Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Op het naamfeest van marie de Gruyter
| |
[pagina 159]
| |
Schreef hij het op vraag van iemand anders of was het versje bestemd om zijn eigen geschenk voor Marie De Gruyter te vergezellen? In dit laatste geval zou de familiaire toon begrijpelijk zijn, komende vanwege de voogd van de St.-Elisabethschool en zich richtend tot een leiddinggevende dame in die school. A. Van den Abeele | |
Bijlage't Is gepleegtGa naar voetnoot(1) van oude tijden
't allen kant, van alle zijden
dat men den patroondag viert
van de gen' die ons bestiert;
En men geeft doorgaens een giftjen
't zij een oestertjen, een kriftjen,
of een taertjen of nog min
immers elk naer zijnen zin.
Daerom dan, Marie De Gruyter,
mij gelooft 'k en ben geen fruijterGa naar voetnoot(2),
heden avond, morgen dag,
dus ik u bestekenGa naar voetnoot(3) mag.
Neemt dit giftjen ook in danke,
waer 't maer weird een halve blankeGa naar voetnoot(4)
't is uyt klaer' genegentheid
dat het u word toegeleid.
't is een pakxken wel gesloten,
en van dekking overgotenGa naar voetnoot(5),
't schijnt een kostelijken pand
of het raerste ding van 't Land.
't Is misschien een treuteneuteGa naar voetnoot(6)
enkelijk maar voor de leute:
misschien is't, en 't waer gezont,
een confijte peirdestr...
Wilt gij weten watter in is,
of het meer of dat het min is,
riekt er aan, 'k wedd'thien voor één
dat gij het geraed meteen.
Of, hebt gij geen goede neuze
en blijft gij nog de curieuze,
stroopt het zijn kasakxken uyt,
'k Sweir u, gij zult maken buyt.
|
|