Brugse notabelen na 1801 op zoek naar hun Oostenrijkse borgtocht
Op 20 Plûviose van het Jaar 9, - 9 februari 1801, - heeft het Vredesverdrag van Lunéville een einde gesteld aan de vijandelijkheden tussen Frankrijk en Oostenrijk. Keizer Frans II gaf de Zuidelijke Nederlanden voorgoed prijs aan Napoleon. Meteen hield hij ook op de wettelijke vorst te zijn van zijn moeilijke Belgische onderdanen. Goed vijf jaar later verzaakte hij trouwens de titel van Heilig Rooms Keizer, ooit het sieraad van de Habsburgers, en bleef hij alleen nog keizer van Oostenrijk.
Een aantal Brugse notabelen heeft op Lunéville gewacht om van hun illuster ex-broodheer geld terug te vorderen. Rijkelijk laat, zou men kunnen opwerpen, vermits de eis gegrond was op een verbintenis uit 1793 en zelfs van nog vroeger. Maar de woelige jaren lagen nu eindelijk achter de rug, zullen zij geredeneerd hebben, en het kwam er op aan van de pacificatie te profiteren. Zij hebben dan ook de tekst van het Verdrag uitgeplozen en in het artikel elf ervan de formele rechtsgrond ontdekt om hun verzoek kracht bij te zetten.
Waarover ging het?
In zijn onmisbare studie over de Bruggelingen in de revolutietijd (1780-1794) heeft dr. Yvan Vanden Berghe erop attent gemaakt dat magistraten bij hun benoeming een soort waarborgsom of engagère moesten betalen. Men kan deze pleegvorm vergelijken met de borgtocht die rekenplichtige ambtenaren ook nog vandaag verschuldigd zijn: het deponeren van een geldsom door de ambtenaar en waar de overheid beslag zou kunnen op leggen als er iets scheef zou lopen met zijn financieel beleid. Dit systeem bestond dus ook onder het Oostenrijks regime. De borgsom kon vrij omvangrijk zijn en bijna automatisch als drempel fungeren. Wie geen klinkende munt beschikbaar had moest de verschuldigde borgtocht maar zien te lenen of, anderszins, gewoon verzaken.
De tekst uit het Verdrag van Lunéville kan maar zo duidelijk zijn. ‘(...) les parties Contractantes s'obligent à acquitter tout ce qu'ils peuvent devoir pour fonds à elles prêtés par des particuliers, (...), et à payer ou rembourser toute Rente constituée à leur profit, par chaque d'elles, etc.’. De betrok-