Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Heer Boudewijn van den Isere uit IeperDe Ieperse figuur Boudewijn van (den) Isere krijgt amper een vermelding in de geschiedenis van IeperGa naar voetnoot(1). Hij was kapelaan en koster van het koor in de Sint-Maartenskathedraal van Ieper. De roemrijke namen van de bisschoppen en de kanunniken van Sint-Maartens zijn zeker meer bekend dan die van de geestelijken die de bescheiden functies van kapelaan of koster vervulden en in de schaduw liepen van de grote en illustere kapittelheren.
Behoorde hij tot de voorname familie d'IserinGa naar voetnoot(2)? Wie zal het zeggen? Het is niet uitgesloten, maar de bronnen vernoemen hem toch steevast van (den) Isere. Wellicht was hij afkomstig uit Ieper of uit de naaste omgeving van IeperGa naar voetnoot(3).
Boudewijn van den Isere wordt tot tweemaal toe geciteerd en besproken in de Ieperse kronieken, en dan nog wel in twee totaal verschillende en opmerkenswaardige notities, die zijn nagedachtenis moeten bewaren in de historie van zijn stad.
De 18de eeuwse bewerking van de kroniek van Thomas de Raeve, die verhaalt wat er in Ieper bij de godsdienstberoerten in de 16de eeuw is voorgevallen, noteert over hem bij de beschrijving van de beeldenstorm te Ieper in 1566 wat volgtGa naar voetnoot(4):
1566 - 't Is ghebeurt dat den heer Balduinus van Isere die alsdan in de Cloosterpoorte woonde, wesende capellaen ende coster vande choor, dese siende, tot syn leedwesen, alle de priesterlyke ornamenten op een hoop om die te verbranden, soo heeft hy (terwyl daer niemand by en was) aenghesien, ende met haesten van den hoop ghenomen een costelycke coorcappe, die vol fyne peirels een bisschop van Terrouanen aen syn capijttel voor desen ghegheven hadde, welcken Bisschop daer naer paus is gheworden. Deselve choorcappe die rust noch teghenwoordigh inde sacristie van de canonicken, met dezelfste choorcappe daer alle Bisschoppen van Jpre mede hunne intrede doen, wordende nerghens toe anders ghebruyckt.
De riskante tussenkomst van heer Boudewijn van den Isere is pas ten volle begrijpelijk als men weet dat de geuzen de kerkornamenten op een hoop hadden geworpen in de clooster | |
[pagina 275]
| |
poort van Sint-Maartens, in de oude proosdij nabij de kathedraal, dus precies in de buurt waar de kapelaan-koster toen woonde. Wellicht ter plekke zelf werden al die ornamenten, boeken en beelden zonder veel omhaal verbrand. De ijverige kapelaan is er op levensgevaar af in geslaagd het pronkornament van zijn kathedraal letterlijk en figuurlijk uit de brand te slepen. Daarvoor alleen al verdient hij een voetnoot in de geschiedenis van Ieper.
Deze koorkap kwam volgens de overlevering van het bisdom Terwaan, dat sinds 1559 afgeschaft was en waarvan talrijke relicten in Ieper terechtkwamen. Het is zelfs niet uitgesloten dat deze koorkap reeds enkele jaren vroeger in Ieper arriveerde, namelijk in 1553 toen keizer Karel de stad Terwaan ten gronde liet afbreken.
De koorkap, een bijzonder rijk en kostbaar kunstwerk met parels bezet, was een geschenk van Robert de Genève, bisschop van Terwaan in 1361-1368, aan het kapittel van de kathedraal in Terwaan. Bisschop de Genève, een volbloed en ambitieus Fransman, werd na zijn Terenburgse ambtsperiode aartsbisschop van Kamerijk (1368-1371), werd dan kardinaal en bracht het tot paus van Avignon onder de naam van Clemens VII (1378-1394). In het graafschap Vlaanderen kon hij rekenen op een grote aanhang en speciaal in Ieper was zijn naam niet onbekend.
De tekst uit de Raeve in een herwerkte versie uit de 18de eeuw, geeft bijgevolg over de koorkap de (mondelinge?) traditie weer zoals ze in Ieper twee eeuwen later nog bestond en in omloop was bij de Ieperlingen.
