Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| ||||
[Nummer 3]Westvlaamse promotieblazoenenIn 1985 werd in Vraagwinkel van Biekorf (blz. 207) om uitleg verzocht over het woord tanneel en werden voorbeelden van zulke tannelen ingewacht.
Tannelen zijn blazoenborden, door studenten aan de ingang of in de promotiezaal van de universiteit opgesteld of opgehangen de dag van hun promotie tot licentiaat. Op het vierkantig, ruitvormig of rechthoekig houten wapenbord of het ingekaderd wapendoek, werd het wapenschild van de student in kleur geschilderd, met aanduiding van zijn naam, zijn plaats van herkomst, de examendatum en een Latijnse spreuk. Gewoonlijk werd het bestaande familieblazoen afgebeeld als de nieuwe licentiaat behoorde tot een geslacht dat van oudsher een wapenschild bezat. Voerde de familie geen wapen, dan stelde de kandidaat voor deze gelegenheid een nieuw, meestal sprekend, wapen samen en bedacht hij de ene of de andere Latijnse uitdrukking en nam ze dan verder over tot zijn persoonlijke leus.
Na het examen werd dit kleurrijk en sierlijk tanneel zorgvuldig bewaard in de familie en vaak opgehangen als een pronkstuk in het salon of in de werkkamer.
Iedereen mag een familiewapen voeren en zelfs een nieuw wapen kiezen, op voorwaarde evenwel dat hij geen wapen overneemt van een bestaande familie. Wie niet tot de adel behoort mag geen wapen gebruiken, overtopt met traliehelmen en andere adellijke attributen. De heraldische ordonnanties, in het bijzonder deze van 1595, 1616 en 1754, op wier toepassing de wapenherauten angstvallig waakten, verzetten zich hiertegen formeel.
In Biekorf 1984 (blz. 401) was al sprake geweest van advocaat Pieter Cadock uit Poperinge, bij wiens promotie in 1772 zulk bord in de universiteitszaal te Leuven uithing. Hier zal | ||||
[pagina 202]
| ||||
ongetwijfeld het oude familiewapen der Cadocks gebruikt zijn, want deze familie bezat sinds generaties een eigen wapenschildGa naar voetnoot(1).
Wijlen Louis-Benigne Van den Bussche, ere-ondervoorzitter van de rechtbank te Brugge, kwam Vraagwinkel ter hulp met een interessant antwoord (blz. 306-308) en liet de afbeeldingen publiceren van twee zulke wapenborden in zijn bezit, geschilderd bij de promotie te Leuven van twee naamgenoten-familieleden uit de 18de eeuw: Joseph Vincent (1774) en zijn neef Carolus Livinus Van den Bussche (1790), die beiden een sprekend wapen (drie boompjes!) op hun wapenbord lieten plaatsen.
Voor het overige kon A.B. als antwoord voor Vraagwinkel nog mededelen dat er in het Stedelijk Museum te Leuven een dertiental tannelen voorhanden zijn en dat er een vrij recente publikatie bestaat over dit onderwerp, die handelt over enkele studentenwapenborden van 18de-eeuwse, meestal Brabantse licentiaten uit de Leuvense UniversiteitGa naar voetnoot(2). Tot groot ongenoegen van de wapenherauten uit de 18de eeuw zou de Universiteit van Leuven het gebruik van getimbreerde en adellijke wapenschilden, die bij promoties door niet-adellijke licentiaten werden geëxposeerd, altijd geduld hebben en zelfs haar prerogatieven inzake immuniteit tegenover de wapenherauten ingeroepen hebben bij de verdediging van sommige van haar studenten, die hier bewust de wetgeving hadden overtreden inzake adellijke blazoenen.
Het voorkomen van wapenborden bij universiteitspromoties in de 18de eeuw is dus wel in grote trekken bekend, maar als het erop aankomt de zaak te illustreren met concrete voorbeelden van bij ons of ergens bestaande promotietannelen aan te wijzen, dan wordt het al heel wat moeilijker. De bibliografie over dit onderwerp, zeker voor het oude graafschap Vlaanderen, is zo goed als onbestaande. Ook de oorsprong van het eigenaardige woord tanneel ligt in het duister en lokte in Biekorf geen antwoord uit.
