Biekorf. Jaargang 91
(1991)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 410]
| |
Geen joden in het middeleeuwse Brugge?In Biekorf 1991, afl. 3, blz. 309-316, komt M. Catry terug op een probleem dat bijna dertig jaar geleden in dit tijdschrift werd opgeworpen door M. Van De Velde (Biekorf jg. 64, 1963, blz. 214-215). In 1963 vroeg Van de Velde zich af of er dan echt nooit sprake geweest is van joodse aanwezigheid in het middeleeuwse BruggeGa naar voetnoot(1). Zijn vraag werd onmiddellijk gevolgd door een notitie van Antoon Viaene die aanzet tot nader onderzoek (blz. 215-216). Viaene stipte wel aan dat de Vlaamse geschiedschrijvers Meyerus en Despars (deze laatste in navolging van Meyerus) elke joodse aanwezigheid in het middeleeuwse Brugge hebben ontkend. Hij verwees tevens naar het standaardwerk van J. Stengers (1950), die in Vlaamse bronnen geen spoor van joodse aanwezigheid had aangetroffen. Catry neemt de bewering van Meyerus, geparafraseerd door Despars, over. Hij hecht geloof aan de bevindingen van Stengers en probeert vervolgens een verklaring te geven voor de - in de ogen van Catry - bewezen afwezigheid van joden in Brugge en het hele graafschap Vlaanderen.
Meyerus' bewering en Stengers' bevindingen zijn echter niet onbetwistbaar. Sinds het eerste kwart van de 13de eeuw vestigden joden uit het Rijnland zich langs de grote handelsroute Keulen-Brugge. Hun aanwezigheid in de Brabantse steden op deze handelsroute staat vast. Tevens is er sprake van joodse aanwezigheid in Henegouwen, Zeeland, Frankrijk en Engeland. Voor een kritische waarnemer is het dan ook weinig waarschijnlijk dat Vlaanderen a.h.w. een eiland zonder enige joodse penetratie zou hebben gevormd. In een internationaal handelscentrum van Europees niveau als Brugge zullen allicht ook joden hebben verbleven, het komt er alleen op aan hun aanwezigheid te traceren.
In 1983 zette de Leuvense historicus Jo Tollebeek vraagtekens bij sommige opvattingen van StengersGa naar voetnoot(2). Met name | |
[pagina 411]
| |
de joodse afwezigheid in Vlaanderen is ook voor Tollebeek weinig waarschijnlijk. Vlaamse auteurs als Jacob van Maerlant en Lambertus van Sint-Omaars nemen herhaaldelijk antijoodse standpunten inGa naar voetnoot(3). Vlaamse miniaturisten en paneelschilders, ook Bruggelingen, gaven uiting van een mentaliteit en een visie op het jodendom, die toen in de hele Zuidelijke Nederlanden leefdeGa naar voetnoot(4). In verband met de verspreiding van de achternaam De Juede (Judeus) schrijft Tollebeek dat het onwaarschijnlijk is dat het in alle gevallen eenvoudig om een bijnaam voor christenen zou gaan. De verspreiding van deze naam is voor Tollebeek dan ook een aanwijzing voor joodse aanwezigheidGa naar voetnoot(5). De namen De Juede (Judeus) en Juedenaer komen te Brugge al in de oudste stedelijke documenten voor (13de eeuw)Ga naar voetnoot(6).
Brugse toponiemen bevatten overigens nog aanwijzingen voor vroege joodse aanwezigheid in de stad. Tot in 1936 heette de Collaert Mansionstraat, bij de Sint-Gilliskerk en de Langerei in Brugge, Collaert Moysesstraat, een samensmelting van Bollaardstraat en Moysesstraat. De Moysesstraat is genoemd naar een aldaar gelegen huis met de naam MoysesGa naar voetnoot(7). Vanzelfsprekend is deze joods klinkende huisnaam geen absoluut bewijs voor joodse aanwezigheid op deze plek. De ligging van dit huis geeft toch te denken: in de nabijheid van een belangrijke aanlegplaats en in de schaduw van de belangrijke leenbank van de lombarden ‘De Grote Caorsijn’ aan de LangereiGa naar voetnoot(8).
Een tweede merkwaardige huisnaam is gesitueerd in het oude stadscentrum van Brugge. Het betreft het huis De Synagoghe, volgens de registers van de zestendelen ‘Thouchuys staende an tPeerdebruchsken’ aan de oostzijde van de Peerdenstraat bij de GroenereiGa naar voetnoot(9). Hoewel in de oude stadskern en dicht bij de Burg, lag dit huis toch nogal achteraf: in 1474/75 betrapte men er een illegaal speelhuisGa naar voetnoot(10). Dat net | |
[pagina 412]
| |
daar oorspronkelijk een joods gebedshuis zou zijn gevestigd is niet onmogelijk.
Net als elders in het middeleeuws christelijke Europa konden joden in Brugge geen huizen of grond bezitten, geen openbare functies bekleden, geen lid zijn van een of ander ambacht of broederschap. Ze hebben dan ook bijna geen sporen nagelaten in het archief. Hun aanwezigheid wordt in de bronnen zo goed als uitsluitend vermeld naar aanleiding van vervolgingen, verdrijvingen of beschuldigingen. Ook dergelijke sporen zijn voor Brugge nog niet opgedoken.
De Spaanse jood Juan Luis Vives verbleef in Brugge van 1512 tot aan zijn dood in 1540, weliswaar met enkele onderbrekingen. Ook zijn vrouw was van joodse afkomst. Zijn vader werd door de Spaanse Inquisitie opgepakt en eindigde op de brandstapel. Het lijk van zijn moeder werd in 1528 opgegraven omdat het niet thuishoorde op een christelijk kerkhof, en eveneens verbrand. Het familiebezit in Spanje werd verbeurd verklaard. In Brugge leefde Vives echter als een vis in het water, niettegenstaande zijn soms nogal vrijzinnige opvattingenGa naar voetnoot(11). Blijkbaar was men in het 16de-eeuwse Brugge voldoende ruimdenkend, zodat kritische intellectuelen er ongestoord konden wonen en werken. Dit gold dus ook voor geassimileerde joden als Vives en zijn gezin. Naar alle waarschijnlijkheid was het gezin van Vives geen alleenstaand geval in de 16de eeuw. Men kan zich dan ook afvragen of er ook in het laat-middeleeuwse Brugge, dat drukke contacten onderhield met de Iberische wereld, al geen Spaanse joden hebben verbleven.
Conclusie: de - waarschijnlijke - joodse aanwezigheid in het middeleeuwse Brugge heeft weinig sporen nagelaten in de bronnen, zoals te verwachten was. Dit is echter geen reden om deze aanwezigheid te negeren of te ontkennen, zoals tot nu toe is gebeurd. Historisch onderzoek naar (vervolgde) minderheidsgroepen is zeer moeilijk. Deze korte notitie had alleen als bedoeling een tipje van de sluier op te lichtenGa naar voetnoot(12). N. Geirnaert |
|