Om deze koorkap te redden en ze jarenlang verborgen te houden, heeft heer Boudewijn ongetwijfeld zijn leven op het spel gezet; de brutaliteit en het fanatisme van de beeldstormers en daarna van het calvinistisch bewind binnen Ieper, waren zo schrikwekkend en ongenadig dat het nagenoeg zeker was dat het verbergen van kerkelijke voorwerpen met de dood zou bestraft worden. Er zijn trouwens gevallen bekend in Ieper van wreedaardige bestraffingen van ‘redders’ van liturgische gewaden.
Het is dus niet te verwonderen dat de persoon van de vrome Boudewijn van den Isere, toen de storm geluwd was en de koorkap weer voor de dag kwam, met een aureool van respect en een roep van heldhaftige heiligheid werd omringd. | |
[pagina 276]
| |
In 1608 stierf de nederige en godvrezende Ieperse kapelaan, niet zonder opnieuw door de volksmond besproken te zijn.
Ramaut, die zijn kroniek van Ieper opstelde circa 1768, blijkbaar op goede geschreven bronnen maar ook nu en dan op de mondelinge traditie steunend, geeft onder het jaar 1608 het volgende wondere relaas over het afsterven van heer BoudewijnGa naar voetnoot(5):
Anno 1608 opden 29 juny is binnen Ypre overleden op opinie van heyligheydt den seer godtvruchtigen heere Balduinus van IJzere, capellaen ende coster vande choor van St Maertens, die voor desen ten tyde vande beeldtstormers, die kostelykste choorkappe uyt de handen der geusen hadde verdoken; men segt dat hy ten tyde van syn leven alle nachte opstondt, om het eeuwig licht ofte de lampe in de choor op te steken ofte besorgen, dat zy soude blyven branden, ende dat op den selfsten dag en ure als hy stierf ten tyde van de hoogmisse, een vogelken is komen sitten op de geseyde lampe in den choor, die aldaer seer melodieuselyck heeft gesongen, ende ten eynde de keirsse heeft uytghepickt, ende op den selfsten moment, kreeg men de tijdinge dat Balduinus van IJzere was overleden, hij licht begraeven nevens het kleyn pylaerken in onse vrauwe beucke.
De lovende en wonderlijke tekst bij Ramaut spreekt voor zichzelf. Hij vertolkt noch min noch meer de volkse roep van heiligheid waarmee de figuur van heer Boudewijn door de Ieperlingen in de loop van de jaren was omgeven geworden. De vrome levenswandel van zulke onverschrokken en tevens heilige en bescheiden man kon niet anders dan eindigen in een climax van heiligheid met wonderbare tekenen, die later in de kroniek aangroeide tot een hagiografie in een notedop.
Intussen deden de vele bisschoppen van Ieper, die mekaar de ene na de andere na betrekkelijk korte ambtstermijnen opvolgden, hun solemnele intrede in hun bisschopsstad, omhangen met het geredde pronkstuk van de Ieperse kathedraal. De naam van heer Boudewijn, zijn gewaagd optreden ten tijde van de geuzen, zijn godvruchtige levenswandel en zijn stichtelijke dood zullen dan telkens opnieuw ter sprake zijn gekomen, misschien door iedere generatie opnieuw aangedikt en nog subliemer en meer verheven voorgesteld, tot en met het mirakelzwangere relaas dat Ramaut in 1768 heeft nagelaten. | |
[pagina 277]
| |
Alles is echter ijdelheid! Na Ramaut is bij ons weten nergens meer sprake van de prachtige koorkap uit Terwaan. Misschien was de tand des tijds ongenadig voor het kunststuk en hielden het weefsel en het brokaat geen stand, want in 1768 was deze kap reeds meer dan vier eeuwen oud. Ofwel hebben de Fransen ze geroofd enkele decennia na de kroniek van Ramaut, ofwel is ze in het ongerede geraakt toen Ieper bij de afschaffing van het bisdom geen bisschoppen meer had die de rijke koorkap mochten dragen...
Wij richten dan ook een vraag tot de Ieperse historici of er iets meer over dat uitzonderlijk ornament bekend is en of er afbeeldingen van bestaan. Zou er werkelijk geen enkele Ieperse bisschop in zijn staatsieportret in volle ornaat gekonterfeit geweest zijn met de beroemde koorkap uit Terwaan om zijn schouders? L. Van Acker |
|