Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||
Charles-François van der Beke de Cringen, een dichter-edelman
| |||||||||||||||||||||||||
Sint-Elisabethschool.Op 21 februari 1772, twee en twintig jaar oud, werd Van der Beke voogd of ‘gouverneur’ van de Sint-Elisabethschool voor arme weesmeisjes, waar hij baron Triest opvolgde en gemeenteraadslid Liévin de la VilletteGa naar voetnoot(3) en stadstresorier | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||
Antoine de PenerandaGa naar voetnoot(4) als collega's aantrof. Hij was nog burgerlijk minderjarig, maar na de dood van zijn vader in mei 1772, werd hij meerderjarig verklaardGa naar voetnoot(5).
Het gouverneurschap werd gewoonlijk gedurende drie jaar uitgeoefend, maar toen die termijn in 1775 verstreken was, werden Peneranda en Van der Beke door het stadsbestuur ‘met groote insistantie verzocht om nog enkele jaren volontairlijk te blijven’. Uit de verslagboeken blijkt dat de financiële toestand van de school niet schitterend was, zodat er wellicht moeilijk candidaten gevonden werden voor de opvolging.
De beide gouverneurs aanvaardden de voortzetting van hun opdracht, maar eisten meer bewegingsvrijheid en beslissingsmacht, wat hun werd toegestaan. Vanaf 1776 trad Van der Beke trouwens ook als boekhouder op en was voortaan nog inniger met het leven van de school verbonden. Het was onder zijn impuls dat de school in 1782 de gebouwen in de Ezelstraat verkocht en zich in het voormalig Jezuïetencollege langs de Spiegelrei ging vestigen.
Tot op het einde van het Ancien Regime en ook in de Franse tijd bleef Van der Beke zich actief met de Sint-Elisabethschool bezighoudenGa naar voetnoot(6). | |||||||||||||||||||||||||
Voorzitter Burgerlijke Godshuizen.Toen de revolutietijd voorbij was, werd Van der Beke tot bestuurder benoemd van de Burgerlijke Godshuizen, de nieuwe geseculariseerde instelling die een groot aantal vroegere stichtingen en instituten onder haar beheer kreeg: de hospitalen, het begijnhof, de godshuizen en ook de armenscholen, waaronder de Sint-Elisabethschool. Onder de godshuizen vond hij er verschillende (Van Volden, Cobrysse, Gloribus, De Meulenaere) die gesticht waren door zijn Brugse voorouders of hun verwanten. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||
Zijn aanstelling tot bestuuurder gebeurde op 27 prairial Jaar IX (16 juni 1801) en hij bleef de instelling mee besturen tot aan zijn dood op 1 juli 1840, hetzij meer dan 38 jaar.
Tot in 1818 was de burgemeester van Brugge ook voorzitter van de Burgerlijke Godshuizen. Minstens vanaf 1814 was Charles Van der Beke tweede in bevel en derhalve waarschijnlijk plaatsvervangend voorzitter. In mei 1818 werd hij de effectieve voorzitter en bleef dit tot aan zijn dood.
In de archieven van de Sint-Elisabethschool en nadien van de Burgerlijke Godshuizen, moeten over deze ongewoon lange bestuursperiode ongetwijfeld talrijke gegevens aanwezig zijn die een evaluatie van zijn persoonlijke inbreng in het bestuur zouden mogelijk maken. Waarschijnlijk ligt hierin materie verscholen voor een uitgebreider biografie, waartoe deze bijdrage slechts een aanzet is. | |||||||||||||||||||||||||
Politieke loopbaan en verenigingsleven.Op het politiek terrein speelde Van der Beke een beperkte rol. Hij was al veertig jaar toen hij, tijdens de Brabantse Omwenteling (1789), schepen van het Brugse Vrije werd. Hij werd in deze functie behouden tijdens de eerste Oostenrijkse Restauratie (1790-92).
In de kortstondige periode van de eerste Franse Overheersing (december 1792-maart 1793) werd hij tot lid van de voorlopige vertegenwoordiging van het Brugse Vrije verkozen, maar de al te conservatieve samenstelling van dit organisme had als gevolg dat de bezetter al enkele weken later een nieuw bestuur aanstelde. In februari 1793 werd hij één van de wijkmeesters in het Sint-Janssestendeel.
