De zeven hoofdzonden van pastoor Van Calbergh van Beselare
De Beselaarse pastoor Guillaume Van Calbergh (Meulebeke 1736 - Beselare 1825), meer dan 46 jaar pastoor op die parochie, was een dichtersnatuur. Jozef Maes heeft in zijn werkje Uit kerkelijk Beselare (1960) enkele bladzijden gewijd aan deze figuur (blz. 85-93). Hij kent van pastoor Van Calbergh een plaket van 16 blz. over De Hooveerdigheyd des Werelds, gedrukt bij Annoy te Ieper in 1808. ‘Zeven dichtwerkjes geeft hij zo uit, die samen De Seven Hooftsonden, vormen, verscheidene ervan kennen meerdere herdrukken’, maar, schrijft J. Maes, deze werkjes zijn uiterst zeldzaam. De auteur had blijkbaar maar alleen het boekje bij zich over de hoovaardigheid, waaruit hij een paar uittreksels weergeeft.
A. Diegerick heeft in zijn Bibliographie yproise (1883) enkele van deze dichtstukjes gerepertorieerd. Hoovaardigheid zou bij Annoy uitgegeven zijn; Gierigheid zag het licht bij Walwein te Ieper (12 blz.), Onkuisheid eveneens bij Walwein (16 blz.), Nijd ook bij Walwein (15 blz.), gevolgd in hetzelfde boekje door De gulzigheyd in spyze en in drank (8 blz.) en De gramschap der menschen (8 blz.). En tenslotte De ledigheyd ofte traegheyd der menschen eveneens bij Walwein (13 blz.). Alleen Annoy dateerde de uitgave op 1808, de druksels bij Walwein dragen geen datum.
Pastoor Van Calbergh kon zijn onderwerp niet loslaten. In 1809 verscheen van zijn hand bij Walwein nog een gedicht van 16 blz., getiteld De zeven hoofd-zonden, Bezonderlyk vertoont in den hedendaegschen handel van alle staeten van menschen, en in rym-digt gestelt tol vermaek (sic!) en onderrigtinge van alle christene menschen.
Pastoor van Calbergh dichtte in een pretentieloze en heldere taal, wars van grote woorden of bombast en, naar het voorbeeld dat J. Maes ervan geeft, volks en direct van zegging, iets wat in die tijd zeker een grote uitzondering was.
Van Calbergh is nochtans niet te vinden in bibliografische overzichten (F. De Potter, VI. Bibliografie); ook de literatuurhistorie was hem niet gunstig. Toch kwam hij nog eenmaal voor de vierschaar van zijn tijdgenoten. De bekende Wervikse dichter Frans Jozef Blieck (1805-1880), die behoorde tot de eerste pleiade dichters na 1830 die nog in de rederijkersstijl doordraafden, heeft pastoor Van Calberghs Hoofdzonden posthuum ongenadig afgekamd in een Gents literair tijdschrift (1837).
Ter illustratie van zijn dichterstalent in de trant van de toen zo verfoeide en verguisde pater Poirters, citeert Blieck een stuk uit het dichtwerk der Hoofdzonden. De auteur die dit incident heeft besproken in een historiek der Vlaamse Beweging, nl. Eugeen De Bock, zelf literair begaafd, kon zich daar niet akkoord mee verklaren en schrijft letterlijk over Van Calbergh dat de geciteerde stukken bij Blieck ‘nochtans blijkens de aangehaalde fragmenten niet zonder populaire vlotheid zijn’ (Ondergang en herstel of het ontstaan van de Vlaamse Beweging, Antwerpen, 1970, blz. 149).