Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
De officialiteit van Brugge in 't Brugse vrije gekortwiekt (1521)Het is bij velen bekend dat de totstandkoming van de Bourgondische Nederlanden in de vijftiende eeuw een belangrijke centralisatiebeweging in gang heeft gezet waardoor de opeenvolgende hertogen en vorsten meer en meer aandacht schonken aan de eventuele aantasting van hun prerogatieven. De grondtrekken van die ‘nieuwe’ centralisatie lagen echter reeds in de periode van de volle middeleeuwen; in de toen zich ontwikkelende vorstendommen, was Vlaanderen zonder twijfel één der belangrijkste voorbeelden; in dit graafschap bleek ook het centraal organisatiefenomeen te zijn uitgegroeid tot een sterk uitgewerkt bestuurssysteemGa naar voetnoot(1).
Sinds de vroeg-moderne periode, die men kan situeren tijdens de eerste decenniën van de zestiende eeuw, had de jonge Karel V op het vlak van de publiekrechtelijke prerogatieven soms ook te kampen met bepaalde rechten- of voorrechten van de geestelijke stand. Het trekken van de juiste demarcatielijnen tussen de rechten van de vorst en bepaalde aanspraken van de geestelijkheid zorgde vaak voor soms ingewikkelde en langdurige betwistingen en conflicten. Het aanstippen en het analyseren van het hiernavolgend decreet betreffende beperkingen opgelegd door Karel V aan de officialiteit te Brugge, vormt in dit verband een treffend voorbeeldGa naar voetnoot(2).
De officialiteit te Brugge, de kerkelijke rechtbank door de bisschop van Doornik ingericht en gesuperviseerd, was in principe bevoegd voor het behandelen van vele kerkelijkgeestelijke zaken en betwistingen tussen leken en geestelijken. Bij het afbakenen van bepaalde grenssectoren waren ook hier vaak wrijvingen te melden, zoals niet in de eerste plaats met de centrale overheden dan wel met de regionale | |
[pagina 190]
| |
en stedelijke machten en instellingen. De ordonantie van Keizer Karel V, uitgevaardigd te Gent op 24 juli 1521, had de bedoeling de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van het ‘geestelijk hof’ van Brugge te beperken en in te tomen gezien er blijkbaar vele klachten waren over het optreden van bepaalde leden van die officialiteit. Burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije hadden daarover een uitgebreide supplicatie bij de vorst ingediend en bepaalde maatregelen gevraagd en wellicht zelfs voorgesteldGa naar voetnoot(3).
In de aanvangsclausule van het gemelde plakkaat luidt het formeel dat Keizer Karel de uitvaardiging heeft bevolen ‘pour la préservation de nostre jurisdiction temporele oudit terroir et deppendances d'iceluy et obvier à l'usurpation que journelement par touttes voyes et subtilités contendoient faire d'icelle les official, scelleur, promoteur, scribe et autres officiers de l'éveschié de Tournay en nostre ville de Bruges, à laquelle nostre dit terroir et deppendances sont joignans et voisins de toutes pars.’
Uit het hierboven aangehaalde citaat blijkt dadelijk en duidelijk dat er sprake is van usurpatie of machtsmisbruik vanwege de geestelijke rechtbank van Brugge in het Brugse Vrije. Na lektuur en analyse van bepaalde passages uit de ordonnantie kan dit eigenmachtig optreden van de officialiteit nog duidelijker omschreven worden. Vooreerst wordt opgemerkt dat vroeger reeds de inwoners van het Brugse Vrije vanwege de vorst ‘certaines noz lettres de provision’ ontvangen hadden, waardoor men de geestelijke rechtbank kon dwingen, ‘par le premier de noz officiers sur ce requis’ af te zien van verdere procedures te Brugge, wanneer een inwoner van het Vrije was opgeroepen geworden ‘pour matière prophane’. En met die laatste woorden wordt precies gewezen op de zware inbreuk van de Brugse officialiteit: niet voor geestelijke maar wel voor profane zaken veroorlooft zich de Brugse instelling inwoners van het Vrije voor de rechters van de bisschop te trekken en dit niettegenstaande reeds vroeger zware sancties waren voorzien voor dergelijke procedures, namelijk ‘le saisissement et mise en nostre main de tout leur temporel’Ga naar voetnoot(4).
