Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
Uit Wakkens literaire glorietijdPieter Behaegel, bekend van zijn Torhoutse kostschool en zijn particularistische standpunten op het gebied van taal en spelling, had zijn eerste school in Wakken. Dat weten we van zijn biograaf en schoonzoon Hyppoliet Lippens-Behaegel, die zelfs preciseert dat die school open ging op 7 maart 1808Ga naar voetnoot(1).
De vijfentwintigjarige debutant (Tielt 1783-Brugge 1857) stuurde meteen de volgende aankondiging naar de Gazette van GendGa naar voetnoot(2): ‘Petrus Behaegel heeft de eer het publiek bekend te maeken, dat hy komt te heropenen het Pensionnaet, laetstmael bewoond door Mr. J.J. Renier. Dit Pensionnaet is gelegen in eene zeer gezonde plaets, ontrent twee minuten van de kerk van Wacken (welk dorp vermaerd is door zyne dicht-kundige liefhebbers); men zal er uytleggen de grondregels der vlaemsche, fransche en latynsche taelen, volgens de grond-beginsels der fransche taele in het licht gegeven door (den zelven) Petrus Behaegel; (...)’.
Drie gegevens lijken ons de moeite waard om bij stil te staan: Behaegels voorganger, het te gebruiken leerboek, de literaire faam van het dorp.
De man van wie Behaegel die school overnam was Jan Jozef Renier (Heule 1773 - Deerlijk 1811), de vader van de meer bekende schoolhouder (en dichter) Pieter Jan Renier (Deerlijk 1795-1859)Ga naar voetnoot(3).
Het genoemde leerboek was onder de titel Grondbeginselen der Fransche Taele in 1807 gedrukt bij A.B. Stéven te GentGa naar voetnoot(4). Die drukker, afkomstig van Kassel in Frans-Vlaanderen en kleinzoon van de bekende spraakkunstenaar Andries Stéven, had van rond 1780 tot 1794 in Tielt gewoondGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 419]
| |
Behaegel heeft hem daar dus als kind leren kennen. Ook voor het in zijn aankondiging vermelde onderwijs in Latijn en Nederlands liet Behaegel eigen leerboeken drukken, maar dan bij een collega van Stéven: Latynsche Grammatica en Grond-beginselen der Vlaemsche TaelGa naar voetnoot(6). Dit soort eigen leerboeken is de man zijn hele loopbaan blijven schrijven en uitgeven. Het is hier niet de plaats om er speciaal over uit te weiden. Tijdgenoten die met hem polemiseerden om reden van zijn anti-hollandse taalvoorschriften, staken nogal eens de draak met de didaktische aanpak die ze in zijn schoolboeken meenden te leren kennenGa naar voetnoot(7). Ze zullen op dat punt wel ongelijk hebben gehad, te oordelen naar het sukses van zijn Torhoutse kostschool.
Het merkwaardigste element in deze advertentie is natuurlijk de publicitaire verwijzing naar de literaire faam die Wakken in die dagen genoot. De kersverse schoolhouder had ongetwijfeld een half dozijn namen in zijn hoofd. Vooreerst natuurlijk Pieter Joost de Borchgrave (Wakken 1758-1819), laureaat op tal van rederijkerswedstrijden en, wat meer van tel is, op heden algemeen als de beste Vlaamse dichter van zijn generatie erkend. Verder de chirurgijn Augustijn Eugeen van den Poel (Wakken 1758-1835), Laurentius Dossche (overleden te Wakken op 18 september 1809), de gebroeders Soenen (Jan Jozef, Wakken 1753 - Deinze 1829, en Placide, overleden te Wakken in 1830) en, wie weet, ook vader Jan Jozef Renier. Het regime van keizer Napoleon stond een bloeiende rederijkersaktiviteit in die dagen niet in de wegGa naar voetnoot(8)!
***
Is het mogelijk, te achterhalen in welke verhouding Behaegel daar in Wakken tegenover de dichters De Borchgrave en Van den Poel stond, zo is in Biekorf gevraagdGa naar voetnoot(9). Dat zal o.a. wegens de korte duur van Behaegels verblijf in het Man- | |
[pagina 420]
| |
deldorp niet gemakkelijk zijn. Maar er kan wel nog worden bestudeerd of 's mans taal- en spelregels bij de gemelde dichters enige toepassing hebben gevonden. Als dan maar rekening wordt gehouden met het feit dat deelnemers aan dichtwedstrijden hun spelling vaak aanpasten aan de wensen van de organisatoren.
Het is onder dat opzicht misschien toch de moeite waard om even aandacht te schenken aan een dichtwerk waarmee de bovengenoemde Placide Soenen te Deinze in 1820, tien jaar na Behaegels vertrek uit Wakken, een verdiende prijs aan zijn neus zag voorbijglippen omdat hij de spelling-Behaegel had gevolgd. Maar om die zaak goed te begrijpen moet eerst worden uitgelegd wat die spelling inhield. En daarvoor moeten we bij Behaegels Nederduytsche Spraekkunst zijn.
Deze spraakkunst is zijn uitvoerigste en meest bekende werk. Ze omvat drie boekdelen, waarvan enkel het eerste, gedrukt bij de weduwe De Moor en zoon te Brugge en 529 blz. dik, een jaartal draagt, met name 1817. Voor heelwat auteurs voldoende om dit driedelige werk in 1817 te situerenGa naar voetnoot(10). Ten onrechte. De publikatie is in afleveringen gebeurd en nam, blijkbaar met min of meer langdurige tijdsintervallen, heelwat jaren in beslag. Zo zijn de delen II en III pas lang na 1817 gedrukt, en is deel I in werkelijkheid verschenen van 1815 tot 1817Ga naar voetnoot(11). Het is van belang, met het oog op Behaegels straks te bespreken evolutie inzake spelling, dat we hem in 1815, d.w.z. helemaal bij de start van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, de toenmalige zuidnederlandse spelling bij uitstek zien volgen, met name de spelling-Des Roches; ae, ue, y (tegenover de aa, uu en ij die in het Noorden in zwang waren), en niet te vergeten: de accenten! Zie de boven aangehaalde advertentie van 14 maart 1808 voor de school in Wakken: ‘Behaegel heéft de eer (...) bewoond doór (...)’.
