Op de lijnwaadmarkt van Kortrijk werden zohaast dit mogelijk was weer de oude reglementen op de warrandatie, het zegelen en het meten van lijnwaad en servetten ingevoerd. Men steunde op de wet van 19 juli 1791, die in zijn art. 46 aan de gemeenten toeliet de oude reglementen in ere te herstellen. De centrale overheid te Brugge was daar allerminst mee opgezet, maar de Kortrijkse magistraat hield voet bij stek. In dit verband verscheen een gemeentelijk politiereglement op 22 pluviose V (10 februari 1797), en dit reglement werd zelfs gedrukt (Ordonnantie nopende het zegelen en meten der lynwaeten ende servetten, gedrukt te Kortrijk bij I. Callewaert).
In dit reglement werden de bepalingen terug in voege gebracht, ingesteld door ‘tvoormalig corps der neiringhe van Sinte Catharine’ die dateerden van 22 november 1663.
In hun verweer tegen Brugge betoogden de Kortrijkzanen dat het tarief op het meten en zegelen der servetten eigenlijk een ongeld is dat verder diende betaald te worden, aangezien dit geen belasting was maar een vergoeding om de halle in stand te houden, alsmede de kosten van het meten en het zegelen zelf. Er moest gezegeld worden op de stukken vóór en na het bleken, zoals voorgeschreven was in 1663. (Rijksarch. Brugge, Fr. Arch., nr. 1.075).
De Kortrijkzanen hebben met succes hun markt, vooral hun linnenmarkt, verder uitgebouwd en ervoor gezorgd dat Kortrijk het centrum bleef van de Westvlaamse lijnwaadindustrie, de bemoeizucht van de republikeinse bestuurders ten spijt.
L.V.A.