Ter aanvulling van de luttele nota's over wapenborden of | ||||
[pagina 203]
| ||||
tannelen bij Leuvense promoties, kunnen we nu ook mededelen wat pastoor Leopold Slosse (Marke 1842-Rumbeke 1920) terloops op enkele plaatsen in zijn rijk gedocumenteerd genealogisch compilatiewerk Rond Kortrijk (4 dln., Roeselare, 1898-1903, 2144 blz.) over dit eigenaardig en zeldzaam onderwerp wist mede te delen. | ||||
MaesSlosse kende zeker dit gebruik, dat vooral bloeide in de 18de eeuw, maar in zijn tijd toch al bijna een eeuw in onbruik was geraakt, en hij wist persoonlijk enkele zulke tannelen of wapenborden zitten bij afstammelingen van oud-lovanienses. Zo bespreekt hij een wapen ‘op eene schilderij, met dees opschrift’: D. Servatius Franciscus Servaas Maes, een zoon van het echtpaar Maes-du Chatel, was geboren te Staden in 1735, werd advocaat en stierf te Ieper in 1779. Hij woonde te Gent toen hij te Menen trouwde met Anna Cecilia van Elslande van Westrozebeke. Zonder dat Slosse het uitdrukkelijk zegt, betreft het hier ongetwijfeld een promotietanneel. Servaas Maes was 24 jaar toen hij in 1759 dit wapen aannam, dus precies in de leeftijd waarin men te Leuven of een andere universiteit licentiaat in de Rechten (J.V.L.)Ga naar voetnoot(3) werd.
Dit geschilderd wapen werd bewaard te Izegem bij Albert Lefebvre, een afstammeling van de familie Maes. Daar werd ook nog een ‘koperen zegel’ van het wapen Maes bewaard. Het geschilderde wapen had volgens Slosse de volgende heraldische beschrijving: d'azur à la fasce d'or surmontée d'un croissant versé au second émail, en als (sprekend!) devies: Crescet magis. Op het zegel echter stonden ‘de tippen van den maanzikkel omhooge’, schrijft Slosse (blz. 1408-1409).
Voorzeker voerde deze familie Maes sinds lang een eigen familiewapenGa naar voetnoot(4) en is de lichte afwijking van beide wapens | ||||
[pagina 204]
| ||||
eigenlijk een zogeheten wapenbreuk, aangebracht om jongere van oudere familietakken te onderscheiden. De sprekende leus zou dan een vondst geweest zijn van de promovendus, terwijl het schild reeds van vroegere herkomst is. | ||||
RohaertIn zijn opstel over Heestert (blz. 489) spreekt Slosse van een ‘licentiaat in de rechten of in de medicijnen’, namelijk Jan Ferdinand Rohaert, geboren in 1727, die op 18 augustus 1752 toen hij promoveerde ‘gebruik maakte van dees wapen: écartelé; au 1r et au 4e d'argent, à une étoile à 6 rais d'azur en chef, et un croissant de gueules en pointe; au 2e et 3e de gueules, à la croix engrelée d'or, acc. de 4 étoiles à 6 rais d'argent’.
Ook dit blazoen was dus een promotietanneel van een 25-jarige studentGa naar voetnoot(5). Dit vrij ingewikkeld wapen was een oud familiewapen en niet een willekeurig, eenvoudig of sprekend wapen dat voor deze ene keer ontworpen werd. De Rohaerts waren een wijd vertakte familie uit het Kortrijkse, met in de streek talrijke functionarissen in administratie en gerecht, en kunnen al lang over een eigen familieblazoen hebben beschikt.
Het wapen der familie Rohaert uit deze streek is bekend en wordt als volgt beschreven: d'argent à une étoile à six rais d'azur en chef et un croissant de gueules en pointeGa naar voetnoot(6), wat precies overeenstemt met het wapen uit het eerste en het vierde kwartier van dit gevierendeelde promotieschild. Het andere wapen, uit het tweede en het derde kwartier, was misschien het wapen van de moeder van de nieuwe licentiaat, of van zijn echtgenote, indien hij al getrouwd was bij zijn licentiaatsexamen. Ook dit laatste wapen was voorzeker een oud en bestaand blazoen en schijnt geen schepping te zijn wegens het ontbreken van een eigen schild. | ||||
VynckeHet tanneel van Pieter Jan Vyncke, geneesheer te Gistel, | ||||
[pagina 205]
| ||||
is eveneens dankzij Slosses tekst in Rond Kortrijk bekend gebleven (blz. 107-108). Vyncke was van Izegem en dit blazoenbord heeft pastoor Slosse nog bij familieleden van de promovendus te Izegem gezien toen hij er onderpastoor was, dus in de jaren 1872-1891, en wel bepaald bij Frans Berlamont-LecluyseGa naar voetnoot(7).
Daar bewaarde men het geschilderd portret van kanunnik Vyncke, gewezen pastoor van Bissegem, overleden als kanunnik der collegiale kerk van Gistel, ‘alsmede het geschilderd wapen van den doctor, zijnen broeder: blauw veld met gouden keper; van boven twee kuipershamers; van onder een vinke, drie meubelsGa naar voetnoot(8) die zinspelen op name en ambacht van den docteurs vader. Leus en verder opschrift: Labor et requies. D. Petrus Joannes Vyncke, Isegemiensis. M.L. die 25 Augusti 1774’.
