Op het schavot met geselroeden tentoongesteld
Tentoongesteld worden op het schavot of aan de schandpaal is een straf uit het oude strafrecht. De publieke expositie van misdadigers hield stand tot in de vorige eeuw.
Vrouwen werden over het algemeen zachter aangepakt dan mannelijke delinkwenten. In de 18de eeuw was de gewone straf voor overspel of publieke ontucht in vele gevallen een geseling op het schavot al of niet met een verbanning uit de stad of uit Vlaanderen.
Te Brugge werden in 1727 twee overspelige en misdadige koppels gearresteerd in de herberg ‘den drooghen boom’. Herman Goeman had er 15 à 16 maanden gewoond en ‘buitenechts vleeschelyck gheconverteert’ met Anna Vasseur. Goeman was een gewoontemisdadiger die al in Kortrijk en in Gent (hier tot tweemaal toe!) op het schavot had gestaan wegens diefstal en inbraak. Zijn compagnon Anthone van de Vyfvere, vagebond en beroepsbedelaar, ook al veroordeeld in Kortrijk wegens diefstal, had zes jaar samen geleefd en ‘vleeschelyck gheconverteert’ met Cornelia Steenkiste, jonge dochter, en beiden hadden ze zich laten doorgaan voor een getrouwd echtpaar.
Goeman werd gegeseld op het schavot tot ‘den loopenden bloede’ met de bast om de hals, gebrandmerkt met het teken van de stad Brugge en uit Vlaanderen verbannen voor 30 jaar. Vande Vyfvere werd eveneens ‘publicquelyck ghegeeselt’ en voor 10 jaar uitgewezen.
Anna Vasseur, die huis hield met Goeman, werd ‘met roeden omsinghelt’ op het schavot om ‘ten schande ghestelt te worden ghedeurende den tijt dat Herman Goeman sal ghegeeselt worden en nog een half hure daer naer’ en verbannen voor 8 jaar. Cornelie Steenkiste onderging dezelfde straf gedurende de geseling van haar concubine Vande Vyfvere en werd eveneens voor 8 jaar de stad ontzegd (Stadsarch. Brugge, nr. 192, reg. 5).
In hetzelfde jaar 1727 onderging Marie van Beerst uit Nieuwpoort, 32 jaar oud, te Brugge hetzelfde lot omdat ze 9 jaar ‘gheloopen ende ghevagabondeert’ had met Franciscus Loore. Ze kreeg daar bovenop nog een verbanning van 12 jaar uit Vlaanderen.
Tentoonstelling met roeden omsingeld en te schande gesteld worden op het schavot was voorzeker een algemeen voorkomende straf voor dit delict bij vrouwen, en verspreid in heel Zuid-Nederland. Voor Mechelen is ons uit die tijd eveneens zulke bestraffing bekend door de bijdrage van L.Th. Maes (Délits de moeurs dans le droit pénal coutumier de Malines, in: Revue du Nord, XXX, 1948, blz. 9) waar hij schrijft over de overspelige en de publieke vrouwen ‘auparavant elles étaient fustigées, après avoir été exposées au pilori, garnis de verges’.
L.V.A.