Tijdens de tweede Oostenrijkse restauratie (1793-94) werd hij één van de laatste burgemeesters van het Vrije en bleef dit tot aan de definitieve afschaffing van dit bestuursorgaan in 1795. Die afschaffing was trouwens al de facto van kracht vanaf juni 1794, zodra de Franse republiek zich bij ons installeerde en korte metten maakte met alle Ancien Regime-instellingen. Van der Beke was niet bijster goed geïnspireerd geweest door heel op het einde van de Oostenrijkse tijd nog een prominente functie te aanvaarden. Hij vreesde dan ook dat hij hiervan de nadelige weerslag zou ondergaan en sloeg op de vlucht. Enkele maanden later keerde hij in stilte naar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||
Brugge terugGa naar voetnoot(7). Nog éénmaal zou hij een bescheiden politieke rol vervullen, door van 1812 tot 1817 gemeenteraadslid van Brugge te zijnGa naar voetnoot(8).
Gedurende een groot aantal jaren was hij bestuurslid van de Geunieerde Wateringen Eyensluis en Groot-Reygaerts-vliet.
Charles Van der Beke was duidelijk geen man van het verenigingsleven. Zijn naam komt niet voor op de ledenlijsten van de Sint-Joris en Sint-Sebastiaansgilden en ook niet van de Vrije Archiers op Sint-Kruis. Hij was evenmin lid van de Société Littéraire. Wèl was hij een aantal jaren bestuurslid of ‘assessor’ van de Kunstacademie.
Pas in 1819, hij was toen 70 jaar, werd hij lid van de Edele Confrerie van het H. Bloed, waarvan hij in 1831 proost werdGa naar voetnoot(8bis).
Het blijft verder op te zoeken of hij in de rederijkerskamers, in de kerkfabrieken of in godvruchtige genootschappen een rol speelde. | |||||||||||||||||||||||||
De edelman.Jonkheer Charles Van der Beke behoorde zowel van vaders- als van moederszijde tot adellijke families die talrijke generaties opklommen. Minstens tot in 1781 tekende hij als ‘Van der Beke de Bonnières’. Na 1795 vinden we steeds ‘Van der Beke de Cringen’ of bij uitzondering ‘Van der Beke-Le Gillon’.
In officiële stukken vermeldde hij heel wat méér namen, die verwezen naar heerlijkheden die hij in leen hield: Cringen (Gits en Hooglede), Bonnières (Wijtschate), Hillewalle (Vladslo), Leckermont (Vladslo), Dambrugge (Vladslo), Beaupré (Zaffelare), Franchimont (Clabecq, prov. Brabant)Ga naar voetnoot(9). Hij was ook de laatste feodale heer van het leengoed | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||
Portret van Charles Van der Beke de Cringen door Charles Picqué, in 1839 geschilderd ter gelegenheid van de 90ste verjaardag van de voorzitter van de Burgerlijke Godshuizen. In de linkerbovenhoek het wapenschild Van der Beke, in de rechterbovenhoek de vermelding ‘aetatis XC Annorum’. Op de tafel een omslag met daarop de tekst: ‘Aan den Eedelen Heer Mijnheer Van Beke de Cringen Voorzitter der Burgerlijke Godtshuysen Bruges’.
(Verzameling OCMW Brugge, wachtkamer bij het bureau van de voorzitter, Kartuizerinnestraat). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Het Proosse’ in Varsenare, geërfd van de familie Van Volden. Tot de verplichting van dit leengoed behoorde de jaarlijkse aanbieding op Witte Donderdag, aan de proost, deken en kanunniken van de St.-Donaaskathedraal, van suikergoed en fruitmoesGa naar voetnoot(10).
De erkenning van zijn adellijke titel onder het Verenigd Koninkrijk verliep niet rimpelloos. In 1816 weigerde Van der Beke de eed van trouw aan koning Willem af te leggen, zodat hij niet opgenomen werd in de ridderorde van Westvlaamse edellieden. Pas in 1822 verkreeg hij erkenning van adelstand. | |||||||||||||||||||||||||
Gezin en familie.Charles Van der Beke huwde in 1774 met Catherine Le Gillon de Basseghem (Brugge 1750-1823), dochter van baron Louis Le Gillon de Basseghem, schepen en algemeen ontvanger van het Brugse Vrije. Ze hadden twaalf kinderen, waarvan de helft op jonge leeftijd stierf, en slechts twee hun vader overleefden. Van zijn acht zonen was er slechts één die in het huwelijk trad en dit huwelijk bleef kinderloos. Het talrijk gezin van Charles Van der Beke telde uiteindelijk in de volgende generatie slechts twee meisjes die de volwassen leeftijd bereikten en in het huwelijk traden.