M.L. zal te lezen zijn als Med. Lic., licentiaat in de geneeskundeGa naar voetnoot(9). We staan dus weer voor een promotiewapen. Zo te zien betreft het hier een sprekend wapen, waarin de naam Vyncke en het beroep van de vader (kuiper?) verwerkt zijn, bijgevolg een wapen dat samengesteld werd voor deze ene gelegenheid, maar dat dan achteraf door de geneesheer en zijn afstammelingen aangenomen werd als een authentiek familiewapen.
In de zeldzame literatuur waarin promotiewapens worden besproken of vermeld, en waaruit Slosse één citaat wist aan te halen, wordt er beweerd dat het uitsluitend licentiaten in de Rechten waren die promotiewapens lieten aanmaken. Het gaat over een paar zinnen in de Voorrede tot het werk van Jules Bosmans, Armorial ancien et moderne de la Belgique (Brussel 1889), dat een zeldzaam boek schijnt te zijnGa naar voetnoot(10). | ||||
[pagina 206]
| ||||
Uit het geciteerde geval van Pieter Vyncke blijkt duidelijk dat ook studenten in de medicijnen dit gebruik bij hun promotie volgden, en dat dus zelfs een 19de-eeuwse bedreven heraldicus als BosmansGa naar voetnoot(11) niet heel nauwkeurig meer wist hoe de zaak juist in mekaar stak. | ||||
De ManEen ander geval door L. Slosse besproken is dit van de familie De Man (blz. 957-959). Toen pastoor Albert De Man geïnstalleerd werd als pastoor op Onze-Lieve-Vrouw te Kortrijk op 31 december 1872 ‘hong er aan 't ingaan van den choor een groot wapen, vertoonende op gulden veld, drie zwarte leerzen, met de sporen innewaarts, en de leuze: Incitat et froenat, net alsof M. De Man een volslegen edelman geweest ware’, schrijft Slosse.
Pastoor De Man, gestorven als kanunnik te Brugge in 1885, had hier gewoon het wapen overgenomen door zijn grootvader ‘volgens oude geplogendheid te Leuven aangenomen toen hij advocaat wierd ten jare 1764Ga naar voetnoot(12). Dat blijkt uit een geschilderd wapen, in de familie eerbiediglijk bewaard. Daaronder leest men: D. Albertus Petrus De Man Alhoewel Slosse de familie De Man rekent tot de familles patriciennes van Veurne-Ambacht, aanziet hij het wapen op het tanneel als een eigen vinding, die van toen af in de familie verder als ‘het’ familieblazoen werd gebruikt. De eerste drager (en ontwerper?) van het blazoen uit 1764 werd advocaat en eindigde zijn loopbaan als rechter te Veurne († 1809). Ook diens zoon, de vader van de kanunnik die het wapen in 1872 te Kortrijk uitstalde bij zijn pastoorsinhaling, was rechter in Veurne († 1841)Ga naar voetnoot(13). Er is bijgevolg een duidelijk en | ||||
[pagina 207]
| ||||
publiek gebruik met dit nieuwe wapen aan te wijzen gedurende minstens drie opeenvolgende generaties in dezelfde familie.
De familie De Man, die van over ouds behoorde tot een geslacht van dorpsgriffiers en baljuws, die op de hoogte waren van de plakkaten terzake, was voorzichtig en waagde het niet een of ander bestaand wapen De Man uit haar omgeving te kopiëren of, zelfs met een breuk, over te nemen. Nochtans had ze in haar onmiddellijke kring van bekenden daartoe ruim de gelegenheid! De griffiers De Man uit ReningeGa naar voetnoot(14), kenden zeker burgemeester Jan de Man uit Diksmuide († 1676) en zullen eveneens geweten hebben dat hij en zijn familie een eigen wapen gebruiktenGa naar voetnoot(15). Ook toen de De Mans naar Veurne trokken vonden ze daar een notabele familie De Man met een eigen familiewapenGa naar voetnoot(16), maar deze wapens konden hen niet verleiden en in 1764 koos Albert De Man dan maar een totaal nieuw blazoen! | ||||
RaepsaetNiet altijd echter nam de familie achteraf het wapen van het promotiebord over als haar geslachtswapen. Het voorbeeld van de familie Raepsaet bewijst zulks.
