De legerziekte (Vraagw. 1989, blz. 452)
Wie de betekenis van een (oud) woord wil achterhalen, doet er goed aan eerst het Woordenboek der Nederlandsche Taal te raadplegen. Het bewijs voor deze stelling wordt geleverd door de vraag van L.R.P.A. naar de betekenis van het in 1658 opgetekende ‘de leghere sieckte’. Het woord is als legerziekte opgenomen onder de samenstellingen van leger (I) in deel VIII, 1399 van het WNT en bevat achtereenvolgens citaten van Poirters (1640), Brandt (1685), Doedyns (1698), Chomel (1770) en Busken, Huet (1882). Het meest illustratief is het citaat uit Chomels Algemeen Huishoudelijk-, Natuur-, Zedekundig- en Konst-Woordenboek: ‘Leger-Ziekte; Veld-ziekte; Hongarische Ziekte (...) is een zoort van kwaadaardige besmettelijke ziekte, die veeltijds in de Legers, door kwaad voedzel, gebrek en ongemakken, enz. ontstaat. Dog tast ook wel geheele Landschappen, Steeden en Dorpen, als eene Land-ziekte aan, en rukt veele Menschen weg’. Meer gegevens over de ziekte, die zich onder meer kenmerkt door koorts, een onlesbare dorst en sterke hoofdpijn, zijn te vinden in het derde deel van Chomels standaardwerk, blz. 1801. Het bovenstaande citaat uit Chomel is ook opgenomen in deel XVIII, 1538 van het WNT onder het als samenstelling van veld (I) behandelde synoniem Veldziekte. Daar vindt men ook de opmerking dat dit woord sinds Weilands Nederduitsch Taalkundig Woordenboek (1810) nog voorkomt in de woordenboeken. Inderdaad staan in bijvoorbeeld Van Dale (11de dr., 1984) nog - overigens niet specifieke - definities als ‘besmettelijke ziekten in een legerplaats’ (definitie van veldziekte) en ‘besmettelijke ziekte in een leger’ (definitie van legerziekte).
R. Tempelaars