Charles van der Beke had als schoonbroers, gehuwd met zijn zusters: François en Jacques Wynckelman, heren van het Meterse en Louis Le Gillon de Basseghem (dubbel zijn schoonbroer, als broer van zijn echtgenote) en als echtgenoten van zijn schoonzusters Le Gillon: Jean-Baptiste van Zuylen de Nyevelt en Anselm van Caloen die ‘de Basseghem’ aan zijn patroniem toevoegde en de eerste van zijn naam was die burgemeester werd van VarsenareGa naar voetnoot(11).
De twee broers en de zes zusters van Charles Van der Beke zorgden niet voor afstammelingen, zodat ook met hen de familie Van der Beke een eindpunt bereikte. Met Charles' zoon Pierre Van der Beke (Brugge 1792-1871) die kinderloos stierf, doofde de lijn van de naamdragers in Brugge uit.
Enkele nakomelingen zijn te vinden via het huwelijk van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||
Charles' dochter Catherine met Henri van Caloen. De laatste onder hen, Juffrouw Jeanne de Man (Varsenare 1868-1969)Ga naar voetnoot(12) was in het bezit van de gedichten geschreven door haar betovergrootvader en zij liet ze over aan ridder Charles van Renynghe de Voxvrie. Ze worden thans zorgvuldig bewaard door diens zoon Louis van Renynghe de Voxvrie.
Charles van der Beke de Cringen woonde rond de eeuwwisseling in de Koningsstraat. Bij zijn overlijden woonde hij in zijn eigendom Dijver C18 - 63/65, (het mooie herenhuis thans als Arentshuis bekend) samen met de mede-eigenares, weduwe Marie Le Gillon-Van der Beke (1778-1865), zijn kinderloze dochterGa naar voetnoot(13). Hij werd op het kerkhof van Sint-Kruis in de familiekelder van de familie Le Gillon bijgezet. | |||||||||||||||||||||||||
Grootgrondbezitter.Charles Van der Beke was een vermogend man. Hij had van zijn ouders en van ooms en tantes geërfd en stond aan het hoofd van een aanzienlijk patrimonium.
Dank zij de aangifte van nalatenschap en de minnelijke verdeling die in 1841 gebeurde tussen zijn twee nog levende kinderen Pieter en Catharina Van der Beke en zijn twee kleindochters Prudence en Mathilde van Caloen, kunnen we ons een idee vormen van zijn onroerend vermogen, waarbij dient rekening mee gehouden dat er al een verdeling onder de kinderen was gebeurd bij het overlijden van zijn vrouw in 1823Ga naar voetnoot(14).
In totaal bezat van der Beke méér dan 1100 hectaren landbouw- en hoveniersgrond, met in totaal twintig grote en acht en twintig kleine hofsteden en ongeveer 100 hectaren bossen. Deze eigendommen waren gelegen in Koolkerke, St.-Pieters, Ramskapelle, Klemskerke, Vlissegem, Lapscheure, Moerkerke, St.-Kruis, Oedelem, Sijsele, Ettelgem, Middelkerke, Leffinge, Slijpe, Bovekerke, Koekelare, Vladslo, Beerst, Esen, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||
Zwevezele, Wingene, Beveren-Harelbeke, Deerlijk, Hooglede, Wijtschate, Wulveringem, Assebroek, St.-Michiels, Leke, Keiem, St.-Pieterskapelle, Koolskamp, Ardooie, Dudzele, Oostkerke, St.-Kruis, Oedelem, Zevekote en Zwevegem, voor wat betreft West-Vlaanderen. Verder waren er percelen gelegen in Maldegem (Oost-Vlaanderen), Pepingen en Nederboelare (Brabant), Aardenburg en Ede (Zeeland). Enkele hofsteden werden met hun naam vernoemd: L'Hermite in Koolkerke, Dambrugge in Vladslo, De Grote Boomgaard in Dudzele-OostkerkeGa naar voetnoot(15), en Ten broucke in Sint-KruisGa naar voetnoot(16). Van der Beke bezat dus een heel traditioneel en conservatief ruraal patrimonium.
De omvang ervan - méér dan honderd en twintig verschillende grote of kleine eigendommen, aan bijna even zoveel pachters verhuurd, - bracht op zichzelf al een aanzienlijke stroom van activiteiten mee. Van der Beke zou waarschijnlijk in de onmogelijkheid geweest zijn om, naast zijn andere bezigheden, zelf het dagelijkse beheer te doen van die talrijke en geografisch zeer verspreide eigendommen.