De bekende en invloedrijke familie Raepsaet uit Oudenaarde, oorspronkelijk uit Heestert, en waarvan hele takken voorkomen in de streek ten zuiden van Kortrijk, beschikte, althans in de 18de eeuw, over geen eigen familiewapen. De vermaarde rechtsgeleerde Jan Joseph Raepsaet (Oudenaarde 1750-1832) voerde een sprekend wapen: d'azur au navet d'argent, tigé et feuillé de sinople, met als kenspreuk: In semine virtus. ‘Dat wapen zal hij aangenomen hebben toen hij ter Hoogeschool advocaat wierd’ vermoedt Slosse (blz. 470). | ||||
[pagina 208]
| ||||
Dit schild, dat zijn 19-eeuwse afstammelingen misschien wel al te sprekend en zeker ook te boers vonden (een doodgewone raap!) werd in deze vooraanstaande en opulente familie nooit als het hare erkend. In 1901 liep het nieuws rond dat de familie Raepsaet in de adelstand was opgenomen. Senator Paul Raepsaet, die zowat als het hoofd en de spreekbuis van de familie optrad, heeft toen in Le Bien Public dit gerucht tegengesproken en zich meteen ook gedistancieerd van het ‘voorvaderlijk’ familiewapen. | ||||
VerslypeStudentenwapenborden zouden al voorkomen in de 16de eeuw, alhoewel alle voorbeelden die bekend zijn pas dateren uit de 18de eeuw. Het oudst bewaarde tanneel uit het Leuvense museum draagt 1709 als datum.
Voor West-Vlaanderen kunnen we met vrij grote zekerheid een licentiaatswapen aanwijzen dat uit de 17de eeuw stamt. In 1684 hebben de parochianen van Lichtervelde hun nieuwe pastoor Joannes Verslype met een lang en stuntelig Lofgedight bedacht. Bovenaan dit perkamenten stuk werden de kerk en de pastorie van Lichtervelde in kleur afgebeeld, alsook daarnevens het ovaalvormig wapenschild van de nieuwe herder. Dit wapen zag er als volgt uit: in keel een keper van goud, vergezeld van 3 scherphamers van sabel, gesteeld van zilver, 2 en 1, met een gevleugeld engelkopje als helmteken. Boven dit schild stond een Latijnse leus: Evacuavi quae (?) erant parvuli. Dit wapen is een sprekend wapen met een zinspeling op de naam Verslype: scherphamers die molenstenen slijpenGa naar voetnoot(17)!
Pastoor Verslype, die van Ieper afkomstig was, werd later pastoor op Sint-Maartens en deken van Kortrijk. Hij stierf te Brugge in 1735 als kanunnik en aartspriester van het bisdom BruggeGa naar voetnoot(18).
Zijn familie was niet zeer bemiddeld en kende meer dan waarschijnlijk geen wapenschild. Toen Joannes Verslype in Leuven zijn inschrijving nam op 11 december 1674, werd hij ingedeeld bij de pauperesGa naar voetnoot(19), en behoorde hij bijgevolg tot | ||||
[pagina 209]
| ||||
een maatschappelijke klasse die andere katten te geselen had dan zich zorgen te maken om een familiewapen!
Als we nu nog weten dat Verslype te Leuven licentiaat in de Godgeleerdheid werd in 1682, dan mogen we gerust aannemen dat de Lichterveldenaars hun nieuwe pastoor wilden verrassen met de afbeelding van zijn eigen promotiewapen uit Leuven. Dat ze zelf voor hun pastoor een wapen zouden uitgedacht en geschilderd hebben op hun perkamenten lofgedicht, is uitgesloten; het afgebeelde wapen was ongetwijfeld het promotiewapen dat pastoor Verslype persoonlijk als het zijne gebruikte. | ||||
Van de WalleEen identiek wapenschild als dit van kan. Verslype, treffen we aan bij Alexander Van de Walle, eveneens een priester.
Alexander Van de Walle was geboren te Okselare (Nu Fr.-VI.) in 1680 en stierf als pastoor van Wormhout in 1761. Hij behoorde tot een oude familie van ambtenaren en wethouders, afkomstig uit Ieper, die in de 18de eeuw in de streek van Hazebroek en Cassel belangrijke functies vervulden.
Van Alexander Van de Walle is een geschilderd portret bewaard, versierd met zijn blazoen. Boven zijn ovaal wapenschild staat een gevleugeld engelkopje, precies zoals bij het ovale wapen van Verslype, en onderaan hangt er een banderol met de spreuk: Vallatus liliis, een zinspeling op zijn familienaam (wal - val)Ga naar voetnoot(20). Zeer waarschijnlijk was dit zijn promotiewapen, want pastoor Van de Walle werd licentiaat in de Godgeleerdheid te Dowaai in 1716. Nadat hij een tijdlang ingetreden was bij de paters jezuïeten, werd hij priester van het bisdom Ieper en pastoor te Wormhout (1727). Hij is de auteur van een merkwaardige familiekroniekGa naar voetnoot(21).
