverheid vanuit Laval naar Quintin werd meegebracht. Volgens een andere bron werd deze nijverheid in Quintin in de 16de eeuw geïntroduceerd door uitgeweken Vlamingen, die met milde giften en voordelige vestigingsvoorwaarden door de familie de Rohan aangelokt waren.
In 1481 hertrouwde Jeanne du Périer met Pierre de Rohan: zodoende ging de baronie van Quintin over op het vooraanstaande geslacht de Rohan. Een kenmerkende trek van de Bretoense adel was dat sommige belangrijke heren vaak ook bij het ekonomisch leven van hun streek betrokken waren: de Rohans bij voorbeeld staan bekend voor hun deelname in de uitrusting van schepen.
Tijdens een anderhalve eeuw, van ca. 1450 tot het einde van de 16de eeuw, waren de Bretoenen de vrachtvaarders van West-Europa. De belangrijkste artikelen van hun scheepvaartverkeer waren zout en wijn, die ze naar de Nederlandse havens brachten, nl. Brugge, Arnemuiden en Antwerpen. De retourvracht van die Bretoense karvelen bestond in vele gevallen uit kunstwerken zoals retabels, sculpturen of glas-inlood-ramen, maar ook uit (afbeeldingen van) Vlaamse schilderijen die als inspiratiebron door plaatselijke glasschilders werden aangewend. Terloops vermeld ik nog dat in 1484 de boekdrukkunst in Bretagne (in Bréhan) door toedoen van Jean de Rohan (ook vanuit Vlaanderen?) ingevoerd werdGa naar voetnoot(6).
De streek ten zuiden van de stad Saint-Brieuc telde verscheidene textielcentra: Quintin, Moncontour, Loudéac en UzelGa naar voetnoot(7). De vlasteelt was in het noord-westelijke gedeelte van het huidige département Côtes-d'Armor verspreid, voornamelijk in de omgeving van Trégor, en het vlas onderging | |
[pagina 93]
| |
dus de verdere nodige bewerkingen in de meer naar het zuiden gelegen streek.
Wegens het ontbreken van goed gefundeerd bewijsmateriaal moeten we ons niettemin met die enkele overgeleverde getuigenissen tevreden stellen. Op het eerste gezicht blijken de bronnen, wat dit betreft, uiterst schaars, maar er is geen rook zonder vuur en daarom lijkt het ons niet overdreven uit het bovengemelde te beweren dat Vlamingen tot de ontplooiing van de Bretoense weefnijverheid daadwerkelijk hebben bijgedragen. J. Deleye, Binic (Fr.) |
|