Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Gezelle, Cowper en de Vanmonstenaren
| |
[pagina 184]
| |
maer eene wulg is, dewelke deze klagt doet, maer zij beschrijft zeer wel de waerheid, en geeft te kennen dat men eenen cristallen waterloop, nu verandert vind in een moras’.
De heer Boutens zinspeelt hier op het gedicht De Mandelbeke (‘Waerom, droeve Wilgeboom...’), achteraf algemeen bekend uit Gezelles bundel Dichtoefeningen (Roeselare, 1858). Men kende het in de dagen van Boutens' rekest uit de Gazette van Thielt, 13 mei 1852Ga naar voetnoot(2). Gezelle had het als leerling van het Roeselaarse Klein Seminarie in 1848 geschrevenGa naar voetnoot(3).
Over de toepasbaarheid van het bewuste gedicht op de industriële verontreiniging van Roeselares oppervlaktewateren kan wellicht worden gediscussieerd. Want ook al ontmoeten we uitdrukkingen zoals ‘'t Mandelwater schiet nu vuil’ en ‘besmette dampen’, toch blijkt met het riviertje niets anders aan de hand dan de aanbouw van een watermolen. Dat mag, vergeleken met wat de spinnerijen intussen aan afvalstoffen loosden, toch wel een peulschil worden genoemd. Maar dit zal de heer Boutens wel geen zorgen hebben gebaard. Aan argumenten had hij immers, zoals al gezegd, geen gebrek. Hij citeerde zelfs een recentelijk uitgevoerd scheikundig onderzoek van het Mandelwater (waar de overheid niet op had gereageerd). Zeer lezenswaard zijn ook de passages waarin hij de heren tracht te overtuigen van de onmisbaarheid van zo'n stadspark voor de zedelijke verheffing van de werkman. Merkwaardig is verder ook hoe vlot hij, kind van zijn tijd, overschakelt van de positivistische ratio naar het romantisch gevoel:
‘(...) Zegt eens, Mijnheeren, is er wel iets ter wereld hetgene onder de oogen een schoonder en aengenamer gezigt oplevert, dan een speelhof? Is er wel een schouwspel bequaemer om de gedachten grooter te maken, en den geest meer tot God te verheffen? Wat zijn de werken der menschen als men ze in vergelijking stelt bij deze van den Almogenden!
Het schijnt dat de Majesteit der bosschen zeer welsprekende moet zijn, dat zij een indrukverwekkende afbeeldsel medebrengen zijner Goddelijkheid; omdat zij in de aloude tijden door de Gallische wilde en barbaersche volkeren ver- | |
[pagina 185]
| |
staen wierden. Gij weet, dat zij nooit in geene afgezonderde plaetsen der bosschen indrongen, zonder van eene religieuze vrees bevangen te zijn.’
Het wekt geen verbazing dat de bevlogen briefschrijver er een tweede dichter bijhaalt: ‘Geeft den mensch, zegt zeer wel den Poëet Cowper, een speelhof wel geschikt en beplant met sierlijke boomen en bloemen, alwaer den mensch door de doorkruisende wegen dwalende, in zijne droomingen getroost word.’ Boutens kende dus de Engelse dichter William Cowper (1731-1800), een melancholisch man met een diep natuurgevoel, wiens meesterwerk The task (1785), in rijmloze verzen, bij de romantische jongeren van zijn tijd zeer in de smaak viel. Of ons Roeselaars gemeenteraadslid Cowper echt las, kunnen we natuurlijk niet weten. Maar waarom zou hij geen belezen man zijn geweest? Hij had tenslotte in 1844 de plaatselijke letterlievende maatschappij De Vriendschap mee helpen oprichten (allicht voor zijn romantisch temperament een gedroomd oefenpark).
Met de hele organisatie bemoeide zich voorlopig ‘een commisie dewelke zich zal belasten met het oprechten van eene societeit voor een draegende Vrije Societeit der Vanmonstenaren - een naem die het geheugen zou herinneren van eenen waren ieverigen Vlaemsche liefhebber geweest van 't plantengewas’.
Heel levendig was bij die mensen dus de dankbare herinnering aan een der groten uit de geschiedenis van onze vaderlandse natuurwetenschap, met name Jan Baptist van Mons (Brussel 1765 - Leuven 1842). Hij heeft naam gemaakt als natuurkundige, scheikundige en apoteker, en was o.a. van 1820 tot 1835 hoogleraar in de scheikunde, farmacie en landbouwkunde te Leuven. Apoteker Hendrik Boutens zal bij deze pionier der wetenschappen wel college hebben gevolgd.
Die Vanmonstenaren hebben hun groene droom geen werkelijkheid zien worden. Hun woordvoerder Hendrik Boutens, voor wie evenmin een langdurige loopbaan in de politiek was weggelegd, is in de geschiedenis van Roeselare vooral bekend gebleven als de voorzitter van de ‘Maatschappij van Wederzijdschen Onderstand gezegd der Leopoldisten’.
J. Huyghebaert |
|