Het blazoen dat pastoor Van de Walle op zijn portret liet schilderen was het familiewapen Van de Walle: in azuur een korenaar van goud. Zijn wapenveld werd echter opgedeeld in twee helften; in de rechterhelft (dus links!) stond het wapen Van de Walle en in de andere helft het wapen van zijn | ||||
[pagina 210]
| ||||
moeder (Moreel)Ga naar voetnoot(22). Ook op zijn grafzerk in de kerk van Wormhout werd zijn promotiewapen ongewijzigd weergegeven zoals het op zijn portret afgebeeld is (engelkopje, een ovaal schild met de twee familiewapens Van de Walle en Moreel, de Latijnse spreuk)Ga naar voetnoot(23).
Net zoals in Leuven werden dus ook waarschijnlijk promotietannelen voorgebracht in de universiteit van Dowaai en wellicht nog in andere universiteiten (Utrecht, Leiden, enz.?). | ||||
Van den BusscheIn de inleiding tot deze bijdrage maakten we terloops gewag van de twee leden van de familie Van den Bussche waarvan het promotietanneel nog bewaard is bij de familie.
Het eerste wapen werd voorgebracht in 1774 door Joseph Vincent Vanden Bussche en heeft deze beschrijving: in zilver drie naast mekaar geplante bomen van sinopel. Met wapenspreuk Sub umbra quies (rust in de schaduw), met een traliehelm en helmkleed.
Het tweede wapen is dat van Carolus Livinus Van den Bussche, dateert van 1790 en ziet er als volgt uit: in goud drie bomen van sinopel, geplaatst 2 en 1. Geen wapenspreuk, maar met traliehelm, helmkleed, wrong en een boompje.
Hoe komt het nu dat beide Van den Bussches, oom en neef, in een tussentijd van amper 26 jaar, een totaal verschillend sprekend promotiewapen uitstalden? Om dit te verklaren moeten we even kijken naar de schematische stamboom die hierachter wordt weergegeven.
De Van den Bussches waren van vader op zoon, zeker al sinds het begin van de jaren 1600, griffier van Onlede (onder Beveren) en later ook nog van de heerlijkheid Beveren-bij-Roeselare. In zoverre kon worden nagegaan voerden zij geen eigen wapenschild. Ook is het niet bekend dat zij ergens een universitaire opleiding in de Rechten hadden genoten. In die jaren was dit het geval met al hun collega's uit de omliggende dorpen. | ||||
[pagina 211]
| ||||
Toen Ambroos II, de zoon van Ambroos I, erfachtig dorpsgriffier van Beveren en Onlede, vermoedelijk omstreeks 1749 als de eerste van zijn familie te Leuven zijn licentie in de Rechten behaalde, zal hij naar alle waarschijnlijkheid een sprekend wapen hebben uitgehangen, maar zijn promotietanneel is niet meer bewaard. De naam Van den Bussche is immers gemakkelijk in een sprekend wapen te vertalen (bos, bomen).
Na zijn Leuvense promotie is Ambroos II als jong advocaat van Beveren naar Brugge getrokken. In 1756 huwde hij er in Sint-Walburga met jonkvrouw Margriet Verhouve, dochter van jonker Jan Frans Verhouve en Livina Cordonnier. Haar vader was eerste raadspensionaris en griffier der Kamer van de stad Brugge. De familie Verhouve was pas in 1702 in de adelstand opgenomenGa naar voetnoot(24).
De alliantie van Ambroos uit Beveren, toen nog simpel ‘advocaet in den Raede van Vlaenderen’ lijk vele beginnende licentiaten in de Rechten, met een Brugse freule van adellijken huize bracht geen windeieren aan onze jonge licentiaat. Vermoedelijk via de invloed van zijn schoonfamilie werd Ambroos II Van den Bussche griffier van de Weeskamer der stad BruggeGa naar voetnoot(25). De niet-adellijke Bevernaar werd zo maar gecatapulteerd in de gesloten kringen van de Brugse ambtsadel en zal, de menselijke ijdelheid vraagt het, een adellijke levensstijl en adellijke allures, heraldische distincties inbegrepen, niet versmaad hebben.
Een voetnoot in een oude 19de-eeuwse stamboom van zijn familieGa naar voetnoot(26), licht ons als volgt in over zijn heraldieke aspiraties: ‘Ambroise avait pour armoiries d'or à 3 arbres de sinople, 2-1. Il pouvait orner, surmonter (?)Ga naar voetnoot(27) ses armes de la | ||||
[pagina 212]
| ||||
couronne de chevalier comme tous les descendants de Jean François Verhouve, grand oncle de Marguerite Verhouve (Lettres patentes de chevalier)’.