Hij had hiervoor de hulp van een rentmeester of ontvanger. Jacobus De Deurwaerder, de vader van de Brugse raadpensionaris Bernard De Deurwaerder, trad tot aan zijn dood in 1787 als ontvanger op voor Van der Beke. Jaarlijks overhandigde hij hem de rekening van inkomsten en uitgaven voor het onroerend patrimonium; dit werd over tientallen bladzijden neergeschreven en keurig ingebonden aan de eigenaar aangebodenGa naar voetnoot(17).
Als enige eigendom in de stad bezat Van der Beke de helft van zijn groot woonhuis op de Dijver C 18-63/65 (het huidige Arentshuis), waarvan de andere helft aan zijn dochter behoorde. De beschrijving ervan vermeldde o.m. ‘een tempel met kolommen in de Zuider-oosthoek van den Hof’: het welbekende classicistisch tempeltje in het Arentshof.
Het kasteel Blauwhuis in St.-Kruis had Van der Beke een hele tijd vóór zijn overlijden al verkocht aan Joseph Van Zuylen en het tweede kasteel dat hij op St.-Michiels bezat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||
had hij overgelaten aan zijn kleindochter Mathilde van Caloen en haar man Jules de Serret, burgemeester van die gemeente. Zelf bezat hij nog een landhuis in Oedelem.
Bij de verdeling werd slechts voor 14.000 fr aan roerend bezit vermeld; het betrof obligatieleningen van de stad Brugge. Het is niet uitgesloten dat deze vermeld werden omdat ze tóch officieel bekend stonden terwijl daarnaast nog ander roerend patrimonium zonder vermelding werd gelaten. Zeker zal ook nog een niet te verwaarlozen hoeveelheid meubelen, schilderijen, juwelen en ander waardevolle bezittingen aanwezig zijn geweest.
Wat in de minnelijke verdeling vermeld werd (900 ha.), en door schatter J. Drubbel ongetwijfeld op conservatieve wijze werd gewaardeerd, kreeg de totale waarde van 1.567.866,- fr, een aanzienlijk vermogen. De totaliteit van de eigendommen (1200 ha.) mag op meer dan 600 miljoen in onze munt worden geschatGa naar voetnoot(18).
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Van der Beke na 1830 voorkwam op de exlusieve lijst van Brugse verkiesbaren voor de Senaat, zoals hij ook in de Franse Revolutietijd tot de zwaarst getaxeerde Bruggelingen had behoord ter gelegenheid van de ‘vrijwillige’ en hoge oorlogsbelastingen die toen op de vermogende inwoners werden gelegd. Zoals veel anderen was Van der Beke er nochtans in geslaagd het familiepatrimonium zonder al te veel verlies doorheen de woelige revolutiejaren te loodsen. | |||||||||||||||||||||||||
De dichter.De te publiceren verzen van Vander Beke zijn geen grote poëzie, maar anderzijds toch niet zonder enige waarde en zeker niet zonder charme.
Het zijn meestal korte werkjes, waarin een sfeer wordt geschapen. Vaak zijn het luimige soms spottende en een enkele maal zelfs triviale teksten. De woordenschat is tamelijk gevarieerd en kleurrijk: Westvlaams en volks. De versrit- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||
mes zijn in algemene zin goed aangehouden en de rijmwoorden slechts af en toe wat geforceerd. Soms zijn ze bestemd om gezongen te worden op de melodie van bekende Franse chansons.
In vergelijking met de productie van de Brugse rederijkers uit dezelfde periode, die meestal zwaar op de handse thema's in dreunende en indigeste alexandrijnen persten, zijn de verzen van Van der Beke lichtvoetig en bereiken hier en daar een peil dat aan de humoristische gelegenheidsverzen van Guido Gezelle doet denken.
Daarbij was Van der Beke ook een ijverig opsteller van jaarschriften. Verschillende gedichten en jaarschriften werden gemaakt voor de Sint-Elisabethschool waar Van der Beke zo nauw bij betrokken was.
Geen enkele van de werkjes is ondertekend. De toeschrijving aan Van der Beke gebeurt op grond van de verklaringen van zijn nakomelingen, die hierover zeer formeel waren.
Een paar van de nagelaten versjes zijn geschreven op de achterkant van een brief die aan Charles Van der Beke geadresseerd was. Het handschrift waarin de meeste verzen geschreven zijn, is dat van Vander Beke, wat een bijkomend en belangrijk element is. Er lijkt alvast weinig of geen twijfel over te bestaan dat de overlevering, binnen een zeer traditiegetrouwe familiekring overgedragen, als juist mag worden aangenomen.
Hierna volgt de beknopte inventaris van de bewaarde dichtwerken:
We zullen in volgende bijdragen deze verzen méér in detail behandelen. A. Van den Abeele. |
|