Droog jaar van een vijver
De stadsrekening van Tielt uit 1576-78 vermeldt onder de ontvangsten een vergoeding die Martinus Noose diende te betalen aan de stad om een klein erf te huren nabij de Hulst te Tielt, alsook ‘over den pacht vanden zavelpit ende rood vyverken’, twee kleine vijvers die eigendom waren van de stad.
In de armoedige en woelige jaren 1581-84 was Noose nog altijd pachter van de stedelijke vijvers in Tielt. Hij werd kwijtgescholden de pacht te betalen van deze vijvers ‘als gheleghen hebbende drooghe’.
In 1576-78 evenwel werd Noose van een jaar pacht over de vijvers in Tielt ontlast en wel omdat de twee vijvers niets opbrachten doordat Noose de vijvers kuiste, herschikte en hergroef, ‘ende heeft zyn drooch jaer genomen’ staat er.
Nog duidelijker staat het geformuleerd in de stadsrekening van 1564-66 waar Lauwers de Clercq de twee voormelde vijvers huurt voor twee jaar à vier pond par. per jaar. Voor deze twee jaren diende hij telkens acht pond te betalen, maar hij vergoedt slechts één jaar, ‘ende heeft zyn drooch jaer ghenomen, dus hier maer de voornomde 4 p. par.’, zodat het droog jaar geen pacht opbracht voor de stad.
Vijvers moesten nu en dan verzorgd en herdolven worden, want het waren meestal kunstmatige vijvers. Het jaar dat de vijver niets opbracht werd dus het droog jaar genoemd!
A.B.