Blijkbaar heeft Ambroos II niets anders dan zijn sprekend promotiewapen gedragen en het, volkomen ten onrechte, met adellijke kentekens versierd. Hijzelf was immers geen edelman en evenmin een afstammeling van de Verhouves. Hij mocht dus zeker geen adellijke attributen aan zijn wapen toevoegen.
Ambroos II is bij zijn huwelijk gaan wonen op Sint-Walburga, waar zijn oudste kind werd geboren (1757). Uiteindelijk ging hij zich definitief vestigen op de Onze-Lieve-Vrouwparochie te Brugge. In die kerk werden zijn andere kinderen gedoopt (1758, 1759, 1763). In de Onze-Lieve-Vrouwkerk tenslotte werd hij in 1764Ga naar voetnoot(28) begraven en bijgezet in het familiegraf der Verhouves, wat er nog eens op wijst dat hij volledig opging in zijn nieuwbakken adellijke schoonfamilie. Zijn weduwe verhuisde en stierf in 1783 op Sint-Gillis, maar werd begraven in de kerk van de paters Augustijnen.
In zijn nieuwe parochiekerk, de Onze-Lieve-Vrouwkerk, zal Ambroos II ongetwijfeld vele malen de grote en opvallende grafsteen hebben gezien van François van Caloen († 1646), versierd met de wapens van de adellijke familie van Caloen en van de andere drie families die samen met van Caloen de vier kwartieren vormden van François van Caloen: van Caloen, de Meulenaere, Van den Bussche en Van den BergheGa naar voetnoot(29).
Het wapenschild van deze familie Van den Bussche op de grafsteen luidt als volgt: in zilver drie naast mekaar geplante bomen van sinopel. Het betreft hier ene Anna Van den Bussche, gehuwd met Matheus van Caloen, overleden in 1614. Zij was de dochter van Jan Van den Bussche, landbouwer en baljuw van Koolskamp die leefde in het midden van de | ||||
[pagina 213]
| ||||
16de eeuw († na 1583)Ga naar voetnoot(30).
Tot op heden kon nooit een familieverband worden gelegd tussen de griffiersfamilie Van den Bussche uit Beveren en Jan Van den Bussche, baljuw van het naburige Koolskamp. Het lijkt zelfs weinig waarschijnlijk dat er een nawijsbare verwantschap bestaat. De naam Van den Bussche is sterk verspreid in midden Vlaanderen en ook nu nog, na raadpleging van alle mogelijke bronnenGa naar voetnoot(31) is er geen raakpunt te bespeuren tussen beide geslachten. In de veronderstelling zelfs dat Ambroos II wist dat dit wapen het wapen was van de baljuw uit een buurtgemeente van zijn bakermat Beveren, dan nog scheidden twee eeuwen deze naamgenoot en hemzelf van mekaar, want baljuw Van den Bussche leefde in de 16de en Ambroos in de 18de eeuw, ruimte en tijd genoeg om veel dichtere en meer vaststaande familierelaties te vervagen en definitief uit te wissen.
Men kan zich daarenboven nog de vraag stellen of het wapen Van den Bussche op de grafsteen van Caloen wel het wapen was van de Koolskampse Van den Bussches, en of deze familie wel een wapen had! De kleuren en de wapenfiguren zijn zo eenvoudig-sprekend dat het niet uitgesloten is dat de van Caloens bij het plaatsen van de grafsteen het blanco-gebleven kwartier van hun rurale en niet-adellijke stammoeder hebben ingevuld met een voor de hand liggend sprekend wapen, herleid tot zijn eenvoudigste vorm. Dit aspect van de zaak, dat in verband met ons opstel echter weinig relevant is, hebben we niet nader onderzochtGa naar voetnoot(32).
Het kon niet anders of Ambroos II zal het bestaan van ‘adellijke’ (?) naamgenoten en het wapen op de grafsteen van de vermaarde adellijke familie van Caloen uit zijn parochiekerk gretig medegedeeld hebben aan zijn familie in Beveren. We zien immers dat zijn jongere broer Joseph Vincent bij zijn promotie in 1774, alhoewel Ambroos II sinds 1764 al overleden was, niet gewoon het wapen van zijn broer over- | ||||
[pagina 214]
| ||||
neemt, eventueel gewijzigd met een breuk, maar resoluut en tot in detail het wapen kopieert van de grafsteen uit de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Brugge! Hij voert dus drie nevens mekaar geplaatste groene bomen geplant in een groene voorgrond, dit alles op een witte achtergrond!
