K.D.C. en Meijer
In Biekorf 1989, blz. 176, in de bijdrage over de Krekebeke worden de initialen K.D.C. naar voor gebracht. Eveneens wordt gewag gemaakt van Meyer en wordt gevraagd of dit soms niet Jacobus Meyerus (16de eeuw) zou kunnen zijn.
K.D.C. moet Karel De Ceuninck zijn, die o.m. schreef over de school van meester Verhoest in Rond den Heerd. Dit authentieke schrijftalent wordt m.i. onverdiend in de doofpot gehouden. Er zijn uit de ‘school van Gezelle’ al veel mindere goden op het podium geplaatst.
Waar over Meyer sprake is, wordt m.i. Lodewijk Meijer (A'dam 1629-1681) bedoeld. Hij was een vriend van Spinoza. Hij bezorgde de tweede en volgende drukken van J. Hofmans ‘Nederlandtsche Woordenschat’, vanaf de vijfde druk onder zijn eigen naam Meijer. Onze ‘spraakkunstenaren’ van de 18de eeuw, zoals Andries Steven, raadpleegden Meijer zeer druk.
J. Huyghebaert
J. Huyghebaert slaat de nagel op de kop!
Karel De Ceuninck zal inderdaad de auteur zijn van dit prozastuk over de Krekebeke in de Thouroutsche Bode. De Ceuninck werd geboren te Staden in 1835, werd priester, was medewerker aan Rond den Heerd en schreef een geschiedenis van Staden (1872). Na tal van bedieningen in ons Bisdom werd hij in 1874 onderpastoor te Lichtervelde.
Hij ging echter binnen in Maredsous, trad weer uit en belandde uiteindelijk als priester-missionaris in Amerika. In 1907 stierf hij te Los Angeles (Californië) (Nota van P. Allossery in Jubileum Uitgave der Dichtoefeningen van G. Gezelle, 1930, blz. 277).
Zijn bijdrage over de Krekebeke dateert dus tussen 1904 (stichting van de Bode) en 1907, het jaar van zijn afsterven.
Meyer, waarop De Ceuninck steunde voor zijn taalkundige uitleg, is inderdaad de bekende Hollandse taalkundige Meijer en niet onze Meyerus uit de 16de eeuw. Ook dit staat vast. In het Slossefonds te Kortrijk bezit men immers een exemplaar van Meijers Woordenschat (10de uitgave, Amsterdam, 1745). In dit boek steekt een handschrift van 4 blz. ‘Verzameling van Eigenaardige Vlaamsche spreuken’, geschreven door ‘C. De Ceuninck, onderp. te Lichtervelde’! (J. Soete, Het wetenschappelijk Werk en de Verzameling van pastoor Slosse, 1942, blz. 77). Het toeval wil dus dat het persoonlijk Meijer-exemplaar van priester De Ceuninck nog bewaard bleef!
Twijfel is niet meer mogelijk. K.D.C. staat voor Karel De Ceuninck, die bij dit opstel zijn Meijer-uitgave, tiende druk uit 1745, raadpleegde.
L.V.A.