In de delen II en III, die eveneens in afleveringen zijn blijven verschijnen tussen 1823 en 1830Ga naar voetnoot(12), zijn de ae en | |
[pagina 421]
| |
de ue verrassend genoeg ingewisseld voor aa en uu (de titel wordt dan ook Nederduytsche Spraakkunst), maar blijft het voor de rest bij y i.p.v. ij, bij de accentspelling, enz. (Het mag, wat die accenten betreft, dan wel een curiositeit heten dat Behaegel zijn systeem hier eigenlijk plots ondersteboven gooit: in deel I schreef hij b.v. heéft met een accent en woorden zoals eer en vleesch zonder accent, in de delen II en III schrijft hij heeft zonder accent, eér of vleésch met een accent. Zo ook in deel I b.v. doór en geloof, in de delen II en III door en geloóf).
Het is hier niet de plaats om over al die spraak- en spelkundige eigenaardigheden uit te weiden, noch om met vaktechnische terminologie aan te draven waar de meeste lezers toch niks aan hebben. Wie de woorden in kwestie op z'n Westvlaams uitspreekt zal wel snappen waar het om gaat. Voor ons komt het er enkel op aan, dat Behaegels spelling op de (in zijn ogen!) essentiële punten onverkort anti-hollands was. De man bleef overigens doorheen de drie boekdelen zonder ophouden polemiseren met de ontwerpers van de sinds 1804-1805 officiële Noordnederlandse schrijftaal, met name Siegenbeek (spelling) en Weiland (spraakkunst).
***
Zeker al in 1820 kwam Behaegel met die nieuwe spelling van hem naar buitenGa naar voetnoot(13). 't Was even wennen, alleszins voor de jury bij de dichtwedstrijd van dat jaar in Deinze, waar overigens niets minder was gevraagd dan een berijmde rouwklacht ter ere van Wakkens recentelijk overleden puikpoëet Pieter Joost de BorchgraveGa naar voetnoot(14). | |
[pagina 422]
| |
De eerste prijs werd op 16 juli uitgereikt aan Désiré Jozef van der Meersch uit Oudenaarde, de tweede prijs aan de reeds genoemde Pieter Jan Renier uit Deerlijk. De derde prijs werd volgens de ene bron toegekend aan Placide Soenen uit WakkenGa naar voetnoot(15)Ga naar voetnoot(15), volgens de andere bron aan Jan Baptist Hofman uit KortrijkGa naar voetnoot(16). Deze eigenaardige verwarring lijkt te bevestigen dat die derde prijs de heer Soenen pas is ontglipt op de dag van de proclamatie, en wel op grond van klachten over zijn onorthodoxe spelling. Met zulke klachten zocht in die tijd meer dan één wedstrijddichter bepaalde kunstbroeders een voetje te lichten.
Soenens inzending was in de (nieuwe) spelling-Behaegel gesteld. Hier volgt ter illustratie de tweede van de twintig strofenGa naar voetnoot(17): De Borchgrave is helaas in 't vraatig graf gedompeld!
Hy heeft te vroeg de schuld van 't sterflyk vleésch betaald:
De doód heeft dezen held genaadloós overrompeld
En naa een korten stryd op hem gezegepraald.
Toen bleek dat Soenen buiten de prijzen was gevallen doordat zijn werk onder opzicht van spelling als een mengelmoes was bestempeld, eiste de persoon die hem die spelling had aangepraat per brief tekst en uitleg van de Deinzenaren. Hij leverde hun in een tweede brief het bewijs ‘dat zy tegen alle regt en reden het Wakkens dichtstuk, waar in éenen der beste spraakkundige tot leydsman was aangenomen, zonder in hun uytnoódigingsschrift bepaald te hebben welken spraakkunstenaar den dichter moest naavolgen, verworpen hadden’.
Het bestuur van de kamer Geen Kunst zonder Nijd van Deinze was sportief genoeg om zijn gebelgde interpellant zoveel als een belijdenis van schuld toe te sturen, waarbij het ‘de heer opsteller van gezeyde nieuwe grondregels’ (d.w.z. Pieter Behaegel) zelfs alle lof toezwaaide. Waren ze van het | |
[pagina 423]
| |
bestaan van genoemd spelsysteem maar op de hoogte geweest, dan zouden ze er evenveel vertrouwen in hebben gehad als ze ‘volgens aloud gebruik’ (hun eigen woorden!) hadden gehad in Siegenbeek, Weiland, Winckelman en ‘voor onze vlaemsche tael’ Des Roches.
De man die kennelijk het initiatief had genomen om de inzending van de heer Soenen in dat nieuw spellingkleedje-àla-Behaegel te steken bond in de Nieuwe Gazette van Brugge van 5 oktober 1820 de kat de bel aan. Hij ondertekende met ‘J.B.M. Wakkenaar’Ga naar voetnoot(18). Achter deze letters moet Jan Baptist Minne schuilgaan, griffier van het Vredegerecht van WakkenGa naar voetnoot(19).
Zo is eens te meer een van die merkwaardige dichtwedstrijden geëindigd in kabaal. En hield Placide Soenen aan een lange retorikale loopbaan één schamel borstmetaal over, gewonnen in Rumbeke ten jare 1803. J. Huyghebaert |
|