Waarom heeft Ambroos II dan niet zelf het wapen van de grafsteen uit Brugge overgenomen? Misschien werden promotiewapens ergens geregistreerd, zodat het voor hem te laat was om nog van blazoen te verwisselen, ofwel had hij reeds een hele tijd publiek zijn promotiewapen gebruikt toen hij het wapen in zijn nieuwe parochiekerk te Brugge ontdekte, zodat het maar weinig zin meer had om nog te veranderen en hij er zich tenslotte toe beperkte zijn promotieblazoen met de adellijke kentekens der Verhouves op te smukken.
Wat er ook van zij, Joseph Vincent Van den Bussche heeft in 1774 een wapen overgenomen dat hem volgens de toen geldende rechtsregels niet toekwam. Toen Carolus Livinus, de zoon van Ambroos II, een kwarteeuw later te Leuven in 1790 zijn promotiewapen exposeerde, nam hij zonder aarzelen het ‘veredelde’ wapenschild van zijn vader over: drie boompjes in sinopel, geplaatst 2-1 op gouden veld, overtopt met een traliehelm, waarboven als helmteken een groen boompje uitsteekt, maar hij voegde er geen Latijnse leus meer bij, wel een helmwrong van goud en sinopel!
De stoutmoedige usurpator van het wapen der oude Koolskampse Van den Bussches uit 1774 en zijn illustere broer en diens zoon, die op weg waren om hun wapen te versieren ‘comme chevalier’, hebben hun euveldaden ongestraft kunnen uitvoeren. Van de Koolskampse stam der Van den Bussches was al lang niemand meer in leven om te protesteren, en in 1790 was de Franse revolutie in zicht, die met één klap en onverbiddelijk de waakzame wapenherauten naar huis stuurde en de heraldische wetgeving naar de prullemand verwees.
Het feit dat nu plots twee verschillende wapenschilden gedragen werden door zulke dichte familieleden, die in de 19de eeuw elk een talrijk nageslacht hadden, heeft later voor verwarring en vraagtekens gezorgd. De afstammelingen van Carolus Livinus, die vooral in Zeeland terechtkwamen, voerden getrouw de boompjes 2-1, het wapen van Ambroos II; de tak van Joseph Vincent, verspreid in het Roeselaarse, hield het bij de nevens mekaar geplaatste bomen der Koolskampse | ||||
[pagina 215]
| ||||
Van den Bussches. Maar toch was er nog verwarring. Zo draagt het grafmonument Van den Bussche te Beveren op het kerkhof, opgericht door nakomelingen van Joseph Vincent, niet het wapen met de drie nevens mekaar geplaatste bomen, maar dit met de bomen geplaatst 2-1Ga naar voetnoot(33)!!
Uit dit alles leiden we af dat de studenten nogal losjes omsprongen bij het kiezen van een wapen bij hun promotie en meer dan eens de voorschriften van de heraldieke wetgeving negeerden of bewust overtraden, en dat de akties van de wapenherauten zeker gerechtvaardigd waren. | ||||
Waar zijn nog meer promotiewapens te vinden?Hier en daar kunnen er nog bij afstammelingen of familieleden van oude licentiaten promotieblazoenen bewaard zijn. Wij mogen evenwel veronderstellen dat men in de meeste gevallen niet eens meer weet dat het sierlijk geschilderde wapenbord met een Latijnse spreuk werkelijk het promotiebord was van een verre voorvader; het begrip zelf is in de meeste gevallen uitgewist en helemaal vergeten.
Systematische opgaven van zulke studentenwapens zijn waarschijnlijk niet voorhanden. Het is ons niet bekend of de oude universiteiten ooit deze wapens optekenden. Het is niet uitgesloten dat dit gebruik uitsluitend in studentenmiddens voorkwam en dat de universiteit als zodanig daar geen rol in speelde.
Om nog meer zulke wapenschilden te ontdekken zou men ongetwijfeld de bestaande verzamelwerken waarin wapenschilden opgetekend staan of gerepertorieerd werden, dienen na te slaan. Wapenschilden waarbij een Latijnse leus staat en waarvan men opgeeft dat dit het wapen van een licentiaat is of van iemand die een universitair beroep uitoefende (advocaat) kunnen gemakkelijk promotiewapens zijn.