Verdere passages in dezelfde ordonnantie duiden aan dat | |
[pagina 191]
| |
de vroeger geformuleerde verplichtingen niet veel hebben uitgehaald en dat dus de usurpaties van de officialiteit onverminderd verder gingen waardoor dus de inwoners van het Brugse Vrije ‘se trouvent en grande difficulté et de faict frustréz du fruict et effect d'icelles nos lettres’. Deze moeilijke situatie was overigens nog verergerd gezien bepaalde inwoners soms nog werden bedreigd met bepaalde ‘censures ecclésiastiques’. Daarenboven blijkt dat met die officialiteit wordt ‘meegespeeld’ door ‘les practiciens en icelle court espirituelles, pour leur singulier proffyt et aussi pour complaire audis official, scribe, scelleur, prompoteurs et autres officiers’. Hier wordt dus allusie gemaakt op de ‘collaboratie’ van advocaten, die het overigens tegenover hun cliënten uit het Vrije gemakkelijk hebben, gezien ‘lesdis franchostes et des deppendences y attraitz sont simples gens ruraulx, non entendans le langaige latin dont l'on use en ladicte cour espirituelle’.
Tenslotte wordt nog gewezen op het euvel van het overwicht van de Brugse officialiteit tegenover de eigen instellingen van het Vrije en van de Keizer; de inwoners van het Vrije moeten aanwezig zijn ‘à chascun jour de plaiz en laditte court espirituelle pour matières prophanes en plus grand nombre que à nostre justice ordinaire dudit terroir et desdis deppendances’Ga naar voetnoot(5).
In laatste instantie volgt dan de beslissing van Keizer Karel V. Logischerwijze wordt een reactie van de overheid tegenover de machtsmisbruiken geformuleerd. Nu voorziet men een nog strengere reeks maatregelen; de sanctie tegenover de usurperende geestelijken in een mogelijke toekomst wordt eveneens nog versterktGa naar voetnoot(6). Deze maatregelen zullen uiteindelijk ook eventueel bekrachtigd worden door de Raad van Vlaanderen te GentGa naar voetnoot(7).
Na dit alles moet men vanzelfsprekend nog een vraagteken plaatsen betreffende de practische toepassing van deze offi- | |
[pagina 192]
| |
ciële tussenkomst van Karel V en naar de uitvoerbaarheid van eventuele latere sancties. De vraag is echter gemakkelijker te stellen dan ze te beantwoorden. Toch zijn er een paar aanwijzingen waardoor een aanvaardbaar eindbesluit kan worden geformuleerd. Een eerste aanwijzing dat de ‘officialiteiten-zaak’ zeer ernstig werd opgenomen ligt reeds in de verdere wetgevende activiteiten terzake. Het is merkwaardig vast te stellen dat een meer algemene ordonnantie voor de officialiteiten in geheel Vlaanderen werd uitgevaardigd te Gent op 5 augustus 1521, dus korte tijd na de tekst voor het Brugse VrijeGa naar voetnoot(8). Vervolgens werd een tweede maar meer uitgewerkt plakkaat voor diezelfde officialiteiten gepubliceerd te Gent, ongeveer anderhalf jaar later, namelijk op 2 december 1522Ga naar voetnoot(9). Beide voornoemde teksten hebben ongetwijfeld bepaalde vroegere vage passages opgelost en ‘opgeklaard’.
Een tweede aanwijzing komt uit de dagelijkse controlepraktijk. Een deurwaardersexploot van deurwaarder Pierre de Zanghere vermeldt dat op 30 oktober 1522 lezing werd gegeven te Brugge van de eisen van burgemeester en schepenen van het Vrije tegenover de officialiteit te Brugge; Jacques Bouts, Henri de Bayeul en Jean Beydins, respectievelijk promotor, officiaal en griffier van de Brugse officialiteit, hadden daarop negatief gereageerd; ze werden alsdan gedagvaard voor de Raad van Vlaanderen te Gent op 6 november daaropvolgendGa naar voetnoot(10).
Hoe de zaak verder aldaar verliep kan nog diepgaander worden onderzocht. Mogelijks werd een compromis gevonden in de uitvaardiging van de genoemde ordonnantie van 1522. In ieder geval kan nu reeds het besluit worden geformuleerd dat de rechten van vorst en onderdanen in het Brugse Vrije tegenover de Brugse officialiteit sterk werden verdedigd en dat de vorst daarbij vooral ook aandacht had voor de rechten en de belangen van zijn medewerkers in een belangrijke ‘regio’ als het Brugse Vrije. Daarnaast mag ook niet worden uit het oog verloren dat Karel V in de daaropvolgende Hervormingstijd velerlei spanningen met de geestelijke overheid zal wensen opgelost te zien omdat meer dan ooit samen- | |
[pagina 193]
| |
werking tussen vorstelijke en kerkelijke machten tegenover andersdenkende ‘protestanten’ noodzakelijk bleekGa naar voetnoot(11). M. Baelde |
|