Wij blijven bij één enkel voorbeeld. Een der meest bekende wapenboeken uit West-Vlaanderen uit die tijden (17de-18de eeuw) is het zogeheten handschrift van Ambroos Ghys (Cassel 1757-St.-Omaars 1817) dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Het werd alfabetisch | ||||
[pagina 216]
| ||||
samengevat en uitgegeven in de Tablettes des FlandresGa naar voetnoot(34). Uit deze lijsten noteerden wij enkele wapens, die waarschijnlijk niets anders waren dan promotiewapens van studenten. De uitgevers van de Tablettes, die in hun tiendelige interessante jaarboeken overigens nergens van promotiewapens gewagen, hebben ook bij deze vermeldingen niet gedacht aan studentenwapenschilden. Het zijn:
Een zorgvuldig en systematisch nazicht van verzamelingen waarin wapenschilden beschreven of gekopieerd zijn, moet ongetwijfeld enkele wapens naar voor brengen die wapens zijn door studenten gekozen bij hun promotie, en die dan achteraf zonder meer verder gevoerd werden als een familieblazoen. De studie van studententannelen is bijgevolg nog te beginnen! | ||||
Het woord tanneelTenslotte willen we nog iets zeggen over het eigenaardige woord tanneel, dat we een paar keren te Brugge hoorden als synoniem van een promotiewapenbord van licentiaten te Leuven. Tot hiertoe is dit woord nergens geboekt, bij ons weten althans, en blijft zijn oorsprong niet te verklaren. Woordenboeken van heraldische termenGa naar voetnoot(38) vermelden het niet, maar deze geven ook geen woord uitleg over de studentenpromotieborden, want de zaak zelf was hen wellicht onbekendGa naar voetnoot(39). | ||||
[pagina 217]
| ||||
Wel bestaan enigszins gelijkluidende woorden. Het woord tafereel (tavereel) is bekend om een wapenbord aan te duidenGa naar voetnoot(40). Ook bestaat het woord tentenelle (tinterneel)Ga naar voetnoot(41) in de betekenis van siermotief, ornament. Het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal uit Leiden en het Middelnederlands Woordenboek van Verdam en Verwijs geven het woord tanneel niet op. Verwarring met paneel (houten bord) lijkt uitgesloten.
* * *
Vele aspecten van de heraldiek uit onze streken, ook en vooral uit meer recente tijden, blijven nog steeds onopgehelderd. Wapens op grafstenen en op ex-libris, op glasramen en kerkelijk zilverwerk, op zegels en allerlei gebruiksvoorwerpen, worden wel in één adem vernoemd, beschreven en gekopieerd, maar zijn, zeker voor wat de jaren 1700 betreft, in Vlaanderen nog onvoldoende in detail bestudeerd. Dit studiegebied ligt nog grotendeels braak.
De menselijke hoogmoed die zich in het bezit van een familieblazoen daarenboven nog een vorm van sociale promotie wilde garanderen, heeft het beeld dat wij van de heraldiek overhouden sterk vertroebeld en misvormd, en de studie van deze bijzonder interessante en boeiende hulpwetenschap van de geschiedenis maar al te vaak doorkruist met vooroordelen, verkeerde opvattingen en zelfs met... bedrog!
Over onze tannelen bijvoorbeeld bestaat wellicht geen bibliografie buiten de hier geciteerde. Tot op heden kennen wij maar twee tannelen (Van den Bussche); over de andere vernamen we alleen iets uit de literatuur (Slosse). Er is tot hiertoe weinig bekend over dit gebruik aan andere universiteiten, o.m. te Dowaai, want onze streken telden ook talrijke studenten in Dowaai, en in vreemde universiteiten (Parijs, Leiden, Groningen, Utrecht,...).
Wij kunnen ons nog afvragen hoelang dit gebruik al bestond. Nagenoeg alle voorbeelden die wij achterhaalden zijn | ||||
[pagina 218]
| ||||
te situeren in de 18de eeuw. Wat deden de doctors bij hun promotie? Voerden zij hetzelfde wapen lijk bij hun licentie, of werd dit gebruik bij doctorspromoties niet gevolgd? Eindigde het gebruik wel voorgoed met de Franse Tijd? Was het een algemene gewoonte bij alle studenten of slechts bij een minderheid? Allemaal vragen die nog onbeantwoord blijven, enkel en alleen al over dit ene aspect van de heraldiek in Vlaanderen uit de laatste eeuwen!
Aanvullingen over studentenpromotiewapens en alles wat er zoal rond komt kijken, worden dus in Biekorf verder gaarne in dank opgenomen. L. Van Acker. | ||||
Genealogie Van den BusscheAMBROOS I griffier van Beveren en Onlede (Beveren 1698-1784)
AMBROOS II J.U.L. (Beveren 1724-Brugge 1764) x Brugge 1756 MARGARETA VERHOUVE (Brugge 1734-1783)
CAROLUS LIVINUS J.U.L. (Brugge 1763-Brussel 1826) JOSEPH VINCENT J.U.L. (Beveren 1751-1812) |
|